„Vijgen” die zelfs God vreugde verschaffen
„Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: ’Gelijk deze goede vijgen, zo zal ik de ballingen van Juda, die ik uit deze plaats wil wegzenden naar het land der Chaldeeën, op een goede wijze aanzien.’” — Jer. 24:5.
1. Hoe is de vijgeboom deel gaan uitmaken van onze levenservaring?
DE VIJGEBOOM was een van de bomen in de eerste tuin die ooit op onze aarde is geplant. Onze eerste menselijke ouders zijn ons erin voorgegaan de verrukkelijke vrucht ervan, de vijg, te eten. Mocht de vijgeboom ook buiten die eerste tuin groeien? Ja, en daar kunnen wij blij om zijn. Wij kunnen thans dus ook met smaak het bundeltje zoetigheid eten dat aan deze boom groeit. Het bijzondere feit doet zich voor dat de eerste kleding die onze oorspronkelijke ouders, Adam en Eva, een tijdlang als lendebedekking hebben gedragen, van aan elkaar genaaide vijgebladeren was gemaakt. Dit was het geval vlak voordat zij hun Paradijs van Geneugte werden uitgezet omdat zij tegen de Planter en Eigenaar van deze hof van Eden in opstand waren gekomen. — Gen. 2:8; 3:1-7.
2. Hoe gebruikte Jotham de vijgeboom in zijn illustratie, en wat voor aangenaams blijkt hier voor ons uit?
2 Toen Jotham, de zoon van rechter Gideon, lang hierna een illustratie gebruikte, liet hij de vijgeboom spreken. Deze vroeg: „Moet ik mijn zoetigheid en mijn goede opbrengst opgeven, en moet ik boven de andere bomen gaan wuiven?” (Recht. 9:11) In Jothams illustratie weigerde de vijgeboom zijn goede eigenschappen vaarwel te zeggen. Ook in deze tijd brengt de vijgeboom nog steeds zijn goede en heerlijk zoete vruchten voort. In dit opzicht dient hij nog altijd Gods goedgunstige voornemen.
3. Wat wilde Jotham afbeelden door zijn illustratie van de vijgeboom, maar ter afbeelding waarvan gebruikte Jezus deze boom, en in welke gelijkenis?
3 Jotham gebruikte de vijgeboom om een persoon af te beelden, een getrouwe Israëliet die weigerde zich door middel van een democratische, nationale verkiezing tot hoofd van de regering te laten aanstellen. Veel later gebruikte Jezus Christus de vijgeboom om er de natie Israël mee af te beelden. In een gelijkenis zei hij:
„Iemand had een vijgeboom, die in zijn wijngaard geplant stond, en hij kwam er vruchten aan zoeken, maar vond er geen. Toen zei hij tot de wijngaardenier: ’Ik kom nu al drie jaar vruchten aan deze vijgeboom zoeken, maar vind er geen. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nog nutteloos beslaan?’ Hij gaf hem ten antwoord: ’Meester, laat hem ook dit jaar nog staan, totdat ik eromheen heb gegraven en mest heb gelegd; en indien hij dan in de toekomst vruchten voortbrengt, dan is het goed; maar zo niet, dan moet gij hem omhakken.’” — Luk. 13:6-9.
4. In welk opzicht trof de Planter, nadat zijn vertegenwoordiger op aarde drie en een half jaar dienst had verricht, geen vruchten aan de symbolische vijgeboom aan?
4 Jezus sprak die gelijkenis in 32 G.T. uit, en wel kort nadat de joden het in de herfst vallende loofhutten (sukkoth)-feest hadden gevierd, dus drie jaar nadat hij met zijn openbare bediening in het land Israël was begonnen. Hij bevond zich nu in het vierde jaar van zijn evangelisatiewerk. Minder dan zes maanden later zou de natie Israël hem dus verwerpen en hem buiten de muren van Jeruzalem aan een paal ter dood laten brengen. Na drie en een half jaar onder de Israëlieten gewerkt te hebben, bestond de vrucht van zijn werk in slechts een paar honderd discipelen. Zijn hemelse Vader, Jehovah God, had die symbolische boom, Israël, geplant. Na drie en een half jaar van speciale zorg en aandacht van de zijde van zijn Zoon en vertegenwoordiger op aarde, mocht hij terecht verwachten vruchten te kunnen plukken. Maar verhoudingsgewijs trof hij geen vruchten aan in de vorm van volgelingen van zijn Zoon, de Messías. Evenals de „wijngaardenier” uit de gelijkenis, was zijn Zoon tot halverwege het vierde jaar van zijn bediening rondom de symbolische vijgeboom blijven ’graven’. Het had echter niet mogen baten.
5, 6. (a) Hoe gaf Jezus, door gebruik te maken van een werkelijke vijgeboom, te kennen dat de symbolische vijgeboom zou worden omgehakt? (b) Wanneer werd die symbolische vijgeboom omgehakt, zoals door welke ontwikkeling te kennen werd gegeven?
5 Omstreeks het midden van dat vierde jaar gaf Jezus te kennen dat de onvruchtbare nationale „vijgeboom” omgehakt zou worden. Op maandag 10 Nisan 33 G.T. ging Jezus onderweg naar Jeruzalem een bepaalde vijgeboom van dichterbij bekijken. Hoewel deze boom bladeren had, droeg hij geen vruchten. Jezus vervloekte de vijgeboom daarom met de woorden: „Dat niemand in eeuwigheid meer enige vrucht van u ete.” Wat gebeurde er? Wij lezen: „Toen zij ’s morgens vroeg voorbijkwamen, zagen zij dat de vijgeboom reeds van de wortels af verdord was. Daarom zei Petrus, die zich herinnerde wat Jezus had gedaan, tot hem: ’Rabbi, zie! de vijgeboom die gij hebt vervloekt, is verdord.’” — Mark. 11:12-21.
6 Welnu, wreekte Jezus zich op een niet met verstand begiftigde boom? Neen, maar hij gebruikte die onvruchtbare vijgeboom als een illustratie. Die vijgeboom beeldde de natie Israël af, waarnaar Jehovah zijn Zoon had gezonden om vruchten in de vorm van ondersteuners van de ware Messías of Christus bijeen te brengen. Toen de natie, onder leiding van haar hogepriester en andere religieuze gidsen, Jezus als de vertegenwoordiger van Gods koninkrijk verwierp, waren de paar honderd personen die hem wel aanvaardden, als niets. Als een boom waarop belasting betaald moest worden maar die onnodig ruimte in beslag nam, verdiende die symbolische vijgeboom het omgehakt te worden, aangezien God hem had vervloekt. (Vergelijk Deuteronomium 28:15-68.) Eenenvijftig dagen nadat Jezus Christus op grond van de beschuldiging een valse Messías te zijn, was gedood, werd de Israëlitische „vijgeboom” omgehakt. God bracht toen namelijk een nieuwe natie voort, het christelijke, geestelijke Israël, een natie die Koninkrijksvruchten zou voortbrengen (Matth. 21:43; 1 Petr. 2:9; Gal. 6:16; Jak. 1:1). De omgehakte „vijgeboom” werd ten tijde van Jeruzalems vernietiging in 70 G.T. aan het vuur prijsgegeven.
DE TWEE MANDEN MET VIJGEN
7. Hoe verwees Jehovah in 617 v.G.T. in een visioen aan Jeremia naar een symbolische vijgeboom?
7 Jeruzalem was al eens eerder vernietigd, en wel in 607 v.G.T. door de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar. Tien jaar vóór die nationale ramp, of in 617 v.G.T., had God evenwel de vijgeboom gebruikt ter illustratie van de joodse natie. Hij gaf zijn profeet Jeremia toen een veelbetekenend toekomstvisioen, waarover Jeremia ons het volgende vertelt:
„En Jehovah deed mij zien, en zie! twee manden met vijgen, geplaatst vóór de tempel van Jehovah nadat Nebukadrezar, de koning van Babylon Jechonja, [of Jojachin] de zoon van Jojakim, de koning van Juda, en de vorsten van Juda en de handwerkslieden en de bouwers van bolwerken uit Jeruzalem in ballingschap had gevoerd, opdat hij hen naar Babylon zou kunnen brengen. Wat de ene mand betreft, de vijgen waren zeer goed, gelijk vroege vijgen; en wat de andere mand betreft, de vijgen waren zeer slecht, zodat ze niet te eten waren van slechtheid.” — Jer. 24:1, 2.
8. Hoe legde Jehovah uit wat de mand met goede vijgen betekende?
8 Toen aan Jeremia werd gevraagd wat hij in het visioen had gezien, gaf hij hier een nauwkeurige beschrijving van (Jer. 24:3). Maar wat beeldden die vijgen af? Israëlieten die naar Babylon gedeporteerd zouden worden. Wij lezen hierover:
„Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: ’Gelijk deze goede vijgen, zo zal ik de ballingen van Juda, die ik uit deze plaats wil wegzenden naar het land der Chaldeeën, op een goede wijze aanzien. En ik wil mijn oog op een goede wijze op hen richten, en ik zal hen stellig naar dit land doen terugkeren. En ik wil hen opbouwen, en ik zal niet omverhalen; en ik wil hen planten, en ik zal niet uitrukken. En ik wil hun een hart geven om mij te kennen, dat ik Jehovah ben, en zij moeten mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden, want zij zullen tot mij terugkeren met geheel hun hart.’” — Jer. 24:5-7.
9. Van welke symbolische boom kwamen die „vijgen” , en wie behoorden er ook toe?
9 Die symbolische „vijgen” kwamen van een symbolische boom. Van welke „boom”? Van de natie Israël, waarvan Jojachin, de zoon van Jojakim, slechts drie maanden en tien dagen koning was geweest (2 Kron. 36:9, 10; Matth. 1:11, 12). Tot degenen die de koning van Babylon toen in ballingschap wegvoerde, behoorden Daniël, zijn drie Hebreeuwse metgezellen Hananja, Misaël en Azarja, en Ezechiël (Dan. 1:11-17; Ezech. 1:1-3). Destijds in Jeremia’s tijd maakte Jehovah dus gebruik van de vijgeboom om er de natie van zijn uitverkoren volk mee uit te beelden. Tegen de tijd van die ballingschap had Jeremia dertig jaar geprofeteerd.
10. Hoe handelde Jehovah overeenkomstig zijn bekendgemaakte voornemen met betrekking tot de „goede vijgen”, en hoe gaven zij er tegenover hem blijk van „zoetigheid” te bezitten?
10 Door wat Jehovah in verband met het visioen van de goede vijgen zei, gaf hij te kennen dat er betere tijden op komst waren. Hij sprak over goede dingen die hij voor het getrouwe overblijfsel van zijn verbondsvolk zou doen. Dit zou plaatsvinden aan het einde van de „zeventig jaar”, welke periode hij slechts acht jaar vóór het visioen had voorzegd (Jer. 25:11, 12). Jehovah is de God der waarheid, en de historische verslagen tonen aan dat hij in 537 v.G.T. in overeenstemming met zijn bekendgemaakte voornemen handelde. Hij gebruikte de Pers Cyrus de Grote om Babylon in 539 v.G.T. omver te werpen en bewoog hem er vervolgens toe de symbolische „goede vijgen” weer te herstellen in het land waar de symbolische boom, waarvan zij afkomstig waren, oorspronkelijk was geplant. Daar herbouwden zij Jeruzalem en richtten zij een nieuwe tempel voor Jehovah’s aanbidding op. Door dit alles te doen, gaven zij er tegenover hun God, de Planter van hun met een boom te vergelijken natie, blijk van de „zoetigheid” als van bijzonder goede vijgen te bezitten.
11, 12. (a) Wiens naam is over de „goede vijgen” van thans uitgeroepen? (b) Wat was het politieke Babylon uit de oudheid, en wat is Babylon de Grote?
11 Heeft dit ook enige betekenis voor ons in deze tijd? Ja, in onze twintigste eeuw vindt de uiteindelijke vervulling van Jehovah’s door bemiddeling van Jeremia uitgesproken profetie plaats, alleen op een grotere schaal. Dit betekent dat er hier op aarde nog christenen zijn die met de „goede vijgen” overeenkomen. Jeremia’s God heeft ook dezen „op een goede wijze” aangezien. Hij heeft hen uit Babylon de Grote bevrijd. Dat Gods naam thans over hen is uitgeroepen, is niet zonder precedent. In Jeremia’s tijd waren de symbolische „goede vijgen” Israëlieten die bij de naam van Jeremia’s God werden genoemd. Zelfs in de naam van de profeet, Jeremia, lag de goddelijke naam opgesloten, want deze betekent „Jehovah maakt (de schoot) los”. In Jeremia’s tijd werd Babylon als politieke organisatie de dominerende wereldmacht. Dit rijk is meer dan negentig jaar aan de macht geweest en heeft hierdoor de valse religie die uit het Babylon van Nimrods dagen stamt, verder kunnen ontwikkelen. Dit religieuze aspect treedt op de voorgrond in het laatste boek van de bijbel, dat over Babylon de Grote spreekt en haar als de seksuele dienares van de politieke machten afschildert. Evenals het Babylon uit de oudheid een rijk vertegenwoordigde, vertegenwoordigt Babylon de Grote een rijk, het wereldrijk van valse religie.
12 Het oude politieke Babylon is gevallen en is ten slotte geheel verdwenen, maar het religieuze Babylon is blijven bestaan. Het is dus nog steeds het wereldrijk van valse religie. — Openb. 14:8; 17:1-8.
13. Welk gebod wordt aan Gods volk gegeven met betrekking tot Babylon de Grote, en hoe is ze „dronken” geworden van het bloed van de getuigen?
13 Zal Babylon de Grote echter ook worden vernietigd? Ja, het laatste boek van de bijbel heeft dit voorzegd. In Openbaring 18:4, 5 wordt aan Gods in ballingschap vertoevende volk, de christelijke gemeente, derhalve het volgende gebod gegeven: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.” In Openbaring 17:6, waar enkele van haar zonden worden omschreven, wordt dat overspelige religieuze rijk afgebeeld als zijnde „dronken . . . van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus”. Gedurende de Eerste Wereldoorlog (van 1914-1918) heeft ze zich aan het vergieten van het bloed van Jehovah’s opgedragen volk schuldig gemaakt en heeft ze velen gevangen genomen ten einde hen met de prediking van Gods koninkrijk te doen ophouden.
14. Hoe is het de symbolische „goede vijgen” vergaan doordat zij gunstig op Gods gebod hebben gereageerd, en wie hebben zich bij hen aangesloten in hun geestelijke toestand?
14 Die onderdrukte gevangenen van Babylon de Grote waren als de „goede vijgen” uit Jeremia’s visioen. Nadat de Eerste Wereldoorlog was geëindigd, verbrak Jehovah de macht van Babylon de Grote en in 1919 opende hij voor zijn dienstknechten de weg om in overeenstemming te handelen met zijn gebod: „Gaat uit van haar, mijn volk.” De geestelijke Israëlieten, die hier gunstig op reageerden door zich los te maken van elk deelgenootschap met Babylon de Grote (met inbegrip van de christenheid), werden in Jehovah’s gunst hersteld en werden in zijn Koninkrijksdienst te werk gesteld. Zij namen bereidwillig de leiding in de wereldomvattende prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk”, zoals Jezus deze in Matthéüs 24:14 en Markus 13:10 had voorzegd. Jehovah heeft er tot op de huidige dag voor gezorgd dat niemand hen uit hun paradijselijke geestelijke toestand waarin hij hen heeft gebracht, heeft kunnen verwijderen. Integendeel, meer dan 2.000.000 personen die geen geestelijke Israëlieten zijn, hebben gunstig op de Koninkrijksprediking gereageerd en hebben het verkozen zich bij Jehovah’s herstelde volk in hun geestelijke toestand aan te sluiten. Aldus zijn zij in meer dan tweehonderd landen onder een figuurlijke vijgeboom, met zijn goedheid en zoetigheid, gaan wonen.
„SLECHTE VIJGEN”
15, 16. (a) Wie werden in Jeremia’s tijd tot de symbolische „goede vijgen” gerekend? (b) Wat voor soort van ’vijg’ bleek koning Zedekía te zijn, en wat voorzei Jehovah over de „slechte vijgen”?
15 Ook koning Jojachin (of Jechonja) van Juda werd tot degenen gerekend die deel uitmaakten van de klasse van „goede vijgen”. Jezus Christus werd naar het vlees een afstammeling van koning Jojachin via zijn vermaarde nakomeling Zerubbábel, die als een ’goede vijg’ was (1 Kron. 3:17-19; Matth. 1:12; Luk. 3:23-27). Nadat koning Jojachin Jeruzalem in 617 v.G.T. aan de koning van Babylon had overgegeven, maakte Nebukadnezar Zedekía, de oom van Jojachin, tot de nieuwe koning van Juda en stelde hij hem voor het aangezicht van Jehovah onder ede om een loyale vazal van Babylon te zijn. Koning Zedekía bleek later echter als het ware een ’slechte vijg’ te zijn. Jehovah, de God in wiens naam hij had gezworen, vergeleek hem derhalve met een oneetbare vijg, door te zeggen:
16 „En gelijk de slechte vijgen, die niet te eten zijn van slechtheid, ja, dit heeft Jehovah gezegd: ’Zo zal ik Zedekía, de koning van Juda, maken en zijn vorsten en het overblijfsel van Jeruzalem dat overblijft in dit land [na de verbanning van Jojachin] en zij die in het land Egypte wonen [waarnaar de joden uit vrees voor de Babyloniërs vluchtten] — ik wil hen ook maken tot beving, tot rampspoed, in al de koninkrijken der aarde, tot smaad en tot een spreekwoord, tot hoon en tot vervloeking, in al de plaatsen waarheen ik hen zal verdrijven. En ik wil tegen hen zenden het zwaard, de hongersnood en de pestilentie, totdat zij een eind nemen op de grond die ik hun en hun voorvaders gegeven heb.’” — Jer. 24:8-10.
17. Wat voor slechte ’vijg’ bleek Zedekía uiteindelijk te zijn, en met welke gevolgen?
17 Jehovah was beslist niet ingenomen met die symbolische „slechte vijgen”. Hij besloot hen dan ook tot een rampspoedig einde te brengen, waarbij zij aan internationale smaad en verachting kwamen bloot te staan. Wat bleek Zedekía uiteindelijk slecht te zijn! Hij verbrak zijn gezworen eed en stond tegen Babylon op, en onder druk van zijn vorsten liet hij Jeremia als een nationaal gevaar in hechtenis nemen. Behalve door het „zwaard” van de Babylonische belegeraars en door de pestilentie onder de belegerde joden, werd de weerstand van Jeruzalems verdedigers na achttien maanden van belegering uiteindelijk door een knagende hongersnood gebroken. De zegevierende koning liet belangrijke politieke en priesterlijke functionarissen doden. Zo moest de gevangen genomen Zedekía toezien hoe zijn eigen zonen voor zijn ogen werden afgeslacht. Vervolgens werd hij blind gemaakt en gevankelijk naar Babylon weggevoerd, waar hij in schande stierf.
18. Wat behoren wij, met het oog op zo’n waarschuwend voorbeeld, thans te doen om de komende „grote verdrukking” te overleven?
18 Beven wij thans bij het vernemen van het verschrikkelijke resultaat voor die symbolische „slechte vijgen”? Mogen zij als een waarschuwend voorbeeld voor ons dienen, opdat wij hun handelwijze niet navolgen. Indien geestelijke Israëlieten in deze tijd niet overeenkomstig het nieuwe verbond leven, indien zij Jehovah’s universele soevereiniteit niet hoog houden en indien zij het Messiaanse koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus niet ondersteunen, zal het hen in de komende „grote verdrukking” net zo vergaan als die „slechte vijgen” uit de oudheid (Matth. 24:21, 22). Ook zal de religieuze bevolking van de christenheid, die voorgeeft uit geestelijke Israëlieten te bestaan, dan als „slechte vijgen” aan haar rampspoedige einde komen. Wij doen er beslist goed aan als Jeremia, zijn secretaris Baruch en zijn paar toegewijde vrienden te zijn, mannen die getrouw waren aan Jehovah en die Jeruzalems vernietiging hebben overleefd. — 1 Kor. 10:11.
[Illustratie op blz. 11]
De christenheid, die als „slechte vijgen” is, staat voor hetzelfde rampspoedige einde als het Jeruzalem uit de oudheid