De Bergrede — ’Hoor deze woorden en doe ze’
JEZUS besloot de Bergrede met een tweevoudige illustratie: „Een ieder daarom die deze woorden van mij hoort en ze doet, zal vergeleken worden met een beleidvol man, die zijn huis op de rots bouwde. En de regen stroomde neer en de stortvloeden kwamen en de winden waaiden en beukten tegen dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gegrondvest.” — Matth. 7:24, 25; vergelijk Lukas 6:47, 48.
De uitdrukking „deze woorden van mij” verwijst naar de dingen die in de Bergrede worden onderwezen. Met ’een ieder die hoort’ wat Jezus heeft gezegd, worden niet alleen degenen bedoeld die daadwerkelijk tijdens Jezus’ belangrijke toespraak aanwezig waren. Hier worden ook allen mee bedoeld die later over zijn beroemde Bergrede zouden horen of deze zouden lezen. Blijvende voordelen vallen echter slechts degenen ten deel die datgene waartoe Jezus aanmoedigde niet alleen zouden ’horen’, maar ook zouden ’doen’.
Dit wil niet zeggen dat men louter daden van aanbidding, zelfverloochening en liefdadigheid moet verrichten die door anderen bewonderd kunnen worden. Slechts weinigen konden de ijver van de Farizeeën op dit gebied evenaren. Toch werden hun daden op huichelachtige wijze verricht en hadden ze bij God niets te betekenen. (Zie Matthéüs 6:1, 2, 5, 16.) In plaats dat Jezus de nadruk legde op daden die door mensen gezien kunnen worden, spoorde hij zijn luisteraars ertoe aan zich van binnen uit te veranderen en een geestes- en hartetoestand te ontwikkelen die God werkelijk behagen. De Zoon van God spoorde zijn toehoorders er bijvoorbeeld toe aan te beseffen dat zij geestelijk arm waren en God nodig hadden (Matth. 5:3), dat zij een zachtaardige geestesgesteldheid jegens God en hun medemensen moesten ontwikkelen (Matth. 5:5), dat zij rechtvaardigheid moesten liefhebben en dat zij barmhartig, zuiver van hart en vredelievend moesten zijn (Matth. 5:6-9). Mensen die acht slaan op deze raad zullen een waarlijk godvruchtige persoonlijkheid ontwikkelen. Deze zal kenbaar zijn aan „voortreffelijke werken” die tot eer van God als een helder licht schijnen. Dit omvat dat men er net zoals velen van Jezus’ luisteraars in die tijd toe geactiveerd wordt het „goede nieuws” aan anderen bekend te maken. — Matth. 5:14-16; vergelijk Kolossenzen 3:10, 16.
Iemand die „beleidvol” is (die onderscheidingsvermogen bezit, oordeelkundig te werk gaat en voorzichtig is), bouwt zijn huis „op de rots”, waarmee, een grote rotsmassa bedoeld wordt, zoals een berg, klif of vaste rotslaag. „Een huis dat stevig op een rotsfundament is gebouwd, zal tijdens een hevige storm overeind blijven staan. „Regen” en „stortvloeden” (die tijdens wolkbreuken plotseling in stroomdalen kunnen optreden) zullen het fundament, ervan niet kunnen wegspoelen.a „Winden”, die er van alle kanten tegenaan beuken, zullen dat huis niet doen omvallen. Het zal tijdens een storm niet ’instorten’.
In figuurlijk opzicht bouwt men zijn huis op een rots wanneer men zijn gedachten, beweegredenen en daaruit voortvloeiende daden met al „deze woorden van mij”, zoals ze in de Bergrede worden aangetroffen, in overeenstemming brengt. Tegenspoeden, die net als een hevige storm in Palestina plotseling kunnen toeslaan, kunnen zo’n deugdelijk fundament voor godvruchtig gedrag niet wegspoelen. In tijden van tegenspoed zal blijken dat iemand die Jezus’ woorden doet, „vergeleken [kan] worden” met de beleidvolle bouwer op een rotsfundament. De persoonlijkheidskenmerken die hij in overeenstemming met Gods Woord heeft ontwikkeld, zullen onder benarde omstandigheden niet ’instorten’. Hij zal niet met zijn dienst voor God ophouden.
Jezus vervolgde echter met te zeggen: „Een ieder die deze woorden van mij hoort en ze niet doet, [zal] vergeleken worden met een dwaas man, die zijn huis op het zand bouwde. En de regen stroomde neer en de stortvloeden kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis en het stortte in, en zijn ineenstorting was groot.” — Matth. 7:26, 27; vergelijk Lukas 6:49.
In het land waar Jezus zijn bediening ten uitvoer bracht, zou het dwaas zijn een huis op zand te bouwen. Regen, stortvloeden en hevige stormen zouden korte metten met zo’n bouwwerk maken. De „ineenstorting” ervan zou groot zijn — grondig en onherstelbaar.
Iets overeenkomstigs zal in figuurlijk opzicht gebeuren met iemand „die deze woorden van mij hoort en ze niet doet”. Zo iemand baseert zijn leven niet op gehoorzaamheid aan de leringen van Christus, maar op zelfzuchtige ongehoorzaamheid aan Christus’ woorden, welke geen deugdelijk fundament vormt maar als zand is, dat in een vloed wegspoelt. In rustige dagen, wanneer het leven grotendeels vrij is van zorgen, zal zo iemand zijn gebrek aan godvruchtige eigenschappen misschien kunnen verbergen. Maar wanneer er moeilijkheden komen, zal hij „vergeleken worden” of gelijkenis blijken te vertonen met de verstandeloze die op zand bouwt. Hij mag dan beweren een dienstknecht van God te zijn, maar door stormachtige tegenspoeden zal hij ertoe gebracht worden te zwichten en zal hij een ’grote ineenstorting’ meemaken. Toen de bijbelschrijver Jakobus de noodzaak besprak verkeerde gedachten en beweegredenen door juiste te vervangen, ten einde een gelukkige ’dader van Gods werk’ te worden, gaf hij raad welke met die van Jezus overeenkwam:
„Wordt . . . daders van het woord en niet alleen hoorders, uzelf met valse overlegging bedriegend. Want indien iemand een hoorder van het woord is en geen dader, dan gelijkt zo iemand op een man die zijn natuurlijke aangezicht in een spiegel bekijkt. Want hij bekijkt zich en daar gaat hij heen en vergeet prompt wat voor soort van man hij is. Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn wanneer hij het doet.” — Jak. 1:22-25.
Vervolgens voegt Matthéüs’ Evangelie hier het volgende aan toe: „Toen Jezus nu deze woorden had geëindigd, was de uitwerking dat de scharen versteld stonden over zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden.” — Matth. 7:28, 29.
Jezus’ „manier van onderwijzen”, dat wil zeggen, alles wat hij als onderricht in de Bergrede zei, deed zijn toehoorders versteld staan. Het was niet het soort van onderricht dat zij gewend waren van „hun schriftgeleerden” te ontvangen, die in de joodse mondelinge overlevering onderlegd waren. Wanneer de schriftgeleerden iets onderwezen, deden zij dit ”in de naam” van een voorgaande autoriteit. Wij lezen hierover in de Theological Dictionary of the New Testament:
„De uitdrukking misjsjoem [„in de naam van”] is belangrijk in de joodse traditie. R[abbi] Meir spreekt een gelijkenis in de naam (misjsjoem) van Rabban Gamaliël, . . . Wie iets in het huis van onderricht hoorde en het doorgaf, was verplicht de autoriteit te citeren op wie hij zich beriep, in wiens naam hij de traditie doorgaf. Een van de 48 voorwaarden op grond waarvan men de Thora mag leren beheersen, is dat ’men elke uitspraak in de naam van haar auteur citeert . . .’, Av[oth], 6, 6; cf. Meg[illa], 15a. Hieruit blijkt welke autoriteit er aan de verklaring kan worden gehecht en hoe groot die autoriteit is.”
Een rabbijns verslag verhaalt dat Hillel de Grote, die gedurende de eerste eeuw G.T. leefde, een bepaalde traditie correct onderwees. „Maar hoewel hij die kwestie de gehele dag had onderwezen, aanvaardden zij zijn leer niet totdat hij ten slotte zei: Zo heb ik het gehoord van Sjemaja en Abtalion [autoriteiten van vóór Hillel].”
Jezus heeft zo niet onderwezen. In plaats dat de Zoon van God in de naam van een ander mens onderwees, verklaarde hij vaak: „Voorwaar, ik zeg u”, „Ik zeg u echter.” (Zie voor voorbeelden Matthéüs 5:18, 20, 22, 26, 28, 32, 34, 39, 44.) Hij sprak als „iemand die autoriteit heeft”, iemand die God rechtstreeks vertegenwoordigde, zoals met geïnspireerde profeten uit voorchristelijke tijden het geval was. (Vergelijk Matthéüs 28:18.) Hoe dankbaar kunnen wij zijn dat God het passend heeft geacht deze belangrijke toespraak in zijn geïnspireerde Woord te laten optekenen!
[Voetnoten]
a Zie voor een verslag over de wijze waarop er in Palestina plotseling stormen en vernietigende overstromingen kunnen ontstaan, de hedendaagse ervaring die staat opgetekend in de Ontwaakt! van 8 augustus 1970, blz. 24.