Tot zendelingen gezegd, loyaal en barmhartig te zijn
DE ZEVENDE september 1971 was de dag voor de diploma-uitreiking aan honderd studenten van de 51ste klas van de zendelingenschool van het Wachttorengenootschap. De diploma-uitreiking, die plaatsvond in de Congreszaal van Jehovah’s getuigen in New York, ving aan met voortreffelijke opmerkingen door de leraren van de school. Het hoogtepunt was een toespraak door de president van de school, N. H. Knorr, die de toekomstige zendelingen de raad gaf loyaal en barmhartig te zijn.
’Jehovah is „loyaal in zijn werken”’, zei president Knorr tot de afgestudeerde klas, ’maar de vraag is: zullen jullie loyaal zijn jegens hem?’ (Ps. 145:17) Na te hebben aangetoond hoe belangrijk het is loyaal jegens God te blijven, legde de president van het Genootschap de nadruk op de noodzaak van loyaliteit aan Gods organisatie. Hij zei de studenten dat er soms dingen zijn die iemand beletten loyaal te zijn. Er kunnen bijvoorbeeld problemen rijzen doordat men in een zendelingenhuis in nauw contact met anderen leeft. ’Wat doe je als iemand, bijvoorbeeld een opziener, je onrecht aandoet?’ vroeg hij.
Ten einde de toehoorders te helpen de juiste zienswijze te krijgen, beklemtoonde broeder Knorr dat alle christenen zondaars zijn. ’Allen, ook opzieners, maken fouten. Als dit dus gebeurt, pak je dan je boeltje en verlaat je dan je zendingstoewijzing? Of blijf je loyaal aan Gods organisatie?’ vroeg hij. Broeder Knorr zei de afgestudeerde studenten eraan te denken dat Jehovah zijn organisatie leidt en dat zij daarom loyaal moesten blijven.
Hij verklaarde dat Jezus in Matthéüs 18:15-17 uiteenzette op welke wijze een geschil met iemands christelijke broeder moet worden opgelost: Ga met hem praten; als hij niet luistert, neem dan nog één of twee rijpe christenen mee. Soms worden deze twee essentiële stappen bij het oplossen van een geschil met een opziener, uit vrees voor hem echter nagelaten. Daarop haalde broeder Knorr Spreuken 29:25 aan: „Het beven voor mensen, dát spant een strik.” Vrees voor mensen dient je er dus niet van te weerhouden te doen wat God van je verlangt, beklemtoonde broeder Knorr. Als je niet naar die persoon toe gaat, span je misschien een strik voor jezelf, en dit zou ertoe kunnen leiden dat je een strik spant voor anderen.
Hoe zou een bevreesd persoon echter een strik kunnen spannen voor anderen? Door met anderen over een opziener te praten, waardoor ook zij vrees voor hem krijgen. ’Over de fouten van een opziener praten, geeft geen blijk van loyaliteit aan Gods organisatie. Als er ten gevolge van menselijke onvolmaaktheid dus moeilijkheden rijzen,’ zo zei hij, ’ga dan naar je broeder toe, volg Jezus’ raad op en leef aldus in vrede’.
De president van het Genootschap legde vervolgens de nadruk op de noodzaak van barmhartigheid. Het voorbeeld gebruikend van Jozefs barmhartigheid jegens zijn broers (Gen. 37:1-36; 39:1–45:28), vertelde hij de afgestudeerde studenten dat zij barmhartig moesten zijn jegens nieuwelingen in Gods organisatie, jegens degenen die in een zendelingenhuis wonen en jegens opzieners, want Jezus heeft gezegd: „Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer” (Matth. 9:13). Wees dus vervuld van barmhartigheid, aldus de raad van broeder Knorr.
De president van het Genootschap vertelde de toehoorders ook dat de regeling om opzieners te laten rouleren, die op de „Goddelijke Naam”-congressen was aangekondigd, op 13 september 1971 op Bethel, het hoofdbureau van het Genootschap, in werking zou treden. Hij legde uit dat de leden van het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen wekelijks zouden rouleren wat de dagtekstbespreking ’s morgens en de Wachttoren-studie op maandagavond betreft. Het hoofdbureau van het Genootschap zal de roulatieregeling dus ruim een jaar eerder dan de gemeenten in werking stellen.
Vlak voor de hoofdlezing legde de vice-president van het Genootschap, F. W. Franz, de afgestudeerde klas de betekenis uit van Markus 9:49, 50: „Een ieder moet met vuur gezouten worden. . . . Hebt zout in uzelf en bewaart vrede onder elkaar.”
Heeft het „vuur” in vers 49 betrekking op vervolging of beproevingen? Neen, zo legde hij uit, want uit de context blijkt dat er over het „vuur” van Gehenna wordt gesproken, en de woorden „een ieder” hebben geen betrekking op iedereen doch op de gezalfde christenen die toelaten dat hun handen, voeten of ogen hen of anderen tot struikelen brengen zodat zij ontrouw worden. Dergelijke personen moeten gezouten worden met het vuur van eeuwige vernietiging.
Hoe moeten getrouwe christenen echter „zout” in zichzelf hebben, en hoe houdt dit verband met het leven van een zendeling? Broeder Franz legde uit dat het zout in vers 50 betrekking heeft op de hoedanigheid in christenen die maakt dat zij dingen doen en zeggen die van goede smaak getuigen. Iedere christen dient, vanuit een christelijk standpunt bezien, zo te handelen dat het getuigt van goede smaak. Op deze wijze zal hij niemand in Gods organisatie tot struikelen brengen. „O geliefde zendelingen”, zo raadde hij, „hebt zout in uzelf!”
Nadat de studenten hun diploma hadden ontvangen, las een van hen een brief voor waarin, onder andere, stond: Wij kwamen op school om te studeren, maar dat hadden wij verwacht. Wat wij niet voorzien hadden, was dat wij zo geweldig hartelijk door de Bethelfamilie ontvangen werden. Jullie, broeders en zusters, hebben jullie hart voor ons geopend. Wij willen jullie met heel ons hart danken.”
Het programma eindigde met het zingen van verrukkelijke liederen door de afgestudeerden en ook met een bijbels drama, getiteld: ’Ben jij barmhartig?’ Het was gebaseerd op het bijbelverslag van Jozef en onderstreepte de hoedanigheid waarop de president van het Genootschap al eerder de nadruk had gelegd. Uit het applaus bleek duidelijk hoezeer de aanwezigen beseften dat het noodzakelijk is barmhartig en loyaal te zijn.