Maak alom het koninkrijk Gods bekend
„Laat de doden hun doden begraven, maar ga gij heen en maak alom het koninkrijk Gods bekend.” — LUKAS 9:60.
1. Welke belangrijke vragen doet Jezus’ uitspraak in Lukas 9:60 rijzen?
HET koninkrijk Gods — dat nam in Jezus’ leven de allervoornaamste plaats in! Voor allen van ons die ware volgelingen van hem zijn, is dit ook thans het geval. Als christenen streven wij ernaar nauwkeurig in Jezus’ voetstappen te treden door overeenkomstig de bijbel te leven (1 Petrus 2:21). Maar zou het kunnen zijn dat wij, nu wij het jaar 1986 ingaan, de prioriteiten in ons leven opnieuw moeten beschouwen? Hoe zou u bijvoorbeeld verklaren dat Jezus tot iemand zei dat hij „de doden hun doden [moest laten] begraven”? Waarom denkt u dat Jezus vervolgens de nadruk legde op het bekendmaken van de Koninkrijksboodschap, in tegenstelling tot het behartigen van ogenschijnlijk passende familieaangelegenheden? Wat is uw mening?
2. Wanneer begon Jehovah’s soevereiniteit, en hoe duurzaam is ze?
2 Lang voordat Jezus de uitdrukking „het koninkrijk Gods” bezigde, schreef de psalmist David onder goddelijke inspiratie: „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend” (Psalm 103:19). Jehovah’s soevereiniteit nam een aanvang toen hij met zijn scheppingswerk begon. Het fundament van zijn troon kan nooit van zijn vaste plaats worden verwijderd. Zijn recht op de universele soevereiniteit kan nooit van hem worden weggerukt. Geen wonder dat een psalmist aanspoort: „Maakt onder de natiën zijn heerlijkheid bekend, . . . want Jehovah is groot en zeer te loven”! — Psalm 96:3, 4; 109:21; Daniël 4:34, 35.
3. (a) Welke gebeurtenissen leidden ertoe dat Jehovah’s heerschappij werd betwist? (b) Hoe heeft God zich voorgenomen de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit te beslechten?
3 Niet allen zijn Jehovah echter blijven loven. Satan, de eerste afvallige, uitte kritiek op de wijze waarop Jehovah Zijn soevereiniteit jegens Zijn schepselen op aarde tot uitdrukking had gebracht en had uitgeoefend (Genesis 3:1-5; Job 1:6-12; 2:1-5). Dit had tot gevolg dat op aarde, en later ook in de hemel, sommige schepselen door Satans opstandige houding werden besmet. Onder invloed van Satan zijn de mensen er ook toe gebracht een reeks menselijke koninkrijken op te richten. Die heeft hij gebruikt om de rechtmatigheid van Gods heerschappij te betwisten (Openbaring 13:1-6). Om deze strijdvraag inzake de universele soevereiniteit te beslechten, nam Jehovah zich iets ongewoons voor, zoals werd voorzegd in Daniël 2:44: „In de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. . . . Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.”
Jehovah wordt Koning over Israël
4. In welke zin kon David zeggen: „Jehovah zelf is koning geworden”, en waartoe gaf zo’n gebeurtenis aanleiding?
4 Het wordt nu derhalve duidelijk dat Jehovah, hoewel zijn soevereiniteit van het begin van zijn schepping dateert, zich voornam de kwestie inzake de rechtmatigheid van zijn soevereiniteit voor altijd te beslechten door zijn heerschappij op een specifieke wijze tot uitdrukking te brengen, namelijk door het hemelse Messiaanse koninkrijk. Het aardse koninkrijk dat Jehovah over de natie Israël instelde, vormde een afbeelding in het klein van dit Koninkrijk „dat nooit te gronde zal worden gericht”. Toen koning David de ark van het verbond in de stad Jeruzalem bracht, kon hij derhalve jubelend zingen: „Laten de hemelen zich verheugen, laat de aarde blij zijn, en laat men onder de natiën zeggen: ’Jehovah zelf is koning geworden!’” (1 Kronieken 16:31) Ja, Jehovah was in een speciale betekenis „koning geworden” voor geheel Israël. Het was een tijd van grote vreugde, en David wilde die geweldige gebeurtenis alom bekendmaken!
5, 6. (a) In welk opzicht was David uniek onder de koningen? (b) Wie werd door David afgeschaduwd, en in welk opzicht?
5 Ten gevolge van koning Davids achtergrond als herder kon hij een unieke koning onder de koningen zijn. Hij was een herder-koning. De psalmist beschrijft hoe God David voor deze positie had uitgekozen door te zeggen: „[Jehovah] koos . . . zijn knecht David uit en nam hem weg van de schaapskooien . . . om herder te zijn over Jakob, zijn volk, en over Israël, zijn erfdeel. En hij ging hen weiden naar de rechtschapenheid van zijn hart, en met de vaardigheid van zijn handen ging hij hen leiden.” — Psalm 78:70-72.
6 Davids herderlijke zorg voor zijn volk, zijn rechtschapenheid van hart jegens zijn God en zijn bekwaamheid als leider maakten hem uitermate geschikt om de komende Messías af te beelden, die op een speciale wijze gebruikt zou worden om Jehovah’s universele koningschap tot uitdrukking te brengen en als een liefdevolle Herder-Koning op te treden. Deze schitterende ontwikkeling in Jehovah’s voornemens werd later door de profeet Ezechiël voorzegd: „Ik wil één herder over [Israël] verwekken, en hij moet hen weiden, ja, mijn knecht David. . . . En ikzelf, Jehovah, zal stellig hun God worden, en mijn knecht David een overste in hun midden. Ikzelf, Jehovah, heb gesproken.” — Ezechiël 34:22-24.
De voorzegde Herder-Koning verschijnt
7, 8. (a) Hoe werd de voorzegde Herder-Koning geïdentificeerd, en wat zou op grond van de aangekondigde toekomstige gebeurtenis gerechtvaardigd zijn? (b) Voor welk doel werd Jezus door Jehovah „goedgekeurd”?
7 Degene die door Jehovah was voorzegd, was zijn eigen Zoon, Jezus. Betreffende hem zei de engel Gabriël tot de maagd Maria: „Zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, die gij de naam Jezus moet geven. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1:31-33). Wat een schitterende uitdrukking van Jehovah’s koningschap zou dit worden! Stellig zou zo’n toekomstige gebeurtenis het rechtvaardigen dat op de allergrootste, wereldomvattende schaal de bekendmaking zou worden gedaan: „Jehovah zelf is koning geworden!”
8 Nadat Jezus op wonderbare wijze was geboren en tot een volwassen man was opgegroeid, bood hij zich aan voor de doop in het water van de rivier de Jordaan. Bij die gelegenheid erkende God Jezus als zijn Zoon door zijn geest op hem uit te storten en te zeggen: „Gij zijt mijn Zoon de geliefde; ik heb u goedgekeurd” (Lukas 3:22). Waarvoor was Jezus „goedgekeurd”? Lukas’ verslag verklaart: „Jezus was . . . toen hij met zijn werk begon, ongeveer dertig jaar” (Lukas 3:23; voetnoot in de Engelse NW-Verwijsbijbel: „Of, ’[met onderwijzen] begon’.”). De Revised Standard Version en de New International Version zeggen: „Toen hij met zijn bediening begon.” Wat was Jezus’ „werk” of „bediening”? Wat ’onderwees’ hij? De schrijver Matthéüs geeft het antwoord: „[Jezus] trok . . . rond door geheel Galiléa, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk genas.” — Matthéüs 4:23.
9. In welke opzichten was Jezus als zijn voorvader David?
9 Jezus wijdde zijn leven aan het ’alom bekendmaken van het koninkrijk Gods’. Evenals zijn voorvader David gaf hij er blijk van een rechtschapen hart te bezitten door nooit te schipperen met betrekking tot zijn trouw aan Jehovah’s koninkrijk (Lukas 9:60; 4:3-13; Johannes 16:33). Jezus bewees dat hij die ’ene herder’ was die Jehovah beloofd had te zullen verwekken. Het stemde hem gelukkig degenen die door de religieuze leiders waren „gestroopt en heen en weer gedreven . . . [en die] als schapen zonder herder” waren, geestelijk te voeden (Matthéüs 9:36). Jezus zei over zijn werk als vaardige herder van mensen en over de uitbreiding die dit werk in latere jaren geleidelijk aan zou ondergaan: „Ik ben de voortreffelijke herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij . . . En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” — Johannes 10:14, 16.
10. Wat kunnen wij leren uit de uiteenlopende reacties van de joden op Jezus’ uitnodiging om hem te volgen?
10 Hoe reageerden de joden op Jezus’ uitnodiging om zijn met schapen te vergelijken volgelingen te worden? Hun reacties liepen zeer uiteen. Wij zullen nu enkele van deze reacties aan een onderzoek onderwerpen; ga daarbij eens na hoe u hebt gereageerd sinds u met de boodschap van Gods koninkrijk in aanraking bent gekomen.
„Wees mijn volgeling” — Wat is uw reactie?
11. Beschrijf de reactie van Simon, Andréas, Jakobus, Johannes en Matthéüs op Jezus’ uitnodiging: „Komt achter mij.”
11 Toen Jezus langs de Zee van Galiléa liep, zag hij Simon en zijn broer Andréas, die aan het vissen waren. „Jezus zei . . . tot hen: ’Komt achter mij en ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’ En terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden hem. En nadat hij iets verder was gegaan, zag hij Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en diens broer Johannes . . . en . . . hij [riep] hen. Hierop lieten zij hun vader Zebedéüs met de loonarbeiders in de boot en gingen hem achterna” (Markus 1:16-20). Dezelfde positieve reactie werd aan de dag gelegd door de belastinginner Levi, of Matthéüs. „[Jezus] zei tot hem: ’Wees mijn volgeling.’ En alles achterlatend, stond hij op en volgde hem.” — Lukas 5:27, 28.
12. Welk probleem had de man die tot Jezus zei: „Ik zal u volgen waar gij ook heen gaat”?
12 Niet allen reageerden echter positief op Jezus’ uitnodiging: „Wees mijn volgeling.” Denk maar aan de in Lukas hoofdstuk 9 beschreven man met wie Jezus op zijn tocht van dorp tot dorp in contact kwam. Hij zei tot Jezus: „Ik zal u volgen, waar gij ook heen gaat.” Uit Matthéüs’ verslag blijkt dat deze man een schriftgeleerde was. Het volk keek naar de schriftgeleerden op en noemde hen „Rabbi”. Merk nu op wat Jezus antwoordde: „De vossen hebben holen en de vogels des hemels slaapplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen” (Lukas 9:57, 58). Jezus maakte deze man duidelijk dat hij zich ongemakken zou moeten getroosten als hij Zijn volgeling werd. Hieruit valt op te maken dat deze man te trots was om deze levensstijl te volgen. Niet te weten waar hij de volgende nacht zou doorbrengen, was een te grote onzekerheid voor hem.
13. Wat was de reden voor het antwoord dat Jezus aan een ander gaf die een volgeling had kunnen worden?
13 Jezus zei tot een andere omstander: „Wees mijn volgeling.” Maar hij antwoordde Jezus: „Sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven.” Let op Jezus’ antwoord: „Laat de doden hun doden begraven, maar ga gij heen en maak alom het koninkrijk Gods bekend” (Lukas 9:59, 60). Het excuus van deze man betekende niet dat zijn vader reeds gestorven was. Als hij gestorven was, zou het erg onwaarschijnlijk geweest zijn dat de zoon daar op die weg naar Jezus had staan luisteren. Neen, uit wat de man zei, valt op te maken dat hij om tijd vroeg, zodat hij tot aan de dood van zijn vader thuis kon blijven. Hij was niet bereid Gods koninkrijk onmiddellijk de eerste plaats in zijn leven toe te kennen. — Matthéüs 6:33.
14, 15. (a) Waarop duidde het verzoek dat de derde man aan Jezus deed? (b) Welke les kunnen wij thans uit Jezus’ antwoord aan deze man leren?
14 Het verslag maakt melding van een derde man, die zich vrijwillig aanbood met de woorden: „Ik zal u volgen, Heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van mijn huisgenoten.” Deze man wilde klaarblijkelijk voorwaarden verbinden aan zijn volgen van Jezus. Hij zei in feite tot Jezus: ’Zie! Ik zal een van uw volgelingen worden indien . . .’ Wat antwoordde Jezus? „Niemand die zijn hand aan de ploeg heeft geslagen en ziet naar de dingen die achter zijn, is goed geschikt voor het koninkrijk Gods” (Lukas 9:61, 62). Als een ploeger een rechte vore in het veld wil maken, moet hij recht vooruit blijven kijken. Als hij zijn hoofd omdraait om achter zich te kijken, zal die vore naar alle waarschijnlijkheid krom worden. De ploeger zou zelfs kunnen struikelen! Zo is het ook met hen die Jezus’ voetstappen volgen; wanneer zij, al is het maar even, achterom kijken naar dit oude samenstel van dingen, vragen zij om moeilijkheden waardoor hun voeten tot struikelen zullen worden gebracht en zij afdwalen van de ’smalle weg die naar het leven voert’. — Matthéüs 7:14; zie Lukas 17:31-35.
15 Hebt u Jezus’ uitnodiging: „Wees mijn volgeling” gehoord? Hoe hebt u gereageerd? Hebt u dezelfde positieve reactie getoond als de discipelen Simon, Andréas, Jakobus, Johannes en Matthéüs? Bent u net als die mannen bereid elk offer te brengen dat noodzakelijk is om in de voetstappen van de Meester te treden? Als u deze vraag met „ja” beantwoordt, zult u ook het onschatbare voorrecht genieten een aandeel te hebben aan het alom bekendmaken van het goede nieuws van Gods koninkrijk.
16. Hoe bereidde Jezus zijn volgelingen erop voor te zamen met hem het goede nieuws te prediken?
16 Voordat Jezus zijn discipelen uitzond om het Koninkrijk bekend te maken, onderwees hij hun door zijn eigen persoonlijke voorbeeld op vaardige wijze hoe zij dit moesten doen. Vervolgens gaf Jezus hun gedetailleerde instructies over de wijze waarop zij in elk willekeurige gebied naar met schapen te vergelijken personen moesten zoeken. Jezus’ instructies zijn in deze twintigste eeuw nog steeds van toepassing. Laten wij enkele ervan, die in hoofdstuk 10 van Matthéüs’ verslag staan opgetekend, eens aan een onderzoek onderwerpen.
Instructies voor de Koninkrijksprediking
17. Vergelijk de hoofdinhoud van de Koninkrijksboodschap die in de eerste eeuw werd gepredikt met die van thans.
17 De boodschap van de discipelen moest hetzelfde thema hebben dat Jezus had bekendgemaakt: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’” (Matthéüs 10:7). Dat Koninkrijk is thans echter in de hemel opgericht. Jehovah’s Herder-Koning, Christus Jezus, regeert thans! Vandaar dat de woorden van David nu een grotere betekenis hebben: „Laten de hemelen zich verheugen, laat de aarde blij zijn, en laat men onder de natiën zeggen: ’Jehovah zelf is koning geworden!’” (1 Kronieken 16:31) In deze tijd hebben wij niet alleen het voorrecht deze speciale uitdrukking van Jehovah’s universele koningschap te ondersteunen, maar ons valt ook de vreugde ten deel in de tijd te leven waarin de strijdvraag inzake Jehovah’s soevereiniteit tot in alle eeuwigheid beslecht zal worden.
18. Wat beklemtoonde Jezus in Matthéüs 10:8-10 tegenover zijn volgelingen, en wie weten dit thans in het bijzonder naar waarde te schatten?
18 Matthéüs 10:8-10 beschrijft de houding van degenen die aan het predikingswerk deelnemen. Gods koninkrijk moet de eerste plaats in hun leven innemen; de fysieke behoeften komen op de tweede plaats. Waarom? Jezus zegt: „Want de werker is zijn voedsel waard.” Onze hemelse Vader zal altijd zorgen voor degenen die zich op hem verlaten. En in deze tijd kunnen honderdduizenden volle-tijdbedienaren onder Jehovah’s Getuigen dit bevestigen. — Numeri 18:30, 31; Deuteronomium 25:4.
19. Hoe wordt er thans gezocht naar personen die ’het waard zijn’, en onder wiens leiding?
19 Vervolgens geeft Jezus de instructie: „Welke stad of welk dorp gij ook binnengaat, onderzoekt wie daarin het waard is, en blijft daar totdat gij vertrekt” (Matthéüs 10:11). Wat wil dit zeggen? Dat iemand het voorrecht waard was deze dienstknecht van Jehovah gastvrij te ontvangen en naar de boodschap van Gods koninkrijk te luisteren. Natuurlijk zullen destijds de discipelen naar alle waarschijnlijkheid in het huis van zo iemand die het waard was, gebleven zijn en het als basis hebben gebruikt vanwaaruit zij de rest van het gebied uitkamden op zoek naar anderen die het waard waren. In deze tijd volgen Jehovah’s Getuigen een soortgelijke werkwijze. Zij besteden er miljoenen uren aan en geven zich er veel moeite voor om in verschillende gebieden naar personen te zoeken die het waard zijn. Wanneer dezen eenmaal gevonden zijn, schenkt het de Getuigen veel vreugde die huisbewoners opnieuw te bezoeken en hun Gods Woord uit te leggen. Aldus leidt Jezus, de Herder, in deze tijd zijn „schapen” op vaardige wijze naar zijn rechterzijde van gunst. — Matthéüs 25:31-33.
20. Hoe ervaart een huisgezin dat ’het waard is’ de vrede die de Koninkrijksprediker het toewenst?
20 „Wanneer gij het huis binnengaat, groet dan het huisgezin; en indien het huis het waard is, zo kome de vrede die gij het toewenst daarover” (Matthéüs 10:12, 13). „Vrede zij over dit huis” was in Jezus’ tijd een normale groet (Lukas 10:5). Toen Jezus geboren was, zongen de engelen: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil” (Lukas 2:14). Een huisgezin dat ’het waard was’, zou deze voorzegde vrede ondervinden door de Koninkrijksboodschap van de discipelen te aanvaarden. In deze tijd heeft het goede nieuws van het Koninkrijk dezelfde uitwerking. Door bemiddeling van Jezus Christus brengt het mensen in een vredige verhouding tot God, terwijl het ook vrede onder medegelovigen tot gevolg heeft. — 2 Korinthiërs 5:20, 21; Filippenzen 4:7; Efeziërs 4:3.
21. Waarom is de jaartekst voor 1986 zo toepasselijk?
21 Gedurende het kalenderjaar 1986 zal in de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen overal op aarde de jaartekst te zien zijn die is ontleend aan Lukas 9:60: „Ga . . . maak alom het koninkrijk Gods bekend.” Wat zal dit voor al Gods ware bedienaren een prachtige herinnering en aansporing zijn om geregeld aan de prediking van Gods koninkrijk deel te nemen! Ja, dat Koninkrijk is hier sinds 1914! Het is Gods werktuig in handen van zijn Messiaanse Koning. Al Satans wereldse koninkrijken zullen erdoor verbrijzeld worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het koninkrijk Gods in het leven van elke getuige van Jehovah de belangrijkste plaats dient in te nemen. Wij weten dat dit onze redding ten leven betekent! — 1 Timótheüs 4:16.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe duurzaam en hoe onwankelbaar is Jehovah’s koningschap?
◻ Welke universele strijdvraag moet nu beslecht worden?
◻ Wat moeten al Jezus’ volgelingen bereid zijn te doen?
◻ Waarom is de uitdrukking „Jehovah zelf is koning geworden” thans nog betekenisvoller?
◻ Welk doel zal de jaartekst voor 1986 dienen?
[Illustratie op blz. 12]
Matthéüs liet alles achter en volgde Jezus