Vragen van lezers
● In De Wachttoren heeft gestaan dat de vrouw tegen wie Mirjam zich volgens Numeri 12:1 verzette, de Kushitische vrouw Zippora was, terwijl Wat heeft de religie voor de mensheid gedaan? op bladzijde 111 zegt dat zij een afstammelinge van Abraham was. Hoe valt dit met elkaar te rijmen? — N.R., Verenigde Staten.
Numeri 12:1 luidt volgens de Nieuwe vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap: „Mirjam nu sprak met Aäron over Mozes naar aanleiding van de Ethiopische vrouw, die hij genomen had, want hij had een Ethiopische vrouw genomen.” In de New World Translation staat: „Mirjam en Aäron nu begonnen tegen Mozes te spreken vanwege de Kushitische vrouw welke hij had genomen, want een Kushitische vrouw had hij zich genomen.” Dit vormde de aanleiding tot een woordenstrijd, waarbij Mirjam en Aäron Mozes er al gauw van beschuldigden dat hij als Jehovah’s woordvoerder te veel hooi op zijn vork nam. Het was niet alleen dat zij iets tegen hadden op Mozes’ keuze van zijn vrouw, maar de werkelijke reden was het verlangen van Mirjam en Aäron, maar vooral van Mirjam, meer macht in het kamp te krijgen.
Sommige bijbelcommentators zeggen dat aangezien Mozes al lang met Zippora was getrouwd, de klacht niet tegen haar gericht kon zijn, daar dit bezwaar dan reeds eerder te berde zou zijn gebracht. Zij redeneren dus dat Zippora was gestorven en dat Mozes voor de tweede maal was gehuwd en ditmaal een Ethiopische vrouw had uitgekozen, en dat dit huwelijk pas was gesloten en aanleiding vormde voor de woordenstrijd. De bijbel rept hierover echter niet en de omstandigheden vereisen een dergelijke redenatie niet. Zippora was lange tijd afwezig geweest en nu voegde zij zich weer bij Mozes, nu het kamp vlak bij de berg Sinaï was opgeslagen. Spoedig nadat het kamp was opgebroken, ontvlamde de woordenstrijd. Alhoewel het huwelijk met Zippora dus al lang geleden was gesloten, was zij pas sinds kort in het kamp aanwezig. — Ex. 18:1-5.
Mirjam vreesde dat zij haar positie als eerste vrouw van het kamp zou verliezen nu Zippora daar haar intrede had gedaan. Zij wist Aäron zover te krijgen dat deze zich achter haar schaarde toen zij Mozes aanklaagde, allereerst vanwege zijn vrouw en vervolgens in de daarmee in verband staande maar algemenere grief dat Mozes de autoriteit te veel aan zich hield. Aan beide aspecten van de beschuldiging lag jaloerse eerzucht ten grondslag, en hierdoor ontstaat er een logisch verband tussen het eerste vers van het twaalfde hoofdstuk van Numeri en die welke daarop volgen. Sommige commentators zien dit verband niet en betogen derhalve dat vers één niet past bij wat daarop volgt en dientengevolge een ingelaste tekst moet zijn.
Op grond van het bovenstaande, en omdat er niets bericht wordt over Zippora’s dood en een tweede huwelijk van Mozes, denken wij dat de Kushitische vrouw en Zippora een en dezelfde waren. Zij was echter de dochter van de priester Rehuël, die in het land Midian woonde waar Abrahams afstammelingen via Midian vertoefden. Zij was geen Ethiopische. Zij was geen Kushitische in die zin, dat zij een nakomelinge van Chams zoon Kush — de stamvader der Ethiopiërs — was. Op het Arabische schiereiland bevonden zich Arabieren welke Kusi of Kusim werden genoemd. Het waren geen negers of Ethiopiërs. Dit blijkt uit Habakuk 3:7 (NBG): „Ik zie de tenten van Kuschan onder druk, de tentkleden van het land van Midian sidderen.” Kuschan wordt hier dus op een en dezelfde plaats als parallel van Midian genoemd. Het heeft er dus alle schijn van dat de naam „Kushiet” niet alleen werd gebruikt voor negers of afstammelingen van Cham via Kusch, maar dat deze ook van toepassing werd gebracht op de volken van het land Midian. Vandaar dat er in Numeri 12:1 naar Zippora als een Kushitische verwezen kon worden.
● Worden met de uitdrukking „broers” in Mattheüs 13:55 (PC) Jezus’ geestelijke broeders, vleselijke broers of neven bedoeld? — J.P.T., Spanje.
Jezus was weer in zijn geboortestreek gekomen en had degenen die hem kenden, verbaasd door zijn wijsheid en machtige werken, en zij vroegen zich vol verwondering af: „Waar heeft Hij die wijsheid en wonderkracht vandaan? Is Hij niet de zoon van den timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broers niet Jakobus, Josef, Simon en Judas? En leven zijn zusters niet allen onder ons?” (Matth. 13:54-56, PC) Uit het verband blijkt dat deze stadsgenoten het over vleselijke familiebanden hadden. Zij kenden Jezus al jaren, en wisten wie zijn moeder, broers en zusters waren; hoe kon hij dan zo opeens volkomen anders zijn geworden? Zij noemen zijn broers op. Uit de omstandigheden blijkt dat hier beslist geen sprake is van geestelijke broeders (Mark. 6:1-4, PC). De apostel Johannes maakt onderscheid tussen Jezus’ natuurlijke broers en zijn discipelen of geestelijke broeders, zeggende: „Daarna vertrok Hij naar Kafárnaüm; Hij zelf met zijn moeder en broeders en zijn leerlingen” (Joh. 2:12, PC). Ook in Johannes 7:3-5 komt dit onderscheid voor en vervolgens wordt er dan gezegd, „want ook zijn broeders zelf geloofden niet in Hem” (PC). Het spreekt vanzelf dat deze ongelovigen geen geestelijke broeders van hem waren; het moeten vleselijke broers zijn geweest. Na Jezus’ dood en opstanding gingen zijn natuurlijke broers echter wel in hem geloven, zoals uit verschillende schriftuurplaatsen blijkt (Hand. 1:13, 14; Gal. 1:19; Judas 1). Nog meer bewijzen krijgen wij bij het lezen van het volgende: „Terwijl Hij nog sprak tot de scharen, zie, daar stonden zijn moeder en broeders buiten, en wilden Hem spreken. Men zei Hem: Zie, uw moeder en broeders staan buiten, en willen U spreken. Maar Hij antwoordde aan die Hem dit zeiden: Wie is mijn moeder, en wie zijn mijn broeders? En Hij strekte de hand naar zijn leerlingen uit en sprak: Ziedaar mijn moeder en broeders; want wie de wil van mijn Vader volbrengt, die in de hemelen is, hij is mijn broeder en zuster en moeder” (Matth. 12:46-50; Mark. 3:31-35; Luk. 8:19-21, PC). Jezus stelde hier de natuurlijke en de geestelijke verwantschap tegenover elkaar, daarbij aantonend dat de geestelijke sterker en belangrijker was. Wanneer de broers die buiten bij zijn moeder stonden, niet zijn vleselijke broers waren geweest, zouden zijn woorden geen betekenis hebben gehad en zinloos zijn geweest.
Ook blijkt dat men bij deze situatie niet doelde op zijn neven, maar op zijn broers. Waren het zijn neven geweest, dan had Jezus wel geantwoord met, „Wie zijn mijn neven?” Hij had dan wel zijn handen naar zijn discipelen uitstrekkend gezegd: „Ziedaar mijn neven.” Neen, Jezus had het over zijn broers en niet over neven of enige andere familieleden. Het is algemeen bekend dat Jezus leerde dat hij en zijn discipelen geestelijke broers en geen neven of enige andere verre verwanten waren. In het Grieks worden de woorden adelphós en adelphé gebruikt, welke „broeders” en „zusters” betekenen en ze worden zowel voor de natuurlijke als geestelijke verwantschap gebruikt. Wanneer er van een verre verwantschap sprake is, zoals van neven, gebruikt men in het Grieks het woord syngenés. Dit woord wordt in het vrouwelijke geslacht gebruikt in Lukas 1:36, waar de engel Gods tot Maria zei: „Zie, uw bloedverwant [nicht] Elisabet” (PC; Douay-vertaling). Dit Griekse woord voor neef of bloedverwant wordt nimmer gebruikt voor Jezus’ broers Jakobus, Jozef, Simon en Judas, maar hiervoor bezigde men altijd het Griekse woord adelphós, hetwelk broers betekent. Dat Maria nog andere kinderen kreeg nadat Jezus werd geboren, kunnen we lezen in Lukas 2:7, waar Jezus Maria’s „eerstgeboren Zoon” wordt genoemd, waardoor te kennen wordt gegeven dat er later nog anderen werden geboren. Tevens staat er in Mattheüs 1:25 (PC) betreffende Jozef en Maria: „Maar hij bekende haar niet, totdat zij een zoon had gebaard; en hij noemde Hem Jezus.” Hierdoor wordt duidelijk te kennen gegeven dat Jozef haar later wel „bekende” en de vader van haar andere kinderen werd.