De schat van een christelijk hart
„Een goed mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart, . . . want uit de overvloed des harten spreekt zijn mond.” — Luk. 6:45, NW.
1. Voor wie en waarvan vormt Lukas 6:45 een verzekering?
EEN christelijk hart, het hart van een „goed mens”, bevat een schat van eeuwige rijkdommen. Deze schat wordt voortdurend aangevuld en vermeerderd, en hoewel hij door de grote omvang overvloeit, raakt hij nooit uitgeput, terwijl hij zelfs niet vermindert. Zulk een schat wordt u, wanneer u het verlangen koestert voortdurend een „goed mens” te zijn, door Jezus’ woorden verzekerd: „Een goed mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart, maar een goddeloos mens brengt voort wat goddeloos is, uit zijn goddeloze schat; want uit de overvloed des harten spreekt zijn mond.” — Luk. 6:45, NW.
2. (a) In wat voor soort van rijkdommen bestaat de schat van het hart? (b) Wat verkrijgt een christen door nauwkeurige kennis? (c) Wat demonstreerde Jezus? (d) Waardoor wordt bewezen dat de schat van het hart werkelijk bestaat?
2 Waarin bestaat deze schat van het hart? Met het oog op het feit dat „zijn mond” uit de overvloed ervan „spreekt”, dient de gevolgtrekking te worden gemaakt dat de schat in de goede rijkdommen van het verstand, het hart en de geest — geestelijke rijkdommen — bestaat. Als gevolg van een nauwkeurige kennis van het Woord van Jehovah, ontvangt een christen een deel van de geestelijke hoedanigheden en bekwaamheden welke Degene bezat wiens woorden in het zesde hoofdstuk van Lukas staan opgetekend, namelijk de Onderwijzer Christus Jezus. Door zijn levenswijze en uitspraken werd gedemonstreerd dat zijn hart met liefde, waarheid, inzicht, wijsheid, vreugde, vrede, geloof, hoop, vertrouwen, verzekering en waardering voor Jehovah God — hetgeen werkelijke rijkdommen zijn — was gevuld. Men kan deze hoedanigheden ook thans waarnemen. Ze worden uit het Woord van God en uit geloof in en toewijding aan hem verkregen en vloeien over in christelijke harten. De christelijke hoedanigheden en bekwaamheden welke in het leven en gedrag van christenen tot uiting komen, vormen het bewijs dat de schat van het hart werkelijk bestaat. Door de overvloed van het hart wordt de mond in staat gesteld te spreken. Alle geestelijke rijkdommen welke de schat van het hart vormen, dragen tot deze bekwaamheid om aldus goede dingen te spreken, bij en verrichten hierin hun deel.
3, 4. Wat dient er met het oog op vers 40 van het zesde hoofdstuk van Lukas te worden opgemerkt?
3 Met het oog op wat de Onderwijzer van het christendom in Lukas hoofdstuk zes, vers veertig, in verband met het onderwijs heeft verklaard, moet bij het definiëren en identificeren van deze schat van een christelijk hart het volgende worden opgemerkt:
4 Uit de overvloed van zijn aan Jehovah toegewijde hart, bracht Christus Jezus onderricht voort dat tot lof van God was en tot zegening strekte van degenen die door hem werden onderwezen. Dat hij hen op volmaakte wijze onderrichtte en dat zij zijn onderwijs volledig ontvingen, kwam op een speciale wijze tot uiting, en wel in overeenstemming met zijn woorden: „Een leerling staat niet boven zijn onderwijzer, maar een ieder die volmaakt is onderricht, zal gelijk zijn onderwijzer zijn” (Luk. 6:40, NW). Van de zijde van degenen die onderricht hadden ontvangen, kwam dit tot uiting doordat zij gelijk de onderwijzer waren. Hieraan kunnen wij zien wat volgens Jezus het bewijs van het succes van het onderwijs is: grondig gegeven en grondig ontvangen onderwijs doet zich kennen doordat degene die is onderwezen gelijk degene is die hem onderricht heeft gegeven. Of er succesvol onderwijs is gegeven, blijkt uit wat de leerling — als iemand die gelijk de onderwijzer is — zegt en doet. In Lukas 6:45 hebben wij geleerd dat het bewijs van de schat van het christelijke hart openbaar wordt door wat de mond uit de overvloed des harten spreekt.
5. (a) Hoe wordt de schat van het hart openbaar? (b) Waarom is het een „kunst”-schat?
5 De schat van een christelijk hart wordt derhalve openbaar doordat de bezitter ervan in het demonstreren van de actieve onderwijshoedanigheid en -bekwaamheid, gelijk zijn onderwijzer is. Aangezien deze actieve onderwijshoedanigheid en -bekwaamheid bij de schat is inbegrepen, is het een kunstschat, een kostbaarheid op het gebied van de allerhoogste kunst, de „kunst van onderwijzen”. — 2 Tim. 4:1, 2, NW, Parkhurst.
6. Aan welke twee activiteiten neemt een „goed mens” deel?
6 Een „goed mens” blijft altijd een leerling, iemand die altijd ermee doorgaat kennis tot zich te nemen. Terzelfder tijd blijft hij, evenals zijn onderwijzer, altijd onderricht geven. Jehovah’s getuigen zien er de belangrijkheid van in onderwijzers te zijn. Zij slaan acht op de schriftuurlijke verwijzingen naar Jezus’ onderwijs, zoals in Matthéüs 5:2, waar wordt bericht dat Jezus ’zijn mond opende en hen leerde’. Jezus „begon . . . te leren bij de zee. . . . En Hij leerde hun vele dingen in gelijkenissen en Hij zeide tot hen in zijn onderwijs . . .” (Mark. 4:1, 2). In Markus 9:31 lezen wij: „Hij onderwees zijn discipelen.”
7. Van welk gebod wordt hier nota genomen?
7 Deze liefderijke Onderwijzer gaf christenen verscheidene malen het rechtstreekse gebod dat zij onderwijs moesten geven, door te zeggen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, . . . en onderwijst hun al wat ik u heb geboden, na te komen.” — Matth. 28:19, 20, NW.
8. Noem enkele feiten met betrekking tot het onderwijs der apostelen.
8 Jezus’ apostelen, die tot degenen behoorden die door Jezus waren onderwezen, voelden zich verplicht persoonlijk aan het geven van onderwijs deel te nemen. Zij predikten, en „zonder ophouden, iederen dag, leerden zij in den tempel en aan huis [van huis tot huis, NW], en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is” (Hand. 5:42). De apostel Paulus noemde zijn schat van het geven van onderwijs apart van de meer algemene uitdrukking betreffende de prediking toen hij zei: „Ik werd tot een prediker, apostel en onderwijzer aangesteld.” — 2 Tim. 1:11, NW.
9. Welke waardebepaling van de bediening bezat Paulus?
9 Deze prachtige schat van de bediening, de predikings- en onderwijsbekwaamheid, dient door christenen boven alle andere dingen te worden gewaardeerd. Paulus zei hierover: „In geloof en in liefde tot Christus Jezus: houd vast, aan wat ge van mij hebt gehoord, als aan een richtsnoer van gezonde lering; bewaar dat kostelijk pand door den Heiligen Geest, die in ons woont” (2 Tim. 1:13, 14, PC). Waar is dit „kostelijke pand”? Is het niet in het christelijke hart?
10. Maak een onderscheid tussen prediken en onderwijzen.
10 Het is ons nu wel duidelijk dat er een verschil bestaat tussen prediken en het geven van onderwijs. Wij raken er steeds meer van doordrongen dat christenen evenals Paulus en de andere apostelen — en vooral Christus Jezus zelf — behalve predikers ook onderwijzers moeten zijn. Het prediken van de waarheid betekent andere mensen over Gods Woord en over Jehovah en zijn wonderbaarlijke eigenschappen en voornemens in te lichten. Deze dingen aan de mensen te onderwijzen, betekent hun hart en geest met kennis en inzicht te vullen, zodat deze personen op hun beurt uit de overvloed van hun hart kunnen spreken.
11. (a) Wanneer is iemand onderwezen? (b) Hoe toont hij dat hij op succesvolle wijze is onderwezen? (c) Verklaar hoe leerlingen gelijk hun onderwijzers worden.
11 Iemand is onderwezen wanneer hij zijn onderwijzer, of iemand anders, kan vertellen welke inlichtingen — die met Jehovah Gods Woord en beginselen in overeenstemming moeten zijn — zich in zijn hart en geest bevinden. U kunt deze inlichtingen onder woorden brengen, nietwaar? Wanneer u waarheden uit de heilige Schrift begrijpt, kunt u ze met anderen delen. Doet u dit op zodanige wijze dat iemand anders deze schriftuurlijke waarheden op zijn beurt kan begrijpen en geloven en ze aan u kan terugvertellen en er tegenover anderen over kan spreken, dan bent u gelijk uw meester geworden, terwijl uw leerling in zekere mate gelijk u is geworden.
12. Wat doet een christelijke onderwijzer?
12 Wanneer de onderwijzer degene die door hem in Gods Woord wordt onderwezen, derhalve iets verklaart, heeft hij een werkelijke belangstelling voor hem. Dit doet ons aan de manier denken waarop Paulus onderwees, zoals staat opgetekend in Handelingen 17:3, waar wij vernemen dat hij „door aanhalingen” te doen, verklaringen en bewijzen betreffende Jezus gaf.
DE TAAK VAN DE STUDENT
13. (a) Wat moet de student inzien of erkennen? (b) Wat volgt op deze erkenning?
13 U hebt lucht, water en voedsel nodig om in leven te blijven. Dit zijn fysieke behoeften waarvan wij het bestaan erkennen. Wij hebben ze met alle mensen gemeen. Zo hebt u ook, evenals alle andere mensen, geestelijke behoeften. Wanneer u uw behoefte aan geestelijk voedsel erkent, kunt u de juiste stappen ondernemen om die behoefte te bevredigen. In het besef dat u voortdurend stoffelijk voedsel nodig hebt, doet u immers ook de juiste stappen om aan deze behoeften te voldoen?
14. (a) Vermeld wat allereerst nodig is om de geestelijke behoefte te bevredigen. (b) Welke dingen moet de leerling nog meer doen?
14 Ten einde zijn geestelijke behoefte te kunnen bevredigen, moet iemand eerst beseffen en erkennen dat er bij hem een dergelijke behoefte bestaat. Vervolgens zal hij dan tot het bestuderen van Gods Woord overgaan om aan zijn geestelijke behoefte te voldoen. Gedurende de studie doet de leerling zijn best het onderwerp dat hij bestudeert te begrijpen. Hij concentreert zich erop ten einde de gedachten in zijn geest op te nemen, waardoor hij inzicht verkrijgt. Op grond van dit begrip van de bijbelse waarheid, welke hij persoonlijk, met iemand anders als onderwijzer of in een gemeente van christenen heeft bestudeerd, moet de leerling nog iets doen ten einde het goede dat hij door middel van studie heeft verkregen, voor zichzelf waardevol te maken. Dit vereiste is een bijbelse regel, een door God gegeven beginsel. Het is geen moeilijk vereiste; men kan zich er gemakkelijk naar schikken. Wanneer men eraan heeft voldaan, kan men van de goede resultaten verzekerd zijn. Het is uiterst belangrijk eraan te voldoen.
15. Zeg wat uw overtuiging is met betrekking tot de betekenis van Galaten 6:6.
15 Aan welk vereiste dient de leerling vervolgens te voldoen? Hij dient, nu hij kennis heeft verkregen, de waarheid gelooft en erkent dat deze uit Gods Woord afkomstig is, zijn overtuiging tot uitdrukking te brengen. „Laat . . . al wie mondeling in het woord wordt onderwezen in al het goede delen met hem die dat mondelinge onderwijs geeft” (Gal. 6:6, NW). Dit betekent dat hij in zijn eigen taal, in zijn eigen woorden en op zijn eigen manier moet verklaren wat hij volgens de bijbel als waar aanneemt. Hij moet hetgeen hij heeft geleerd met zijn persoonlijke onderwijzer delen en er ook anderen over vertellen.
16. Van welke vooruitgang wordt er blijk gegeven wanneer Galaten 6:6 wordt gehoorzaamd?
16 Wanneer de leerling de waarheid die hij uit Gods Woord heeft geleerd, onder woorden brengt, geeft hij in zekere mate onderwijs. Door er met iemand anders over te spreken, wordt hij gelijk de onderwijzer. Het gaat er niet alleen om een christen te laten prediken, zodat men dan met het geven van onderwijs kan ophouden. Neen, de onderwijzer helpt de leerling zich op verantwoorde wijze tegenover hem uit te drukken. De leerling brengt aldus zijn overtuiging onder woorden. In zekere mate geeft hij onderwijs, omdat hij waarheden onder woorden brengt die van Jehovah God afkomstig zijn en door zijn aangestelde onderwijzer, Christus Jezus, zijn Woord, de bijbel, en zijn kanaal, de Nieuwe-Wereldmaatschappij, tot ons komen.
17. (a) Wat is het voorrecht van de onderwijzer? (b) Wat is het voorrecht van de leerling? (c) Op wie is Galaten 6:6 van toepassing? (d) Waarvan bent u met betrekking tot het bewaren van de schat der waarheid, zegening en rijpheid overtuigd?
17 Wanneer u een christelijke onderwijzer bent, help de leerling dan zijn gedachten onder woorden te brengen. Bent u een christelijke leerling, spreek dan over uw geloof. Wees op de gemeentelijke studiën mededeelzaam tegenover uw onderwijzer en de andere leden van de gemeente. Schep gelegenheden om uw overtuiging met betrekking tot wat u uit de bijbel hebt geleerd, tot uitdrukking te brengen. Jehovah’s getuigen doen dit, ja, zij gaan in hun bediening van huis tot huis zelfs naar de huizen van vreemdelingen. Behoort u tot degenen die reeds vele jaren lang een christelijke bedienaar van het evangelie zijn? Of bent u nog niet zo lang een opgedragen dienstknecht van God? Misschien bent u er nog maar pas mee begonnen Gods Woord te bestuderen en met de leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij om te gaan. Allen zijn echter in werkelijkheid door Jehovah onderwezen, en wel door bemiddeling van Christus Jezus en door middel van de Nieuwe-Wereldmaatschappij met haar bedienaren van het evangelie. Allen — „al wie . . . wordt onderwezen” — leven, ongeacht hun afkomst of huidige dienstvoorrechten, overeenkomstig de schriftuurlijke regel en „delen met hem die dat mondelinge onderwijs geeft” (Gal. 6:6, NW). Deel met anderen. Dit is een absoluut noodzakelijke manier om onze overtuiging kenbaar te maken. Wij móeten dit doen om ons geloof in de door ons geleerde waarheden te versterken en te behouden. Doordat wij anderen aldus door middel van ons woord, dat uit de schat des harten is geput, in de overvloed van ons hart laten delen, bewaren en vermeerderen wij de schat der waarheid, zegening en rijpheid welke christenen dienen te bezitten.
DE KUNST DIE IN HET GEVEN VAN ONDERWIJS LIGT OPGESLOTEN
18. Kunnen wij het geven van onderwijs uit Gods Woord terecht een „kunst” noemen?
18 De apostel Paulus verzocht zijn medechristenen dringend de schat van het geven van onderwijs naar juiste waarde te schatten toen hij zei: „Ik smeek u vurig voor het aangezicht van God en Christus Jezus . . . en [ik smeek u] krachtens zijn manifestatie en zijn koninkrijk [om wat te doen?]: Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd, wijs terecht, bestraf, vermaan, met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” (2 Tim. 4:1, 2, NW). Welke van de hierin genoemde dingen heeft een zodanige betekenis dat het een „kunst” genoemd kan worden? De prediking? Het bestraffen? Het vermanen? Zoals door verschillende vertalingen wordt aangetoond, is het onderwíjzen een kunst; het is een kunst om „gelijk zijn onderwijzer” te zijn. — NW; AT; Fenton; Parkhurst; Crampon; enz.
19. Waarvan bent u met betrekking tot het redden van levens overtuigd?
19 Het geven van christelijk onderwijs is om vele redenen de hoogste kunst. Het leven hangt ervan af. Wiens leven? Zowel het leven van de onderwijzer als dat van de leerling, zoals in 1 Timótheüs 4:16 wordt verklaard: „Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” In welk opzicht hangt het leven van zowel de leraar als de leerling van de kunst van het onderwijzen af?
20. Wat moeten wij hebben om leven te kunnen verwerven?
20 Aangezien Jehovah God de Bron van het leven is, moeten wij, om eeuwig leven te kunnen verwerven, zijn goedkeuring genieten. Wordt ons in Openbaring 7:15-17 niet aangetoond dat Jehovah’s goedkeuring op de grote schare waarnaar daar wordt verwezen, rust? „Daarom zijn zij voor den troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op den troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van den troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” Hierin wordt aangetoond dat het Lam Christus Jezus het werk van een herder verricht. Er wordt in getoond dat God zelf de tranen zal afwissen van de ogen dergenen die naar zijn bron des levens zijn geleid. Wij hebben deze goedkeuring van Jehovah God nodig.
21. Wat wordt er van ons geëist om Gods goedkeuring te ontvangen?
21 Om Gods goedkeuring te kunnen genieten, moeten wij ons standpunt voor hem innemen en zijn aanbidding ondersteunen. Dat de leerling gelijk de onderwijzer is, houdt ook in dat hij een vastberaden standpunt aan Gods zijde inneemt: „Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor den discipel te worden als zijn meester, en voor den slaaf als zijn heer. Indien men aan den heer des huizes den naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten! Vreest hen dan niet, want er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het donker, zegt het in het licht; wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt het van de daken. En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel. Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld. Weest dan niet bevreesd; gij gaat vele mussen te boven” (Matth. 10:24-31). Hierin wordt aangetoond dat het noodzakelijk is een onbevreesd standpunt voor Jehovah in te nemen. Kunnen wij dit standpunt innemen zonder aan God toegewijd te zijn? Neen.
22. Wat is ervoor nodig ons standpunt voor Jehovah in te nemen?
22 Uit dankbaarheid dat Jehovah ons zijn zegen van geloof en kennis heeft gegeven, moeten wij hem toegewijd zijn om een vastberaden standpunt voor hem te kunnen innemen. „Gaat derhalve, aangezien gij Christus Jezus de Heer hebt aanvaard, voort in eendracht met hem te wandelen, in hem geworteld en op hem opgebouwd, standvastig gemaakt in het geloof zoals dat u werd onderwezen, overvloeiende in dankzegging” (Kol. 2:6, 7, NW). Wanneer wij werkelijk van dankzegging jegens God overvloeien, zullen wij ertoe geleid worden hem toegewijd te zijn en aldus geestelijk sterk genoeg zijn om een vastberaden standpunt voor hem in te nemen.
23. In welk verband staat kennis tot toewijding aan God?
23 Hoe ontstond volgens de bovengenoemde woorden in Kolossenzen 2:6 het geloof waardoor een christen standvastig gemaakt wordt? Het ontstond doordat er onderwijs was gegeven. Kennis van de waarheid vormt de basis. Hier wordt niet slechts op kennis betreffende elke willekeurige waarheid of elk willekeurige feit gedoeld, maar het heeft betrekking op datgene waarover de apostel Paulus in Romeinen 10:2, 3 (NW) sprak: „Want ik leg getuigenis van hen af dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want, omdat zij Gods rechtvaardigheid niet kenden maar hun eigen rechtvaardigheid zochten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid Gods onderworpen.” Aangezien degenen naar wie Paulus hier verwees, geen nauwkeurige kennis bezaten en derhalve niet Gods rechtvaardigheid kenden, konden zij ondanks hun verblinde religieuze ijver niet aan God zijn toegewijd. Het was voor hen in die toestand onmogelijk God en zijn rechtvaardigheid te zijn toegewijd, terwijl zij evenmin onderworpen konden zijn in de toewijding aan Gods rechtvaardigheid. Een nauwkeurige kennis is volgens Paulus noodzakelijk. Wat hebben wij nodig om een nauwkeurige kennis van Gods waarheid te verkrijgen?
24. (a) Wat is, voor het verkrijgen van kennis, nodig? (b) Hoe worden wij hiervan in 2 Petrus 3:15-18 overtuigd? (c) In welke verklaring van Jezus komt onze overtuiging derhalve tot uiting?
24 Om de kennis te bezitten welke noodzakelijk is om ons tot toewijding aan God, met alle hieruit voortvloeiende zegeningen, te leiden, moeten wij een onderwijzer hebben. Willen andere mensen deze vereiste kennis bezitten, dan moeten zij worden onderwezen. Om gelijk onze onderwijzer te zijn, moeten wij op onze beurt anderen onderwijzen. Er bestaat voor de mensen geen andere manier om tot de aanbidding van Jehovah God en eeuwig leven geleid te worden. In 2 Petrus 3:15-18 wordt stellig aangetoond dat het niet vertrouwd is zich bij het verkrijgen van inzicht van Gods Woord op zijn eigen wijsheid te verlaten. Petrus verklaart: „Houdt de lankmoedigheid van onzen Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften. Geliefden, daar gij het nu van te voren weet, weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid; maar wast op in de genade en in de kennis van onzen Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot den dag der eeuwigheid.” „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3, NW.
25. (a) Wat heeft iedereen met betrekking tot geestelijke behoeften nodig? (b) Hoe waardevol is de geïnspireerde Schrift?
25 Niemand op aarde kan deze kennis door eigen krachtsinspanningen verkrijgen. Iedereen heeft Gods Woord, zijn geest en ook zijn organisatie van christelijke onderwijzers nodig. Op deze manier, en door hierbij te blijven, „zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden” (1 Tim. 4:16). Dit betekent niet alleen het Woord van God te horen, maar er ook op de juiste wijze op te reageren, hetgeen omvat dat wij onze overtuiging kenbaar maken en anderen helpen dat Woord in een even grote mate te waarderen als wij dit doen. Voelt u, met dit in gedachten, niet een warme waardering jegens de mannen en vrouwen die liefdevol van huis tot huis gaan ten einde alle mensen thuis een bezoek te brengen — ongetwijfeld zijn zij ook bij u aan de deur geweest — en die onzelfzuchtig deelnemen aan het bij Christus Jezus, onze Heer, begonnen onderwijzingswerk? Wees ervan overtuigd dat „elk van God ingegeven schriftwoord . . . nuttig [is] om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust”. — 2 Tim. 3:16, 17.
26. (a) Gelijk wie is degene die Jezus’ woorden hoort en ze doet? (b) Welke waarde kent u het onderwijzingswerk van Jehovah’s getuigen toe?
26 „Een goed mens brengt uit den goeden schat zijns harten het goede voort. . . . Want waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond. . . . Een ieder, die tot Mij komt en mijn woorden hoort en ze doet, Ik zal u tonen wien hij gelijk is. Hij is gelijk aan iemand, die bij het bouwen van een huis diep gegraven en het fundament op de rots gelegd heeft. Toen een watervloed kwam en de storm tegen dat huis aansloeg, kon hij het niet aan het wankelen brengen, omdat het goed gebouwd was”, zei Jezus (Luk. 6:45-48). Laat Jehovah’s getuigen u helpen u op Gods Woord toe te leggen, en uw hart zal bovenmatig verrijkt worden.