Zich tot Jehovah keren
1. (a) Hoe kwam het dat Mozes’ gezicht straalde, met welke resultaten? (b) Op welke wijze maakte Paulus duidelijk wat de werkelijke oorzaak van de moeilijkheid was?
„WANNEER men zich tot Jehovah keert, wordt de sluier weggenomen.” Dit schreef de apostel Paulus toen hij de uitnemende heerlijkheid van het nieuwe verbond besprak en die vergeleek met de heerlijkheid van het wetsverbond dat door bemiddeling van Mozes als middelaar met Israël was gesloten. Toen Mozes met „de tweede tafelen der getuigenis” de berg Sinaï afkwam, straalde zijn gezicht, zodat het volk hem niet durfde te naderen. Hij moest zijn gezicht derhalve sluieren. Zoals Paulus echter uitlegde, lag de moeilijkheid in werkelijkheid aan de Israëlieten zelf. Zij hadden niet de juiste harte- en geestestoestand. „Hun geestelijke waarnemingsvermogen was afgestompt. . . . Ja, tot heden toe ligt er telkens wanneer Mozes wordt voorgelezen een sluier over hun hart.” Zij hadden hun hart en geest niet in liefderijke toewijding tot Jehovah gekeerd. In plaats daarvan waren zij zo eigenzinnig om hun hart te verharden, zoals Jehovah over hen zei: „Zij dwalen altijd af in hun hart, en zíj hebben mijn wegen niet leren kennen.” — 2 Kor. 3:12-16, NW; Ex. 34:29-35; Hebr. 3:10, NW.
2. (a) Kan de wereld zich er in dit opzicht op beroemen beter dan Israël te zijn? (b) Hoe komt de grondoorzaak van de moeilijkheid aan het licht?
2 Wanneer Paulus over de wereld in het algemeen spreekt, gaat hij vervolgens in dezelfde trant verder door te zeggen dat er „in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken . . . onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus . . . niet zou doorschijnen” (2 Kor. 4:3, 4, NW). Het is zoals Jesaja zei: „Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg” (Jes. 53:6). Dat is de moeilijkheid. Wij houden van onze eigen weg of manier van doen. Dat was de grondoorzaak van de verkeerde stap die beide zonen in de zojuist besproken illustratie van de verloren zoon deden. De jongste zoon wilde een leven van genotzucht en de oudste zoon wilde zijn eigen weg volgen door trots door het leven te gaan, zelfs in die mate dat hij de wensen van zijn vader weerstond.
3. Hoe kunnen wij deze onjuiste stappen vermijden, hetgeen aanleiding geeft tot het stellen van welke vraag?
3 Alleen wanneer wij ons hart in alle oprechtheid tot Jehovah keren, zullen wij ervoor worden behoed deze verkeerde stappen te doen die te wijten zijn aan ons verlangen onze eigen weg te volgen. Dit is niet gemakkelijk. Het betekent tegen de geest en de weg van de wereld en ons gevallen vlees in te gaan. Heeft Jehovah in de afgelopen jaren iets gedaan om degenen die graag tot hem willen terugkeren, of anderen die naar hem tasten, te helpen?
4. (a) Op welke barmhartige voorziening wordt in Maleachi’s profetie gewezen? (b) Met welke passende woorden wordt deze profetie besloten?
4 Wanneer wij weer naar de profetie van Maleachi terugkeren, zult u zich herinneren dat wij in de laatste twee hoofdstukken van deze profetie het bewijs hebben gezien dat Jehovah in zijn barmhartigheid inderdaad de noodzakelijke aansporing zou verschaffen om deze personen, die in geestelijke nood verkeren, te helpen. Wij zien dit thans in vervulling gaan in de groep opgedragen personen die rijkelijk door Jehovah zijn gezegend en die hij op de voorgrond heeft doen treden als een onderscheiden groep van mensen die over de gehele aarde als zijn getuigen bekendstaan. Tijdens deze hernieuwde beschouwing van de hoofdstukken drie en vier van Maleachi stonden wij er echter niet bij stil de laatste woorden van de profetie op te merken, waar Jehovah zegt: „Ziet! Ik zend u de profeet Elia, voor de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah. En hij moet het hart van vaders tot zonen en het hart van zonen tot vaders terugbrengen; opdat ik niet kom en de aarde werkelijk met prijsgeving aan de vernietiging sla.” — Mal. 4:5, 6, NW.
VERVULLING IN HET KLEIN
5. Welke uitlatingen vormen de sleutel voor de vervulling in het klein, en door wie werden ze gedaan?
5 In deze woorden wordt over een werk gesproken dat erin bestaat harten terug te brengen of te doen terugkeren, zodat ze rechtstreeks te maken hebben met onze vraag. Hoe dienen ze in de vervulling te worden begrepen, en wie wordt hier met de uitdrukking „de profeet Elia” bedoeld? Als leidraad dienen wij eerst te zien of er tijdens de eerste komst van Christus een vervulling heeft plaatsgevonden. Zoals reeds is opgemerkt, gingen vele profetieën destijds in het klein in vervulling, waardoor er op kleine schaal een voorbeeld of vooruit geprojecteerd beeld werd verschaft van de vervulling in het groot in deze dagen van de tweede komst. Deze profetie van Maleachi vormt hier geen uitzondering op. Toen de engel Gabriël de joodse priester Zacharia vertelde dat hij een zoon zou hebben, voorzei hij over hem dat hij „velen der zonen van Israël tot Jehovah, hun God, [zal] terugbrengen. Bovendien zal hij voor hem uitgaan met de geest en de kracht van Elia, ten einde de harten van vaders tot kinderen terug te brengen en de ongehoorzamen tot de praktische wijsheid van rechtvaardigen, om voor Jehovah een toebereid volk gereed te maken”. Zacharia werd de vader van Johannes de Doper. Jezus zelf heeft over Johannes gezegd: „Dit is ’Elia die moet komen’.” Op welke wijze bracht Johannes dit werk dat erin bestond harten terug te brengen ten uitvoer? — Luk. 1:16, 17; Matth. 11:14; 17:10-13, NW.
6. (a) Waarom waren de boodschap en het werk van Johannes de Doper noodzakelijk? (b) In welk opzicht werden er harten teruggebracht?
6 Johannes de Doper bracht een zeer rechtstreekse boodschap: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Het was een dringende aangelegenheid. Voor het geslacht dat in die tijd leefde, stond het oordeel voor de deur, zoals Johannes zei: „De bijl ligt reeds aan de wortel der bomen.” Ook kon de vertegenwoordiger van het koninkrijk des hemels, Jezus Christus, ieder ogenblik aangekondigd worden. De mensen moesten hierop worden voorbereid. Zij moesten tot bezinning komen. Hun religieuze leiders hadden door hun overleveringen „het woord Gods krachteloos gemaakt”, zodat hun hart nu ver van hem was verwijderd. Vandaar dat hun hart nu weer teruggebracht moest worden. Johannes verschafte „praktische wijsheid” door gezonde raad te geven aan degenen die tot hem kwamen, met inbegrip van de belastinginners en de soldaten en zelfs de Farizeeën en Sadduceeën. Hij verrichtte een opvoedkundig werk en dit was zeer voorspoedig. Het voorzag in de noodzakelijke aansporing. Hij maakte „voor Jehovah een toebereid volk gereed” wier harten zodanig waren teruggebracht dat zij als geestelijke Israëlieten gereed waren zonen van God te worden. Hun hart werd ook tot hun vaders, de patriarchen, teruggebracht, doordat zij gereed werden gemaakt om net zo’n geloof als dat van Abraham te oefenen. Paulus zei in overeenstemming hiermee: „Zij die aan geloof vasthouden, [zijn] zonen van Abraham.” — Matth. 3:2, 7-12; 15:1-9; Luk. 3:10-14; Joh. 1:35-40; Gal. 3:7, NW.
VERVULLING IN HET GROOT
7. Hoe weten wij dat Johannes het beeld niet volledig heeft vervuld?
7 De vervulling in het groot van deze profetie van Maleachi vindt plaats wanneer de Heer Jezus in koninkrijksmacht en -heerlijkheid terugkeert. Jezus heeft naar deze komst van de Zoon des mensen in koninkrijksmacht verwezen en hij bracht deze komst in verband met het transfiguratievisioen, dat in de tegenwoordigheid van Petrus, Jakobus en Johannes werd gegeven toen zij zich op een hoge berg bevonden (Mark. 9:1-8; Matth. 17:1-9, NW). Elia kwam in dat visioen voor, waardoor te kennen werd gegeven dat Maleachi 4:5, 6 (NW) een toekomstige en grotere vervulling zou hebben. Aangezien dit visioen na de dood van Johannes de Doper werd gegeven, is het duidelijk dat Johannes het beeld zelf niet volledig heeft vervuld.
8. Wie wordt als de hedendaagse „profeet Elia” geïdentificeerd?
8 Wie is dan de hedendaagse „profeet Elia” aan wie het niet alleen is toevertrouwd de waarschuwing voor de „grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” te laten weerklinken maar ook het werk te verrichten dat erin bestaat harten terug te brengen? Jezus gaf min of meer het antwoord op deze vraag toen hij in de reeds genoemde profetie sprak over de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, die „te rechter tijd . . . voedsel” uitdeelt en die daarom door de Heer „over al zijn bezittingen” is aangesteld (Matth. 24:45-47, NW). Deze getrouwe slaafklasse, het gezalfde overblijfsel, treedt thans duidelijk op de voorgrond. Evenals Elia en Johannes de Doper maakte ze Gods oordelen tegen alle valse aanbidding onbevreesd bekend totdat de vijanden dit werk in 1918 onderbraken. In 1919 kwam er echter een herleving van het werk dat erin bestond mensen tot God te keren en bekend te maken dat „Babylon de Grote”, en vervolgens Satans zichtbare politieke stelsel, in Armageddon vernietigd zouden worden. — Openb. 18:21; 19:11-16, NW.
9. Waarom verschijnt er een andere profeet in het beeld, en wie is hij?
9 De leden van deze hedendaagse Eliaklasse hebben dus een werk gedaan dat erin bestond harten terug te brengen of te doen terugkeren. Wij hebben het voorafgaande werk dat ten behoeve van de „andere schapen” werd verricht — met inbegrip van de speciale „schapen” die werden afgebeeld door de verloren zoon, die vroegere gelegenheden om Jehovah te dienen ongebruikt voorbij had laten gaan — reeds tot 1935 gevolgd. Wat is er sindsdien gedaan? Om dit goed te kunnen begrijpen, moeten wij het oorspronkelijke profetische beeld van Elia nauwkeurig in zijn geheel bezien. Er blijkt dan een andere profeet ten tonele te verschijnen, alhoewel dit niet aan een fout of mislukking van Elia’s zijde was toe te schrijven. Toen God Elia de opdracht gaf bepaalde personen te zalven ten einde Zijn oordelen tegen de Baälsaanbidding te voltrekken, zei hij: „Elisa . . . zult gij zalven tot profeet in uw plaats.” Elia deed dit onmiddellijk, met het gevolg dat Elisa ophield met datgene waarmee hij bezig was en ’Elia volgde en hem diende’. Hij had aldus het voordeel dat hij jarenlang onder Elia’s toezicht werd opgeleid. — 1 Kon. 19:15-18, 21.
10. Wat was Elia’s laatste wonder, wat gebeurde er als resultaat, en hoe ging dit in vervulling?
10 Herinnert u zich Elia’s laatste wonder nog? Hij scheidde de wateren van de rivier de Jordaan door er met zijn officiële gewaad op te slaan, als gevolg waarvan hij en Elisa de rivier droogvoets naar het oosten konden oversteken (2 Kon. 2:8). Het resultaat hiervan was dat de wateren ten zuiden van de scheiding naar de levenloze Dode Zee doorstroomden, terwijl de wateren ten noorden van die plaats werden tegengehouden. Hetzelfde geldt voor de Eliaklasse in deze tijd. „Wateren . . . betekenen volken en scharen en natiën en talen” (Openb. 17:15, NW). Alhoewel er reeds jarenlang een aardse klasse van mensen was voorzien en de leden ervan in steeds groter wordende aantallen begonnen te verschijnen, begon de werkelijke scheiding van de symbolische wateren en het bijeenbrengen van de „andere schapen” pas in 1935 vorm aan te nemen, zoals reeds is vermeld. Degenen die werden bijeengebracht, werden ervan weerhouden de handelwijze te volgen als gevolg waarvan zij steeds dieper zouden afzakken, totdat zij uiteindelijk vernietigd zouden worden. Jehovah maakte van de Eliaklasse gebruik om er een begin mee te maken de symbolische wateren te scheiden. Dit werk kreeg een goed begin en werd door de Elisaklasse voortgezet.
11. (a) Door welk wonder werden de twee profeten van elkaar gescheiden? (b) Op welke wijze en wanneer ging dit in vervulling?
11 Herinnert u zich Elisa’s eerste wonder nog? Het was hetzelfde als Elia’s laatste wonder, want hij gebruikte het officiële gewaad dat van Elia was afgevallen voor hetzelfde doel; hij werd hierdoor in staat gesteld de rivierbedding opnieuw droogvoets over te steken, met het enige verschil dat hij nu, afgezien van het feit dat Jehovah hem ondersteunde, alleen was. Tussen deze twee wonderen in gebeurde er nog een opmerkelijk wonder, en wel toen Elia in een storm naar de hemel opsteeg, na door een vurige oorlogswagen en door paarden van Elisa te zijn gescheiden. Hierdoor werd profetisch afgebeeld dat het door de Eliaklasse verrichte werk was geëindigd en dat dit zelfde werk, alleen in nog sterkere mate, door de Elisaklasse zou worden voortgezet. De historische gebeurtenissen die zich in het begin van het oorlogsjaar 1942 voordeden, kenmerkten de vervulling van deze verandering. Vlak vóór die tijd, toen de Tweede Wereldoorlog in volle gang was, leek het erop of het getuigeniswerk zou eindigen. Het vooruitzicht was zeer onzeker. Op 8 januari 1942 stierf de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford. Kwam er een einde aan het werk? — 2 Kon. 2:11-14.
12. Waardoor wordt aangetoond dat de Elisaklasse haar opdracht inzag?
12 Integendeel, de Elisaklasse, samengesteld uit de overgebleven leden van het gezalfde overblijfsel, ging onmiddellijk verder met hetzelfde werk dat erin bestond de symbolische wateren te scheiden, net zoals Elisa dit in een letterlijk opzicht had gedaan. Hetzelfde Wachttorengenootschap werd voor het publiceren van de lectuur gebruikt, alleen met een nieuwgekozen president. In dezelfde uitgave van The Watchtower waarin de dood van president Rutherford werd aangekondigd verscheen het hoofdartikel dat in de later verschijnende Nederlandse uitgave van De Wachttoren de titel „Visschers en Jagers” droeg; het was gebaseerd op Jeremia 16:16 en er werd in gezegd dat er intensief gevist en gejaagd zou worden naar degenen die misschien nog in Gods gunst hersteld zouden worden. In de nazomer van 1942 hielden Jehovah’s getuigen een driedaags congres te Cleveland, Ohio, waarvan de programma’s in vele steden van andere landen werden herhaald. Het hoofdthema was gebaseerd op de hoofdstukken 59 en 60 van Jesaja, waarin Gods volk dringend werd gevraagd ’op te staan en licht te verspreiden’, met het gevolg dat een grote schare van mensen naar het licht kwam en ’net als een wolk kwam aanvliegen’ (Jes. 60:1-3, 8; Openb. 7:9, NW). Er bestaat geen twijfel over! De Elisaklasse zag haar opdracht in en verloor geen tijd!
HET WERK VAN DE „ELISAKLASSE” IS ONDERWIJZEND VAN AARD
13. (a) Wat kan er over de aard van Elisa’s wonderen worden gezegd, en wie trokken er voordeel van? (b) Met welk overeenkomstige werk werd in 1942 een begin gemaakt, en hoe heeft het zich ontwikkeld?
13 In de twintig of meer jaren die sindsdien zijn verstreken, is deze zelfde gezalfde klasse met onverminderde kracht doorgegaan, hierbij geholpen door een steeds groter wordend aantal „andere schapen”, waartoe ook velen van de „verloren zoon”-klasse behoren. Dit is te danken aan het feit dat Jehovah’s geest op hen rust, zoals deze op Elisa rustte, die Elia om het de eerstgeborene toekomende erfdeel van „twee delen van uw geest” vroeg (2 Kon. 2:9, NW). Dit verzoek van Elisa werd destijds op een in het oog vallende wijze ingewilligd, want de bijbel schrijft zestien wonderen aan Elisa toe vergeleken met acht die door Elia werden verricht. Veel van Elisa’s wonderen stonden in verband met gezondmaking en herstel, en kwamen speciaal de „profetenzonen” ten goede, zoals het gezondmaken van een slechte watervoorraad en ook van vergiftig voedsel, terwijl hij bovendien op wonderbaarlijke wijze voedselvoorraden vermeerderde. Verder wekte hij de zoon van de Sunamitische op en genas hij de melaatsheid van Naäman (2 Kon. 2:15–6:23). Het ging de groep getrouwe profeten goed onder Elisa’s bediening. Op overeenkomstige wijze besloten de verantwoordelijke personen op het hoofdbureau te Brooklyn na het congres dat in 1942 in Cleveland werd gehouden, een school te openen voor de opleiding van zendelingen om over de gehele wereld dienst te verrichten in het predikings- en onderwijzingswerk en deel te nemen aan het bijeenbrengen van de „andere schapen”, met inbegrip van degenen die door de verloren zoon werden voorschaduwd. Deze zendingsschool, die op 1 februari 1943 werd geopend, is sindsdien uitgebreid en heeft degenen die er zijn toegerust in staat gesteld een voortreffelijke dienst te verrichten en niet alleen de organisatie van Jehovah’s getuigen in vele landen op te bouwen, maar ook het werk in nieuwe gebieden te openen. Er werd toen belangstelling voor de „verloren zoon”-klasse getoond door de publikatie van twee artikelen, „De verloren zoon in nood” en „De thuiskomst van de verloren zoon”, in de uitgaven van The Watchtower van 1 en 15 november 1943 (De Wachttoren van 15 september 1945). Het jaar daarop, in oktober 1944, werd er een maand lang over de gehele aarde een speciale getuigenisveldtocht gehouden getiteld „’Verloren zoon’-getuigenisperiode”.
14, 15. (a) Met welk verdere programma werd in 1942 begonnen, en hoe heeft het voortgang gevonden? (b) Met welke nieuwe opleidingscursus werd in 1959 een begin gemaakt?
14 Er werd in 1942 bovendien met een programma begonnen op grond waarvan er in alle gemeenten van Jehovah’s getuigen over de gehele aarde een opleidingscursus in onze christelijke bediening kon worden gehouden. Tijdens het in 1943 gehouden „Oproep tot actie”-congres werden de plannen aangekondigd om in iedere gemeente een Theocratische Bedieningsschool op te richten. Allen werden uitgenodigd om aanwezig te zijn ten einde beter toegerust en bekwaam gemaakt te worden, alhoewel alleen de manlijke leerlingen lezingen vanaf het podium hielden. In 1958 werd het echter zo geregeld dat álle leerlingen, zowel de manlijke als de vrouwelijke, een actief aandeel aan de school hadden. Laatstgenoemden houden echter geen lezingen, maar zij demonstreren hoe de Koninkrijksboodschap bekendgemaakt kan worden. — 1 Tim. 2:11, 12, NW.
15 Nog een nieuw kenmerk van het Elisawerk werd in 1959 geïntroduceerd. Er werden regelingen getroffen voor een vierweekse opleidingscursus voor gemeenteopzieners, die in alle landen zou worden gehouden waar het Wachttorengenootschap een bijkantoor met eigen woon- en kantoorruimte heeft opgericht. De opzieners worden ervoor uitgenodigd deze cursus gratis te volgen.
16. (a) Op welke wijze heeft al dit werk de „verloren zoon”-klasse tot voordeel gestrekt? (b) Hoe werd in The Watchtower van 1 mei 1937 aangetoond dat sommigen er geen moeite voor schenen te doen hun bediening te verbeteren?
16 Wij hebben slechts in korte trekken aangegeven welk onderwijzende werk er ter hand is genomen, maar laten wij in gedachten houden dat dit werk, alhoewel het een rijke zegen voor Jehovah’s getuigen zelf heeft betekend, hier niet mee is opgehouden. Natuurlijk niet. Het vormt slechts een middel tot het doel. Het stelt ons in staat een veel doeltreffender en uitgebreider bediening ten uitvoer te brengen ten behoeve van allen die hier behoefte aan hebben, met inbegrip van de „verloren zoon”-klasse. Wat Jehovah’s getuigen betreft, zij kunnen hun waardering tonen, en zij dienen dit stellig ook te doen, door zich deze middelen voor het verbeteren van hun bediening ten nutte te maken. Zou het niet droevig zijn wanneer sommigen, wegens een onwaardige of onvoldoende reden, weigerden van deze middelen gebruik te maken, met het gevaar dat zij net zo’n geest van wrok gaan ontwikkelen als door de oudste broer in Jezus’ illustratie aan de dag werd gelegd? (Luk. 15:25-30, NW) Door er oprecht en nederig moeite voor te doen deze middelen te gebruiken, kunnen wij ware naastenliefde tonen, ook ten opzichte van degenen die tot de „verloren zoon”-klasse behoren. Wij zouden niet het gebrek aan ijver aan de dag willen leggen en de gevolgen daarvan willen ondergaan waarvan sprake is op bladzijde 130 van The Watchtower van 1 mei 1937, onder het opschrift „Groepsdienaar”, waar staat: „De bekendmaking van de koninkrijksboodschap is thans van het allergrootste belang. Het behoort tot de taak van de gezalfden te stemmen wie de groepsdienaar zal zijn; maar ’houthakkers en waterputters’ (Joz. 9:21-27) mogen dienst verrichten (Deut. 16:12-15; 29:11). Wanneer niemand in de groep de geschiktheid bezit om de plaats van groepsdienaar of lid van het dienstcomité te vervullen en er Jonadabs zijn die de bekwaamheid en ijver bezitten, laten de Jonadabs dan in het dienstcomité worden geplaatst en laten zij de gelegenheid ontvangen dienst te verrichten. Het werk dient niet te verslappen omdat het sommigen van de groep aan ijver ontbreekt. Het evangelie moet thans bekendgemaakt worden. — Matth. 24:14.”
17. (a) Welke verkeerde handelwijze hebben sommigen van zowel het overblijfsel als de andere schapen wellicht gevolgd? (b) Op welke wijze hebben zij echter oprecht berouw getoond?
17 Vele afzonderlijke personen, zelfs onder het overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen en ook onder de klasse der „andere schapen” hebben op de een of andere tijd in hun leven een handelwijze als die van de verloren zoon gevolgd. Na zich aan Jehovah te hebben opgedragen, verlieten zij later het huis van hun Vader, en sommigen van hen deden zelfs dingen als gevolg waarvan zij uit de gemeente gesloten moesten worden. Deze personen werden inderdaad uitgesloten, maar sindsdien hebben zij werkelijk berouw getoond; zij zijn tot de gemeente van Jehovah God teruggekeerd en hebben de dwaling van hun weg zowel tegenover de gemeente als tegenover hun hemelse Vader toegegeven. Zij hadden berouw en hebben hun handelwijze veranderd. Sommigen van hen hebben misschien in hoererij of overspel geleefd, maar nu hebben zij de geest aan de dag gelegd die de verloren zoon had toen hij naar het huis van zijn vader terugkeerde. Zij hebben er blijk van gegeven de juiste hartetoestand te bezitten, want zij hebben hun Vader in gebed om vergiffenis gesmeekt, zijn teruggekomen en hebben gevraagd of zij als slaven in Jehovah’s organisatie toegelaten mochten worden. Degenen die evenals de verloren zoon werkelijk berouw hebben getoond, verheugen zich weer omdat zij in de gemeente zijn hersteld. Zij leggen een nederige geestesgesteldheid aan de dag en te zamen met degenen die in het huis van hun Vader zijn gebleven, nemen zij weer aan de bekendmaking van het goede nieuws van Gods koninkrijk deel.
18. Wanneer iemand na zijn uitsluiting en herstel gedurende een periode heeft bewezen onberispelijk te zijn, welke dienstgelegenheden kunnen er dan voor hem openstaan?
18 Degenen die van hun Vader vergeving hebben ontvangen en die er, na van hun onreine, uitgesloten toestand teruggekeerd te zijn, nederig blijk van hebben gegeven als goede slaven dienst te verrichten, kunnen na verloop van tijd zelfs geschikte beheerders in de huishouding van hun Vader blijken te zijn. Nadat er een flinke tijdsperiode overheen is gegaan, hebben zij de smet van smaad die zij op hun staat van dienst hebben gebracht en waarbij zij ook buitenstaanders een slechte indruk hebben gegeven, ongedaan gemaakt. Indien iemand die eens uitgesloten is geweest maar nu is teruggekeerd en nederigheid heeft getoond en na zijn herstel tien jaar lang zijn liefde voor Jehovah’s Woord en werk heeft bewezen, en indien de gemeente hem als gevolg van het onberispelijke gedrag dat hij sinds zijn herstel aan de dag heeft gelegd, als een goed voorbeeld is gaan beschouwen, zou het in overeenstemming met de gelijkenis van de verloren zoon zijn wanneer hij als een gemeenteboekstudieleider werd gebruikt en wanneer het hem werd toegestaan openbare lezingen te houden. Later zou hem zelfs het voorrecht geschonken kunnen worden om in een grotere hoedanigheid in Jehovah’s organisatie dienst te verrichten. Indien hij sinds zijn herstel tien jaar lang getrouw dienst heeft verricht en er blijk van heeft gegeven een voorbeeld voor de kudde Gods te zijn, en indien het gemeentecomité ziet dat aan zo iemand een groter dienstvoorrecht geschonken kan worden, waarom zou dit hem dan niet worden toegestaan? Indien hij heeft bewezen dat hij nu voorgoed in het huis van zijn Vader zal blijven en dat hij loyaal is in zijn toewijding aan de belangen van dat huis, schijnt het ons toe dat hem veilig weer meer verantwoordelijkheid in de gemeente van Jehovah’s volk geschonken zou kunnen worden.
19, 20. (a) Welk aandeel hebben Gods Woord en geest in onze bediening? (b) Welke twee aspecten dienen wij beslist goed te beseffen?
19 In het onderwijzingsprogramma waarvan alle zojuist genoemde kenmerken deel uitmaken, wordt thans als nooit tevoren op Gods Woord zelf de nadruk gelegd. Gods Woord is het middel bij uitstek om harten te doen terugkeren. Dit had Paulus in gedachten toen hij de superieure voordelen van het nieuwe verbond en de bediening ervan besprak. Toen Jehovah de voorwaarden van het nieuwe verbond bekendmaakte, zei hij: „Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven” (Jer. 31:33). In overeenstemming hiermee zei Paulus tot de christenen in Korinthe: „Gij [zijt] een brief van Christus . . ., geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten.” Ja, „Jehovah . . . is de Geest”, en wanneer wij ons tot hem wenden en toelaten dat zijn geest ongehinderd in ons hart werkzaam is doordat wij ons strikt vasthouden aan zijn Woord, kunnen wij „met ongesluierde aangezichten de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen”. Aldus kunnen wij door hem worden gebruikt en het grootse voorrecht smaken anderen te mogen helpen zich tot hem te keren of tot hem terug te keren. En vergeet niet dat „hij die een zondaar van de dwaling zijns wegs doet terugkeren, diens ziel van de dood zal redden en een menigte van zonden zal bedekken”. — 2 Kor. 3:3, 17, 18; Jak. 5:20, NW.
20 Laten wij tot besluit en tot aanmoediging van ons zelf kort een illustratie beschouwen waarin beide aspecten worden belicht, namelijk dat harten nog steeds kunnen worden veranderd en zich tot Jehovah kunnen keren en dat hij zelf een buitengewoon liefdevol hart heeft dat voor allen openstaat die werkelijk zijn kinderen zijn en die zich tot hem wenden of keren.
ILLUSTRATIE
21. Op welke wijze en waarom legden Jozefs tien halfbroers een slechte houding aan de dag?
21 Onze illustratie treffen wij aan in de welbekende geschiedenis van Jakob en zijn twaalf zonen, die in de hoofdstukken 37 tot en met 45 van Genesis staat opgetekend. Van twee van deze zonen, Jozef en Benjamin, hield Jakob het meest, aangezien zij de zonen van zijn geliefde vrouw Rachel waren. Omdat Jozef zo duidelijk door zijn vader werd begunstigd en ook wegens zijn door God geschonken dromen, koesterden zijn tien halfbroers een bittere haat tegen hem en waren zij buitengewoon jaloers, zelfs in die mate dat zij een samenzwering op touw zetten om hem te doden. In plaats hiervan verkochten zij hem echter als een slaaf die naar Egypte zou worden meegenomen. Zij namen zijn lange gewaad, doopten dit in bloed en toonden het aan hun vader, die de conclusie trok dat zijn jongen door een wild beest was verslonden. Zij gaven er beslist blijk van een verschrikkelijk slechte hartetoestand te bezitten en niet alleen Jozef, maar ook hun vader slecht gezind te zijn. — Gen. 37:2-36.
22, 23. Hoe werd hun hartetoestand aan een grondige beproeving onderworpen en met welk resultaat?
22 Er gingen jaren voorbij. God had alles zo gemanoeuvreerd dat Jozef als voedselbeheerder in Egypte was aangesteld. Nadat de voorzegde hongersnood over de gehele aarde was begonnen, moest Jakob zijn zonen twee keer naar Egypte zenden om er graan te kopen. Jozef herkende zijn broers, maar zij herkenden hem niet. Bij het eerste bezoek kwam toevalligerwijs aan het licht dat de tien zonen geen rustig geweten hadden over Jozef. Had hun hart echter een werkelijke verandering ondergaan? Bij het tweede bezoek had Jozef de situatie zo gearrangeerd dat zijn broers aan een zware beproeving werden onderworpen. Men liet het voorkomen alsof Benjamin Jozefs heilige zilveren beker had gestolen! Jozef, die nog steeds niet werd herkend, eiste hardvochtig dat Benjamin als zijn slaaf zou achterblijven. De anderen konden naar huis terugkeren. Het beroep dat Juda nu, met de duidelijke ondersteuning van zijn broers, op Jozef deed, was een van de hartroerendste en spontaanste verzoeken die ooit werden uitgesproken, en, let wel, nog wel tot een ogenschijnlijk hardvochtige en vijandige luisteraar! Juda gaf zich veel moeite om precies uit te leggen hoeveel Benjamin voor zijn vader betekende. Hij besloot met te zeggen dat hij zelf Jozefs slaaf zou worden, zodat de jonge Benjamin met zijn broers naar huis kon terugkeren. Toen uitte hij vol emotie de uit het diepst van zijn hart komende woorden: „Hoe zal ik naar mijn vader heentrekken, wanneer de jongen niet bij mij is? Ik zou het verdriet niet kunnen aanzien, dat mijn vader zou treffen.” — Gen. 44:34.
23 Er bestond niet de minste twijfel over dat hun hart werkelijk een verandering had ondergaan! Jozef was diep bewogen en weende luid toen hij zich aan zijn broers bekendmaakte. Laten wij nu echter eens een blik werpen op het andere deel van het drama en zien hoe het Jakob verging, die thuis wachtte.
24. Hoe reageerde Jakob op het nieuws betreffende Jozef, en wat werd hierdoor van zijn zijde bewezen?
24 Wij kunnen ons voorstellen hoe de oude vader wachtte en in onzekerheid verkeerde toen de dagen en weken voorbijkropen. Zou hij zijn geliefde Benjamin ooit nog terugzien? Zou hij hem, evenals Jozef, verliezen? Ten langen leste werd hem verteld dat zijn zonen in aantocht waren en elk moment konden binnenkomen. Hij wachtte in zijn tent. Wij kunnen ons het tafereel voorstellen. Hij begroette zijn zonen één voor één, maar hield de jonge Benjamin dicht bij zich. Wat zeiden zij nu echter? Die man die daar in Egypte het beheer voerde, was niemand anders dan zijn zoon Jozef? Onmogelijk! Als dat zo was, zou Jozef lang geleden op zijn minst wel van zich hebben laten horen. Zo zal hij wel hebben geredeneerd. Zijn zonen drongen er echter bij hem op aan mee te gaan en te zien wat zij allemaal hadden meegebracht. Dit kon hij niet weigeren. Met een bekommerd hart ging hij naar buiten en keek naar de grote voedselvoorraad en alle andere voorraden, om nog maar te zwijgen over al het zilver en de kleding die Benjamin had gekregen. Toen hij echter de wagen zag die speciaal was meegegeven om hem erin naar Egypte terug te nemen, gaf hij zich gewonnen! Hij was zo luxueus en gerieflijk ingericht. Ja, dat was het! De wagen vormde niet alleen een zichtbare schakel, maar was het zichtbare transportmiddel om hem naar zijn lang geleden verloren Jozef te brengen. Hij greep de wagen aan één kant vast en riep vol overtuiging en diepe ontroering uit: „Het is genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ah, laat mij gaan en hem zien voordat ik sterf!” — Gen. 45:25-28, NW.
25. (a) Wat onthullen deze dingen met betrekking tot Jehovah? (b) Op welke wijze kunnen wij er blijk van geven dat wij werkelijk zijn kinderen zijn? (c) Welke handelwijze staat nog steeds open voor degenen die van het rechte pad zijn afgedwaald?
25 Jakob voelde zich net als de vader in Jezus’ illustratie, die zich verheugde over zijn zoon die ’dood was, maar levend is geworden, en die verloren was, maar is gevonden’ (Luk. 15:32, NW). Jozef had vanzelfsprekend niet zoals de verloren zoon het rechte pad verlaten, maar waar hier zo sterk de nadruk op wordt gelegd, is de diepgevoelde vaderlijke liefde die in beide gevallen ten toon werd gespreid. Ja, Degene die deze dingen heeft laten gebeuren en in zijn Woord heeft laten optekenen, moet stellig een nog veel liefdevoller en warmer hart hebben dan dat van degenen die slechts als illustraties dienden! Als wij werkelijk zijn kinderen zijn, zullen wij „de heerlijkheid van Jehovah [willen] weerkaatsen” door deze zelfde hoedanigheden van liefde en geduld en barmhartigheid ten toon te spreiden en elke gelegenheid te gebruiken om onze Vader in de hemel na te volgen (2 Kor. 3:18, NW). Mochten wij echter het rechte pad hebben verlaten, dan kunnen wij toch stellig niet nalaten tot hem terug te keren en gunstig te reageren op zijn oproep en de zo vriendelijk door hem verschafte aansporing! Vindt u dit zelf ook niet? Zou het niet fijn zijn als er van u gezegd kon worden, zoals Petrus dit optekende, dat „gij waart verdwaald als schapen, maar nu . . . tot de herder en opziener van uw zielen [zijt] teruggekeerd”? — 1 Petr. 2:25, NW.
[Illustratie op blz. 630]
Juda pleit voor Benjamin