Weest op uw hoede voor de Farizeeën!
„TOEN sprak Jezus aldus tot de scharen en zijn discipelen: ’De schriftgeleerden en Farizeeën hebben zich op Mozes’ stoel neergezet. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar doet niet naar hun daden, want zij zeggen het wel maar doen het niet.’” — Matth. 23:1-3.
Jezus Christus, de Messias en Profeet van wie Mozes sprak, onthulde hierdoor onmiskenbaar dat de Farizeeën mannen waren die zich autoriteit hadden aangematigd. Zij hadden zich neergezet in Mozes’ stoel. Jehovah God had Mozes de Wet gegeven, als een gids en richtlijn voor het Israëlitische volk. Dat de Farizeeën zich in Mozes’ stoel hadden neergezet, beduidde dat zij beweerden leraars te zijn van de Wet Gods, van de aan Mozes gegeven geschreven Wet, welke in de Hebreeuwse Geschriften vervat staat. Het betekent dat zij het Israëlitische volk tot Jehovah, hun God geleid zouden moeten hebben.
Wanneer de Farizeeën en het volk zich aan de Wet Gods hadden gehouden, zouden zij stellig gezegend zijn en in overeenstemming leven met Jehovah’s wil en voornemens. Was dat echter het geval? De feiten en het bijbelse verslag onthullen dat de natie Israël onder leiding van de Farizeeën en onderwezen in hun leer, niet door God gezegend werd. Uit Jezus’ eigen woorden blijkt zonneklaar dat de mensen deze zogenaamde leraars der Wet niet konden vertrouwen. Waarom niet? Wat waren de Farizeeën voor mensen? Hoe hadden zij zich ’in Mozes’ stoel kunnen neerzetten’? Waarom waarschuwde Jezus er de mensen en zijn discipelen voor hen niet na te volgen?
Door eens in het kort de geschiedenis van deze mannen na te gaan, krijgen wij de juiste achtergrond voor wat er voorviel tussen hen en Jezus tijdens zijn omwandeling op aarde. Door de naam Farizeeër, hetgeen afgescheidene betekent, wordt precies te kennen gegeven wat dit voor een groep religieuze mannen was. Op een bepaalde tijd in de tweede eeuw v. Chr. ontstond deze groep als voorvechters der joodse exclusiviteit. Vele geschiedschrijvers leggen verband tussen hen en de Chassideeërs, die beschreven werden als de „machtigen Israëls, namelijk allen die zich vrijwillig aan de wet hadden toegewijd.” In het begin van die zelfde eeuw verbood Antiochus Epiphanes, een Syrische Seleuciden-vorst die het bewind voerde over Palestina, het judaïsme en trachtte de joden in plaats daarvan de populaire Griekse gewoonten en leefwijze op te dringen. Ja, het was de joden op straffe des doods verboden ook maar een der in de Wet van Mozes voorgeschreven religieuze bepalingen te onderhouden, ook die van de sabbat. Alhoewel sommige joden hiervoor bogen en de hellenistische gebruiken overnamen, kwamen anderen in opstand. Zij die zich streng aan de Wet hielden, voegden zich bij deze opstand, de Makkabese oorlogen genoemd. Vele vurige joden stierven liever dan de sabbatwet te schenden. Hun aanhankelijkheid aan de Wet kwam overeen met die van de Israëlitische schriftgeleerden, die voordien en toen nog steeds de invloedrijke mannen waren wanneer het beslissingen inzake wetsaangelegenheden en de vele overleveringen welke zij het joodse volk oplegden, betrof.
Pas ten tijde van de joodse Makkabeeënvorst Johannes Hyrcanus, tegen het einde van de tweede eeuw v. Chr., kwamen de Farizeeën onder die naam bekend te staan. Zij schikten zich niet naar de helleniserende invloed welke zovele joden had aangetast. Zij waren vast besloten dat zij toch in elk geval geenszins besmet zouden worden door de Griekse cultuur, literatuur en handel. Zij scheidden zich volledig van al dergelijke invloeden af. Zij werden zeer exclusief. Zij namen een houding aan van, „Ik ben beter dan jij,” werden formalistisch en vonden zichzelf bijzonder rechtvaardig. Zij gaven een zeer preciese verklaring van de wet en waren in dit opzicht zelfs haarklovers. Zij overdreven de verwachtingen ten aanzien van het in vervulling gaan van de profetieën en schonken aan de onbeduidendste daden van aanbidding, uiterlijke riten en ceremoniën letterlijke en de nauwlettendste aandacht, hetgeen in de wet niet werd geëist, waardoor zij de overleveringen van de invloedrijke oudsten van gelijke waarde achtten als de geschreven, geïnspireerde Schrift. In plaats dat zij meegingen met hun tijd en de internationale taal van die tijd, het Grieks, spraken, hielden zij vast aan het Aramees, hetwelk de joden vele jaren voordien in de Babylonische gevangenschap hadden geleerd.
Door deze afgescheiden houding waren de Farizeeën bij vele joden niet geliefd, en na de dood van Hyrcanus vervolgde diens zoon Alexander Jannaeus hen dan ook openlijk als zijnde een sekte, en ging hierbij zelfs zover, dat hij velen hunner met het zwaard ombracht. Gedurende zijn ambtsperiode als Makkabese hogepriester der joden werd het volk verscheurd door veel interne strijd tussen de twee partijen, de Farizeeën en hun tegenstanders de Sadduceeën. De bakens werden echter ten gunste van de Farizeeën verzet, toen Alexandra, de vrouw en opvolgster van Alexander Jannaeus, in 78 v. Chr. de Farizeeën begon te begunstigen. Zij was schrander genoeg om te beseffen dat fysieke kracht machteloos was tegenover een vurige religieuze overtuiging, en derhalve erkende zij hen officieel. Hierdoor waren de Farizeeën in de gelegenheid hun macht te consolideren, en zij speelden sindsdien een grote en belangrijke rol in het religieuze leven van het volk Israël.
VERSTRIKKENDE OVERLEVERINGEN
De kleine mate van onafhankelijkheid welke de joden onder de Makkabeeën genoten, was echter van korte duur. In 63 v. Chr. sloegen de Romeinse legioenen het beleg voor Jeruzalems poorten, en namen de stad in. Vandaar dat de joden vanaf die tijd tot aan Jezus’ verschijnen mokten over het verlies van hun politieke vrijheid. Hun nationale trots was weer eens gekwetst. Zij waren geneigd zich van de werkelijkheid van het daagse leven af te keren en te verwijlen bij het heerlijke verleden, bij de tijd in hun geschiedenis toen zij nog een machtige natie waren. Steeds meer verhieven zij zich inwendig, hun geestelijke trots ontwikkelde zich al sterker, waardoor zij neerkeken op alles wat niet joods of in overeenstemming met hun traditionele wet was. Vooral de Farizeeën waren steeds maar bezig om de mensen te laten verstrikken in het moeras van de mondelinge wet en overlevering welke zij hadden ontwikkeld. Voor dit alles hadden de Romeinen, die hen bestuurden en daarvoor plaatselijke landvoogden of koningen gebruikten, geen enkele belangstelling noch trachtten zij zich in de religie der joden te mengen. Zij begrepen de jood niet en trachtten alleen maar naar hun beste kunnen de Pax Romana (de vrede in en beheerst door het Romeinse rijk) te handhaven.
Deze Farizeeën nu hadden zich in Mozes’ stoel gezet. Zij kenden de wet. Zij waren invloedrijk, sommigen hunner hadden zitting in de joodse Hoge Raad, het Sanhedrin (Hand. 23:6). Zij telden vele geleerden van hun tijd in hun rijen en het volk achtte hen zeer: „Er stond echter een zeker man in het Sanhedrin op, een Farizeeër, Gamaliël genaamd, een Wetsonderwijzer, door het gehele volk geacht” (Hand. 5:34). Daar de Farizeeën zulke vooraanstaande posities bekleedden en het vertrouwen van het volk genoten, waren zij uitmuntend in de gelegenheid het volk in het Woord van Jehovah te onderwijzen. In plaats daarvan dwaalden zij echter ver van de waarheid af, ja, zover, dat toen voor Jehovah God de tijd aanbrak om zijn boodschapper, Johannes de Doper, te sturen om de weg voor de Grotere Mozes, Christus Jezus, te bereiden, zij Jehovah’s waarschuwing en raad in de wind sloegen. „De Farizeeën en de in de wet onderlegden echter, sloegen geen acht op de aan hen gegeven raad Gods en werden door hem [Johannes] niet gedoopt” (Luk. 7:30). Geen wonder dan ook dat Jezus zijn discipelen later zei: „Want ik zeg u dat indien uw rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, gij het koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.” — Matth. 5:20.
Waarom de Farizeeën nu eigenlijk Gods raad in de wind sloegen, wordt in Markus 7:1-13 duidelijk geïllustreerd: „De Farizeeën en sommige schriftgeleerden nu, die van Jeruzalem waren gekomen, verzamelden zich rondom hem. Toen zij zagen dat sommige van zijn discipelen met vuile, dat wil zeggen ongewassen, handen, hun maal nuttigden — Want de Farizeeën en alle joden eten niet zonder hun handen tot aan de elleboog te hebben gewassen, de overlevering van de oudere mannen van invloed in acht nemend; en wanneer zij van de markt terugkomen, eten zij niet dan na zich door besprenkeling gereinigd te hebben; en er zijn vele andere overleveringen welke zij hebben ontvangen om in acht te nemen, zoals de doop van bekers, kruiken en koperen vaten; — vroegen deze Farizeeën en schriftgeleerden hem: ’Waarom gedragen uw discipelen zich niet volgens de overlevering van de oudere mannen van invloed, maar nuttigen hun maal met vuile handen?’ Hij zei hun: ’Jesaja heeft terecht over u geprofeteerd, huichelaars, zoals er geschreven staat: „Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs betonen zij mij achting, omdat zij mensengeboden als leerstellingen leren.” Het gebod Gods opgevend, neemt gij de overlevering van mensen in acht.’”
Er is beslist geen wet in de Wet van Mozes waarin staat dat men zijn handen moest wassen alvorens men ging eten. Dat was slechts een overlevering of gebod van de Farizese religie; geen wet van Jehovah God. Om aan te tonen hoe de religieuze Farizeeën Gods wet terzijde hadden geschoven ter wille van hun eigen leerstelling, zei Jezus vervolgens: „Op behendige wijze stelt gij het gebod van God terzijde ten einde aan uw overlevering vast te houden. Mozes zei bijvoorbeeld: ’Eert uw vader en uw moeder,’ en, ’Wie vader of moeder smaadt, sterve ten slotte de dood.’ Gijlieden zegt echter, ’Indien iemand tot zijn vader of zijn moeder zegt: „Al wat ik heb waardoor gij van mij hulp zoudt kunnen verkrijgen, is korban (dat is, een aan God opgedragen gave),” laat gijlieden hem niets meer voor zijn vader of moeder doen,’ en aldus negeert gij het woord van God ter wille van uw overlevering, die gij hebt doorgegeven. En gij komt vele van dergelijke zogenaamd gewichtige stelregels na.”
Uit Jezus’ bovenstaande woorden blijkt dat de Farizeeën belangstelden in de „gave” welke aan God was opgedragen (dat wil zeggen, aan de tempel der Farizeeën). De bijbel vermeldt dat zij geldzuchtig waren; ook dit gaf Jezus de gelegenheid om de Farizeeën op niet mis te verstane manier te kennen te geven: „Wee u, blinde leidslieden, die zeggen: ’Wanneer iemand bij de tempel zweert, is dit niets; maar wanneer iemand bij het goud van de tempel zweert, heeft hij een verplichting op zich genomen.’ Dwazen en blinden! Wat toch is groter, het goud of de tempel, welke het goud heeft geheiligd?” — Matth. 23:16, 17; Luk. 16:14.
Zij die beweerden leiders en leraars te zijn, dienden bij het oordeel en het getrouw vasthouden aan Jehovah’s Woord, rechtvaardig en waarheidslievend te zijn. De Farizeeën schoten hierin bedroevend te kort en Jezus nam hen hiervoor onder handen. „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij de tiende van muntkruid, anijs en komijn geeft, maar geen acht slaat op de gewichtiger aangelegenheden der Wet, namelijk oordeel, barmhartigheid en getrouwheid.” — Matth. 23:23.
GEVAARLIJKE LEERSTELLINGEN
Wat voor uitwerking had de houding der Farizeeën, gezien hetgeen Jezus onthulde en het vele andere dat hij betreffende hen openbaarde, op het volk in het algemeen? Jezus gaf hierop eveneens antwoord: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen voor de mensheid sluit; want gij zelf gaat niet binnen, noch laat gij hen die op weg zijn binnen te gaan, naar binnen” (Matth. 23:13). Zelfs enkele bestuurders geloofden in Jezus en wat hij vertelde, maar zij vreesden de Farizeeën, die hen maatschappelijk konden maken en breken. „Niettegenstaande dat stelden zelfs vele regeerders werkelijk geloof in hem, maar vanwege de Farizeeën beleden zij hem niet, om niet uit de gemeente geworpen te worden; want zij hielden meer van de heerlijkheid der mensen dan van de heerlijkheid Gods.” — Joh. 12:42, 43.
Uit het in de bijbel vermelde omtrent de Farizeeën kan men alleen maar afleiden dat zij gevaarlijk waren. Niet alleen omdat zij verhinderden dat zij zelf de gunst van Jehovah God verwierven, maar ook omdat zij duizenden en nog eens duizenden mensen op de weg der vernietiging leidden. De Farizeeën zeiden dat zij de waarheid leerden. Jezus Christus zei dat zij het verkeerde leerden en dat dit dood-aanbrengend was (Matth. 23:27, 28, 33). Jezus waarschuwde zijn apostelen en discipelen derhalve: „Wacht u en weest op uw hoede voor het zuurdeeg der Farizeeën en Sadduceeën.” Toen de discipelen in het begin niet begrepen waarop hij doelde, lichtte de Meester dit toe. „Toen begrepen zij dat hij zei dat zij op hun hoede moesten zijn, niet voor het zuurdeeg van de broden, maar voor de leer van de Farizeeën en Sadduceeën.” — Matth. 16:6, 12.
Tot op heden zijn er velen die luid kenbaar maken en beweren leraars van Gods Woord te zijn, terwijl ze toch precies het tegenovergestelde der waarheid leren. Slechts op één manier kan bepaald worden wie Gods belangen na aan het hart liggen, en deze staat opgetekend in Jesaja 8:20 (NBG): „Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad.” Wanneer men thans niet leert dat Jehovah Gods beloofde nieuwe wereld van rechtvaardigheid de enige hoop voor de mensheid is; wanneer men het huidige samenstel van dingen niet ontmaskert als zijnde van zijn god, Satan de Duivel, noch rechtvaardig-gezinde personen waarschuwt er uit te vluchten naar Gods organisatie, leert men geen waarheid en licht. Weest op uw hoede voor hen en hun leer. Wanneer u zulke blinde leidslieden gezelschap blijft houden, kan dit slechts tot dood en vernietiging leiden. — Matth. 15:14.