Staande gehouden door de hoop op het millennium
„Leert nu van de vijgeboom deze illustratie: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat hij nabij is, voor de deur.” — Mark. 13:28, 29.
1, 2. (a) Wat heeft een wereldleider over oorlog en vrede gezegd? (b) Maar welke hoop stelde Jezus in het vooruitzicht? (Vergelijk Lukas 21:29-31.)
„IN DE eeuw van de waterstofbom bestaat er niet langer een zinvol onderscheid tussen een wereldomvattende oorlog en wereldomvattende zelfmoord.” Dit zei de president van de Verenigde Staten toen hij terugkeerde van het ondertekenen van het SALT-akkoord met de Sovjet-Unie. Hij gaf ook te kennen dat de wereld wat vrede betreft in een „schemertoestand” leeft en altijd het sombere vooruitzicht onder de ogen moet zien van „een catastrofale kernoorlog, een oorlog die qua verschrikking, vernietiging en dood alle oorlogen van ’s mensen lange en bloedige geschiedenis bij elkaar genomen, volkomen in de schaduw zou stellen”. Is een wereldomvattende zelfmoord echter onvermijdelijk? Laten wij eens onderzoeken wat „de Zoon des mensen”, Jezus Christus, hier volgens het boek Markus op antwoordt.
2 Toen Jezus Christus de gebeurtenissen voorzei die wij in onze twintigste eeuw ’zien gebeuren’, vergeleek hij ze met een vijgeboom wanneer „zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet” — een bewijs dat de zomer nabij is (Mark. 13:28, 29). Dit komt overeen met Jezus’ komst om het oordeel te voltrekken. Daarna zullen „de duizend jaren” volgen, gedurende welke de Duivel de natiën niet langer zal misleiden. — Openb. 20:2, 3.
3. (a) Welke uitwerking hebben de ’dingen die wij zien gebeuren’ en waarnaar Jezus verwees, op de mensheid? (b) Hoe moeten Jezus’ discipelen deze gebeurtenissen bezien?
3 De ’dingen die wij zien gebeuren’, zijn echter verre van aangenaam. In de profetie die Jezus erover heeft gegeven, moedigt hij ons met de volgende woorden aan: „Wanneer gij . . . van oorlogen en berichten van oorlogen hoort, wordt dan niet verschrikt; deze dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet. Want natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk, er zullen in de ene plaats na de andere aardbevingen zijn en er zullen voedseltekorten zijn. Hiermee beginnen de weeën der benauwdheid” (Mark. 13:4, 7, 8). Jezus’ discipelen hebben zich dus niet al te zeer van streek laten brengen door de vreselijke gebeurtenissen die zich sinds 1914, toen „de bestemde tijden der natiën” eindigden, op aarde hebben voorgedaan (Luk. 21:24-28). Ze vormen er alle een bewijs van dat Christus Jezus, de Zoon des mensen, „nabij is, voor de deur”, en dat zijn uit de doden opgewekte volgelingen, die in zijn voetstappen treden, binnenkort „duizend jaren lang” als koningen met hem zullen regeren. — Matth. 24:33; Openb. 20:4.
„ZIET . . . TOE OP UZELF”
4. Waarom hebben Jehovah’s Getuigen vaak meer geleden dan anderen, en wat zegt Markus 13:9 hierover?
4 Samen met vele anderen van de mensheid hebben Jehovah’s Getuigen van deze „weeën der benauwdheid” te lijden gehad. Soms hebben zij zelfs meer moeten verduren dan anderen, aangezien dit de tijdsperiode is waarin de Duivel speciaal toornig is op degenen „die de geboden van God onderhouden” (Openb. 12:12, 17). Jezus spreekt hierover met de woorden: „Ziet gij echter toe op uzelf; men zal u aan plaatselijke rechtbanken overleveren, en gij zult in synagogen worden geslagen en voor bestuurders en koningen terechtstaan om mijnentwil, tot een getuigenis voor hen.” — Mark. 13:9.
5. Wat hebben Jehovah’s Getuigen sinds 1914 meegemaakt, terwijl zij oprukken om hun doel, het millennium, te bereiken?
5 Hoe waar is dit gebleken in het tijdperk na 1914! Gewetensvolle bijbelonderzoekers werden door de meeste natiën die aan de Eerste Wereldoorlog deelnamen, gedwarsboomd en vervolgd. Gedurende de jaren dertig en tot in de jaren veertig heeft de ene golf van vervolging na de andere de Duitse getuigen van Jehovah overspoeld, zonder hen evenwel te kunnen vernietigen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de meeste natiën der aarde zich bij elkaar aangesloten om een haatcampagne tegen Jehovah’s Getuigen te voeren. Maar ondanks hun lijden heeft de schitterende hoop met betrekking tot de gezegende duizendjarige regering deze christenen altijd voor ogen gestaan, en naar het geluk van die tijd blijven zij zich voortspoeden. — Openb. 20:6.
6. (a) Wat voor „getuigenis” heeft Jehovah’s volk moeten geven? (b) In hoeverre is Markus 13:10 in de hedendaagse tijd vervuld?
6 Tot op de huidige dag moeten Jehovah’s dienstknechten in veel landen voor rechters en regeerders verschijnen, „tot een getuigenis voor hen”. Dit komt doordat Gods volk in de eerste plaats trouw schenkt aan Christus’ koninkrijk, dat volgens Jezus’ eigen beschrijving „geen deel van deze wereld” is (Joh. 18:36). Het komt ook doordat zij ijverig deelnemen aan de vervulling van de volgende woorden van Jezus’ profetie: „Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Mark. 13:10). Is dit sinds 1914 tot stand gebracht? Zeer beslist! Niet in louter menselijke kracht, maar door de kracht van Gods geest hebben Jehovah’s Getuigen de gehele aarde bereikt doordat zij eropuit zijn getrokken om te prediken en discipelen te maken. Thans maken meer dan twee miljoen Getuigen de hoop op het millennium „tot de uiteinden der bewoonde aarde” bekend. — Zach. 4:6; Rom. 10:18.
7. Op welke manieren ervaren Jehovah’s Getuigen de hulp van Gods dynamische energie? (Jes. 40:28-31)
7 Door middel van zijn dynamische energie houdt God zijn volk op wonderbare wijze staande terwijl zij het hoofd blijven bieden aan de situaties die Jezus verder beschrijft met de woorden: „Wanneer men u echter wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren bezorgd over wat gij zult spreken, maar spreekt datgene wat u in dat uur gegeven wordt, want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige geest. Voorts zal de ene broer de andere ter dood overleveren, en een vader een kind, en de kinderen zullen tegen de ouders opstaan en hen ter dood laten brengen; en gij zult om mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen.” — Mark. 13:11-13.
8. Hoe heeft „heilige geest” Gods dienstknechten vaak geholpen wanneer zij onder druk stonden?
8 Het is in deze dagen van de vervulling van Jezus’ „teken” vaak voorgekomen dat Jehovah „heilige geest” en leiding verschafte wanneer deze het meest nodig waren (Mark. 13:4). Een van Jehovah’s Getuigen, een getrouwe reizende opziener, werd onlangs gearresteerd omdat hij het „goede nieuws” predikte. Degenen die hem in hechtenis hadden genomen, bereidden zich er vervolgens op voor hem terecht te stellen. Hij protesteerde evenwel dat zij zijn zaak eerst aan een eerlijk gerechtelijk onderzoek moesten onderwerpen. Toen een proces werd toegestaan, vroeg hij of er een akte van de rechtszaak kon worden opgemaakt. Met de hulp van Jehovah’s geest gaf de opziener een prachtig getuigenis over het Koninkrijk, waarbij hij veel schriftplaatsen aanhaalde. Dit alles werd in de officiële akte van de rechtszaak opgetekend. Hij werd echter ter dood veroordeeld. Maar nu lichtte hij de rechtbank erover in dat de wet hem het recht gaf hoger beroep aan te tekenen. Het werd hem dus toegestaan op grond van de officiële stukken waarin zijn getuigenis was opgenomen, in hoger beroep te gaan. De hogere rechtbank vernietigde het vonnis en beval de vrijlating van de reizende opziener, zodat hij zijn prediking van Gods koninkrijk kon voortzetten. Heilige geest had hem geholpen de overwinning te behalen! — Vergelijk Handelingen 4:13, 31; 5:32.
9. Welke problemen in verband met familieleden hebben velen onder de ogen gezien en overwonnen?
9 Zoals Jezus had voorzegd, zijn ongelovige gezinsleden als vervolgers opgestaan. Af en toe zijn Getuigen door hun eigen opstandige kinderen verraden, zoals in een vluchtelingenkamp in Afrika is gebeurd. Ook in betrekkelijk vreedzame landen hebben Jehovah’s Getuigen soms het hoofd moeten bieden aan bittere tegenstand van de zijde van hun huwelijkspartner of andere gezins- of familieleden. Terwijl zulke Getuigen tactvol getuigenis geven en zulke tegenstanders liefdevol trachten te helpen, worden zij allen staande gehouden door de verzekering dat „wie tot het einde heeft volhard, . . . gered [zal] worden”. — Mark. 13:13; vergelijk Markus 10:28-30; 1 Petrus 3:1-4.
„HET WALGELIJKE DING” ONDERSCHEIDEN
10. Welke vraag rijst er met betrekking Markus 13:14?
10 Allen die vurig naar het naderende millennium verlangen, zijn intens betrokken bij de vervulling van Jezus’ volgende woorden: „Wanneer gij echter het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, ziet staan waar het niet behoort (de lezer gebruike onderscheidingsvermogen), laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten” (Mark. 13:14). Wat is dit „walgelijke ding”?
11. (a) Hoe zijn Gods koninkrijk en het „walgelijke ding” tegenover elkaar komen te staan? (b) Waarom is de VN ’walgelijk’ van Jehovah’s standpunt uit bezien?
11 Het „walgelijke ding” vormt een tegenstelling met het „koninkrijk van onze Heer [Jehovah God] en van zijn Christus”, welk koninkrijk in 1914 in de hemelen werd geboren (Openb. 11:15–12:12). Dat koninkrijk wordt profetisch beschreven als „schoon door zijn verhevenheid” en „de volmaking van schoonheid” (Ps. 48:2; 50:2). De natiën begonnen echter onmiddellijk tegen het Koninkrijk te woeden (Ps. 2:1-6). Al heel gauw brachten ze de Volkenbond voort, die later als de Verenigde Naties zou verschijnen. In het bijbelboek Openbaring wordt dit internationale lichaam afgebeeld als iets wat werkelijk ’walgelijk’ is — „een scharlakengekleurd wild beest . . . dat vol was van lasterlijke namen en dat zeven koppen en tien horens had” (Openb. 17:3, 8). Hoe ’walgelijk’ is het van Jehovah’s standpunt uit bezien! Het is namelijk geprezen als het middel dat „vrede en veiligheid” zal brengen — iets wat alleen Christus’ glorierijke Koninkrijksregering voor de mensheid tot stand kan brengen. — Jes. 9:6, 7; vergelijk 1 Thessalonicenzen 5:3.
12. Hoe heeft Babylon de Grote zich Gods misnoegen op de hals gehaald, en wat zal dit voor haar tot gevolg hebben?
12 Wie hebben met betrekking tot dit menselijke werktuig zulke pocherige beweringen geuit? In het bijzonder de geestelijken van de christenheid! In december 1918 verheerlijkte de Federale Raad van de Kerken van Christus in Amerika de toen voorgestelde Volkenbond als „de politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde”. In meer recente tijd, in 1965, riep paus Paulus VI de Verenigde Naties uit als „de laatste hoop op eendracht en vrede”. Tot op dit jaar 1980 blijven pausen en prelaten naar gunsten van de VN dingen. Maar waar maken deze geestelijken deel van uit? Zij zijn onafscheidelijk verbonden met een religieuze „hoer”, die in Openbaring wordt beschreven als „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde” (Openb. 17:1, 3-6). Als het wereldrijk van valse religie onderhoudt deze ontuchtige „vrouw” contacten met de politieke leiders van de natiën, waarbij ze haar geloof tot uitdrukking brengt in het VN-„beest” en het zelfs vermetel op zich neemt „als koningin” bovenop dat „beest” te zitten om het te leiden (Openb. 18:7). Maar net wanneer het ernaar uitziet dat ze er ’mooi bij zit’ en in de gunst staat van haar politieke „minnaars”, zullen de radicale „tien horens” van die VN „de hoer [gaan] haten”, en ze „zullen haar woest en naakt maken” en haar volledig verwoesten. — Openb. 17:16.
13, 14. (a) Waarom dienen wij ons er nu van te vergewissen dat onze ’vlucht naar de bergen’ volledig is? (b) Welk bewijs is er dat er nog velen zijn die het gebod in Openbaring 18:4 gehoorzamen?
13 Met het scherpziende oog des geloofs kunnen christenen zelfs thans dat „walgelijke ding” — de VN — zien „staan waar het niet behoort”, terwijl het met zijn „horens” het zogenaamd ’heilige rijk’ van de christenheid bedreigt (Mark. 13:14; Matth. 24:15). De verwoesting van de valse religie komt naderbij! Het is een misrekening van haar geweest haar vertrouwen in dit „walgelijke” beest te stellen! Wat staat een lezer die deze dingen onderscheidt, te doen? Jezus antwoordt: ’Laat hij naar de bergen vluchten.’
14 Gelukkig hebben „zij die in Judéa zijn” hun vlucht naar Jehovah’s beschermende „bergen” buiten dat rijk niet uitgesteld. Vandaar dat Jehovah’s Getuigen thans in 205 landen en gebieden over de gehele aarde voor het spoedige einde van dit samenstel van dingen waarschuwen. Zij hebben acht geslagen op de stem uit de hemel die zegt: „Gaat uit van haar [Babylon de Grote], mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd” (Openb. 18:4, 5). Jehovah’s volk heeft ervoor gezorgd „geen deel van de wereld” te zijn (Joh. 15:19). Duizenden blijven vluchten, zoals blijkt uit het feit dat er in de drie jaar die op 1975 zijn gevolgd, in totaal 416.167 personen over de gehele wereld zijn gedoopt.
EEN DRINGENDE SITUATIE
15. Hoe kunnen wij de raad van Markus 13:15, 16 in ons eigen leven toepassen?
15 De dringendheid van de situatie in het „besluit” van het samenstel van dingen onderstrepend, vervolgt Jezus met te zeggen: „Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen, noch naar binnen gaan om iets uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet terugkeren tot de dingen die hij heeft achtergelaten, om zijn bovenkleed op te halen” (Mark. 13:15, 16). In bijbelse tijden zou het bij dreigend onheil roekeloos zijn geweest wanneer een man die in zijn dakkamer was, de buitentrap van zijn huis zou afgaan en het huis zou binnengaan om zijn bezittingen in veiligheid te stellen. Hij kon vaak het snelste ontkomen door over de aangrenzende daken te vluchten. Ook een landbouwer, die zijn goede kleren had uitgedaan om in zijn veld te werken, zou zijn kansen op ontkoming in gevaar brengen als hij terugkeerde om een mooi bovenkleed te pakken. Zo kan ook thans redding worden gevonden door naar Gods koninkrijk te vluchten en voortdurend de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats te stellen — en niet door te trachten materiële dingen uit een ten ondergang gedoemde wereld te redden. — Vergelijk Lukas 9:62; 12:22-31; 17:31, 32.
16. (a) Wie zullen het erg moeilijk hebben wanneer de uiteindelijke „verdrukking” toeslaat? (b) Welke vertroostende verwachting kunnen godvrezende ouders daarentegen hebben?
16 Jezus zegt vervolgens: „Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen, in die dagen!” (Mark. 13:17) Zulke mensen hadden het moeilijk — heel moeilijk — toen het keizerlijke Romeinse leger Jeruzalem in het jaar 70 G.T. verwoestte. En wanneer de uiteindelijke „verdrukking” op aarde is aangebroken, zal het voor gezinnen die Jehovah’s voorziening tot ontkoming hebben genegeerd, eveneens een moeilijke tijd zijn. Gelukkig kunnen godvrezende ouders, die er hun best voor doen hun kinderen „in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah” groot te brengen, verwachten dat gehoorzame minderjarige kinderen onder de gezinsverdienste zullen komen, hetgeen redding voor hen kan betekenen (Ef. 6:4; vergelijk 1 Korinthiërs 7:14). De weg tot ontkoming zal echter niet gemakkelijk zijn, zoals Jezus’ woorden verder te kennen geven:
17. (a) Wat kunnen wij van de „wintertijd” van de „verdrukking” verwachten? (b) Hoe kunnen wij thans wijs handelen, en met welke hoop ten aanzien van de toekomst? (Jes. 26:20, 21)
17 „Blijft bidden dat [uw vlucht] niet in de wintertijd geschiedt; want die dagen zullen dagen van een verdrukking zijn zoals er sedert het begin der schepping, welke God heeft geschapen, tot op die tijd niet is voorgekomen en niet meer zal voorkomen. Indien Jehovah de dagen trouwens niet had verkort, zou er geen vlees worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen, die hij heeft uitverkoren, heeft hij de dagen verkort” (Mark. 13:18-20). Individueel zouden wij het wel eens niet kunnen „halen” als wij in een gunstige tijd, zoals de zomer, wachten met vluchten en onze vlucht uitstellen tot de wintertijd van de „verdrukking”. In deze abnormale tijd kan niemand verwachten een normaal leven te blijven leiden. Het getuigt thans alleen maar van wijsheid wanneer men naar de zijde van Gods koninkrijk vlucht en daar blijft, terwijl men zich volledig geeft in een leven van zelfopoffering ten behoeve van de Koninkrijksbelangen (Mark. 8:34-36; Matth. 6:33). Met de grootste van alle verdrukkingen voor de boeg, kunnen wij dankbaar zijn voor Jezus’ verzekering dat Jehovah ’de dagen zal verkorten’ tot redding van „vlees” dat hem is toegewijd — dat van de „uitverkorenen”, die later met Christus zullen regeren, en dat van de leden van de „grote schare”, die de kern vormen van degenen die gedurende het millennium op aarde zullen leven. — Openb. 5:9, 10; 7:4, 9-17.
18. Hoe kunnen wij verwachten dat de „radeloze angst der natiën” zal toenemen? (Jes. 45:18)
18 Na gewaarschuwd te hebben voor „valse Christussen en valse profeten”, van wie er in deze laatste dagen velen zijn verschenen, verwijst Jezus naar vreselijke schouwspelen aan de hemel en naar de „grote kracht en heerlijkheid” van zijn komst als de „Zoon des mensen”, wanneer hij het oordeel voltrekt en de zijnen bijeenbrengt om hen te redden (Matth. 24:24; Mark. 13:26). Het lijdt geen twijfel dat tekorten aan voedsel, brandstof en andere voorraden en de vervaardiging van steeds meer wapens voor massavernietiging tot een toename zullen leiden van de „radeloze angst der natiën, die . . . geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen” (Luk. 21:25, 26). Of die natiën de weg naar een totale kernoorlogvoering zullen inslaan, hetgeen gelijk zou staan met zelfmoord, staat nog te bezien. Maar ze kunnen en zullen de mensheid niet van de oppervlakte der aarde wegvagen! De „uitverkorenen” en hun metgezellen hebben een krachtige belofte van bevrijding. — Luk. 21:28; Matth. 24:21, 22.
19. Wat kunnen wij verwachten in de nabije toekomst te zullen meemaken?
19 Sinds ’natie tegen natie begon op te staan’ door een wereldoorlog te voeren, hebben de „weeën der benauwdheid” beslist veel verdriet over de mensheid gebracht (Mark. 13:8). Toch geeft Jezus ons de verzekering dat, evenals de nadering van de zomer herkend kan worden door de jonge bladeren die de vijgeboom voortbrengt, „deze dingen [die] gebeuren” binnenkort hun hoogtepunt moeten bereiken wanneer Christus komt om het oordeel te voltrekken. Hij zegt: „Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen gebeuren. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan” (Mark. 13:21-27, 30, 31). Bovendien ontvangen wij in de Openbaring die Jezus later aan de apostel Johannes heeft gegeven, de verzekering dat het verdwijnen van de Duivel en al zijn werken gevolgd zal worden door duizend jaren van heerschappij door Gods koninkrijk in handen van Christus. — Openb. 20:2, 3; 1 Joh. 3:8.
„WAAKT”
20. (a) Waarom is het gevaarlijk om in deze tijd slaperig te worden? (b) Hoe kunnen wij in overeenstemming met Markus 13:34, 35 loyaliteit jegens onze Meester ten toon spreiden?
20 De woorden waarmee Jezus zijn grootse profetie besluit, houden voor ons allemaal een krachtige waarschuwing in. Sommigen zijn misschien slaperig geworden of zelfs in slaap gevallen omdat de „Zoon des mensen” niet op een verwachte datum is gekomen om met de natiën af te rekenen. Wat gevaarlijk! Jezus geeft de raad: „Van die dag of het uur weet niemand iets af, noch de engelen in de hemel, noch de Zoon, dan de Vader. Blijft toezien, blijft wakker, want gij weet niet wanneer de bestemde tijd is.” Dat wij die tijd niet weten, vormt een krachtige reden om klaarwakker te blijven. Bovendien vereist loyaliteit jegens onze Meester, die ten toon gespreid wordt doordat wij ijverig het „goede nieuws” betreffende zijn komst prediken, dat wij voortdurend wakker blijven. „Het is als met een mens die, toen hij naar het buitenland reisde, zijn huis verliet en de autoriteit aan zijn slaven gaf, aan een ieder zijn werk, en de deurwachter gebood te waken. Waakt daarom, want gij weet niet wanneer de meester van het huis komt.” — Mark. 13:32-35.
21. Met het oog op welke beloften dienen wij te ’waken’?
21 Wanneer de „Zoon des mensen” derhalve „plotseling” komt om het oordeel te voltrekken, moge hij ons dan niet slapend aantreffen, maar heel actief in het doen van de wil van onze Vader. Wij zullen namelijk gezegend worden als wij acht hebben geslagen op Jezus’ woorden: „Wat ik tot u zeg, zeg ik . . . tot allen: Waakt” (Mark. 13:37). Mogen wij staande worden gehouden door Jehovah’s kostbare beloften, helemaal door de „verdrukking” heen en tot in de schitterende tijd van vrede die duizend jaar zal duren onder Gods koninkrijk in handen van Christus! — Openb. 20:1-6; 21:1-5.
[Illustratie op blz. 15]
De „weeën der benauwdheid” voor de mensheid zijn in 1914 begonnen en zijn voortdurend toegenomen