Het oefenen van geduld
„Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid des Heren. Ziet! de boer blijft wachten op de kostbare vruchten der aarde, er geduld over oefenend totdat hij de vroege en de late regen krijgt.” — Jak. 5:7, NW.
1. Wie is de God van geduld, en hoe toont hij dit?
JEHOVAH is de grote God van geduld. Dit geduld is op zijn grote liefde en barmhartigheid gebaseerd. Bij vele gelegenheden heeft hij van zijn onverdiende goedgunstigheid en verdraagzaamheid blijk gegeven. Hij toonde dit door de mensen in Noachs dagen, die de aarde met gewelddaad vervulden, een waarschuwing te geven, door Farao door bemiddeling van Mozes te waarschuwen en vóór het ter dood brengen van Egyptes eerstgeborenen, een serie plagen te zenden, door de mensen van Sodom en Gomorra engelen als boodschappers te sturen, door Israël profeten te geven en ten slotte, door zijn eigen Zoon te zenden. In de korte menselijke geschiedenis heeft Jehovah vele malen geduld tentoongespreid. Steeds weer zijn de mensen van de paden der rechtvaardigheid afgeweken, maar Jehovah heeft hen geduldig terechtgewezen en gewaarschuwd en aldus door de eeuwen heen ten aanzien van de mensheid onverdiende goedgunstigheid, liefde en barmhartigheid aan de dag gelegd. — 1 Petr. 3:20, NW.
2. Hoe illustreerde Jezus Jehovah’s geduld?
2 Jezus illustreerde dit goed door zijn verslag van „een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde dien aan pachters en ging buitenslands. Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen den enen, doodden den anderen en stenigden een derden. Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze. Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pachters den zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten den wijngaard en doodden hem”. — Matth. 21:33-39.
3. Wat tekende Jeremia op betreffende Gods geduld ten aanzien van Israël?
3 Op soortgelijke wijze heeft ook Jehovah, als eigenaar van de wijngaard, bij vele gelegenheden geduld getoond. Zo zei Jeremia over Israël: „Doch zij hoorden niet, noch neigden hun oor, maar zij wandelden naar de verstokte overleggingen van hun boos hart en keerden zich achterwaarts en niet voorwaarts, van den dag af dat uw vaderen uit het land Egypte gingen tot op dezen dag. Ook zond Ik tot u al mijn knechten, de profeten, dagelijks, vroeg en laat.” Toch bleef Jehovah hen waarschuwen, zeggende: „Ook nu gij tot hen al deze woorden spreekt, horen zij niet naar u en nu gij tot hen roept, antwoorden zij u niet; zeg dus van hen: Dit is het volk dat niet hoort naar de stem van den HERE, zijn God, en dat geen tuchtiging aanneemt.” Toch toonde Jehovah toen nog geduld door zijn Zoon te zenden, die — zoals in de gelijkenis was voorzegd — werd gedood. — Jer. 7:24-28.
HET GEDULD TEN AANZIEN VAN DE GODDELOZEN IS BEPERKT
4. Is Gods geduld eindeloos? Hoe weten wij dit?
4 Zoals Jezus in zijn gelijkenis aantoonde, blijft Jehovah echter niet altijd geduld oefenen. Hij vroeg: „Wanneer nu de heer van den wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?” De joden zeiden tot hem: „Een kwaden dood zal hij die kwaden doen sterven en den wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren” (Matth. 21:40, 41). Hoewel Jehovah op soortgelijke wijze verdraagzaam is geweest ten aanzien van de huidige goddeloze wereld, toont zijn Woord dat hij, omdat ze hem de rug heeft toegekeerd, binnenkort vergelding over haar zal brengen. Bij een vroegere gelegenheid heeft God zich er zelfs niet van weerhouden om engelen die in de dagen vóór de Vloed hadden gezondigd, te straffen, door hen voor oordeel en vernietiging te bewaren. Hij weerhield zich er niet van om de goddeloze wereld van Noachs tijd door middel van een de gehele aardbol omvattende vloed op juiste wijze te bestraffen. Voorts veegde hij de goddeloze steden Sodom en Gomorra door een verterend vuur van de aardbodem. Hij leidde de natie Israël in ballingschap naar Babylon en liet later — toen zijn geduld de grens van zijn bestemde tijd bereikte — toe dat Jeruzalem door de Romeinse soldaten met de grond werd gelijkgemaakt.
5. Verdient het huidige stelsel Jehovah’s geduld?
5 Er zijn goede redenen voor om te geloven dat het geduld van Jehovah ten aanzien van de huidige wereld op zijn eind loopt, want het is openbaar dat de mensen, zoals Paulus onder inspiratie voorzei, „zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, . . . aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder liefderijke goedgunstigheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, met meer liefde voor genoegens dan voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Tim. 3:2-5, NW). Jehovah heeft er zeker alle reden toe om ongeduldig te zijn met dergelijke mensen en om handelend tegen het huidige wereldstelsel, met zijn twistende natiën en verdeelde internationale blokken van machtige mogendheden en met zijn vijandschap op het gebied van ras en religie, op te treden.
6. Om welke redenen heeft Jehovah goddeloosheid zo lang toegestaan?
6 Jehovah is zó geduldig geweest, dat vele mensen niet eens meer in zijn bestaan geloven. Hij heeft, zoals hij Farao door bemiddeling van zijn vertegenwoordiger Mozes vertelde, een reden voor zijn geduld: ’Zodat allen mijn oppermacht zullen moeten erkennen en zodat mijn naam over de gehele aarde bekendgemaakt zal worden.’ Hij voorziet thans in tijd opdat er — voordat dit huidige stelsel eindigt — een waarschuwing kan worden gegeven, tijd waarin zijn naam Jehovah bekendgemaakt kan worden, mensen des geloofs bijeengebracht kunnen worden en het goede nieuws betreffende zijn koninkrijk kan worden gepredikt. — Ex. 9:16.
7. Welk werk zal God ondanks de spotters toch ten uitvoer brengen?
7 Nu gaat Jehovah er nog mee voort de mensen te scheiden, waarbij hij degenen terzijde stelt die als kaf alleen maar geschikt zijn voor de vernietiging, maar maatregelen treft om hen die rechtvaardigheid en waarheid liefhebben en zich aan goddelijke beginselen onderwerpen, te bewaren (Matth. 3:12). Onder hen die met de vernietiging zullen worden geconfronteerd, bevinden zich ook degenen die voortdurend zelfs het bestaan van God in twijfel trekken. Zij zeggen: Indien er een God is, waarom doet hij dan niets aan de toestanden op aarde? Zij zijn als de spotters die volgens Petrus’ voorzegging met allerlei bespotting zouden komen en zouden zeggen: „Waar is deze beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders in de dood zijn ontslapen, blijft alles precies zoals sedert het begin der schepping.” Voor dergelijke spotters zal het einde echter maar al te vlug komen. In de dagen van voor de vloed hield God zijn toorn over de goddeloosheid 120 jaar lang in bedwang, waarna hij de Vloed over dat goddeloze stelsel bracht. Gods geduld ten aanzien van die goddeloze wereld raakte uitgeput. Op dezelfde wijze zijn volgens Petrus „de huidige hemelen en aarde ten vure weggelegd en [worden ze] bewaard tot de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen”. — 2 Petr. 3:3-7, NW.
DE NOODZAAK VAN GEDULD
8. (a) Waarom kan er niet worden gezegd dat Jehovah traag is? (b) Welke houding legde Noach aan de dag?
8 De mensen worden met hun korte levensduur van zo om en nabij de zeventig jaar soms ongeduldig bij het uitvoeren van Jehovah’s voornemens. Zij willen dat er onmiddellijk handelend wordt opgetreden. Vanuit het tijdloze standpunt van de Almachtige God bezien, is er vanaf ’s mensen schepping echter slechts een korte periode van zes dagen van 1000 jaar, dus nog geen week, verlopen. Petrus verklaart: „Laat dit ene feit echter niet aan uw aandacht ontgaan, geliefden, dat bij Jehovah één dag is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommige mensen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u omdat hij niet wenst dat er ook maar één wordt vernietigd, maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:8, 9, NW). Ook Noach begreep dit in de dagen voor de vloed, toen de aarde door goddeloosheid werd overspoeld. Hij moet op allerlei manieren door spotters zijn tegengestaan toen hij aan de ark bouwde, maar hij vertrouwde op Jehovah. Hij was niet iemand die zei: ’Wel Here, nu is er alweer een jaar voorbij en nóg is er niets gebeurd; wanneer u het einde niet tegen 1641 van onze jaartelling brengt, houd ik ermee op.’ Neen, hij ging geduldig in geloof voort, totdat de Vloed meer dan een tiental jaren later kwam.
9, 10. Welke verstandige handelwijze moet men thans volgen?
9 Het verslag in de Schrift toont aan dat wij thans in de tijd van het einde van dit samenstel van dingen leven, de tijd waarin Jehovah’s wonderbaarlijke voornemens ten slotte door middel van zijn koninkrijk ten uitvoer zullen worden gebracht en hier op aarde voor hen die geloof bezitten, paradijstoestanden hersteld zullen worden. Zo schreef de psalmist David onder inspiratie van God: „Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid, benijd niet wie onrecht plegen; want zij verdorren snel als het gras, en verwelken als het groene kruid. Vertrouw op den HERE en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid; verlustig u in den HERE; dan zal hij u geven de wensen van uw hart.” — Ps. 37:1-4.
10 Welke handelwijze dienen thans levende mensen met het oog hierop te volgen ten einde Jehovah’s gunst en bescherming te genieten, zoals deze ook Noach, Lot en de overlevenden van Jeruzalems vernietiging ten deel viel? (2 Petr. 2:5-9) Een verstandig man zal Jehovah nabootsen, door ook zelf geduld aan de dag te leggen en er speciaal tijd en moeite aan te besteden om de rijkdommen van Gods Woord welke leven voor hem betekenen, te doorvorsen. Wanneer u dus de soort van persoon bent die de neiging bezit om kort aangebonden en ongeduldig te zijn, sta dan eens stil bij het wonderbaarlijke voorbeeld van geduld dat de Almachtige God ons heeft gesteld. Streef ernaar, indien u veel te vlug spreekt en handelt om de hoedanigheid van geduld aan te kweken. Speciaal in deze tijd van het einde moet een christen deze deugd of goddelijke hoedanigheid bezitten. Net zoals Jehovah ten aanzien van ons geduld aan de dag heeft gelegd, kunnen wij er thuis en tegenover vrienden, op ons werk of onder vreemdelingen blijk van geven. — Matth. 18:23-35.
11. Waarom is geduld een teken van wijsheid?
11 Velen beschouwen geduld als een teken van zwakheid. In deze tijd waarin iedereen haast heeft, zijn mensen gauw ongeduldig tegenover anderen. Gods Woord geeft ons echter de raad: „Een geduldig persoon is beter dan hij die hoogmoedig van geest is. Haast u in uw geest niet om aanstoot te nemen, want het nemen van aanstoot rust in de boezem der dwazen.” Een wijs man zal snel zijn om over Jehovah en zijn voornemens te leren en zichzelf en zijn gezin op de weg te leiden welke Gods gunst en bescherming met zich meebrengt, in plaats dat hij snel aanstoot neemt. — Pred. 7:8, 9, NW.
GEDULD IN DE BEDIENING
12. (a) Welk grote werk moet worden gedaan? (b) Welke voorbereiding is noodzakelijk?
12 Jehovah’s geduld moet niet met traagheid worden verward. Net zoals hij er in de dagen van Noach toe overging om de aarde te reinigen, is hij nu voornemens degenen te ruïneren die de aarde ruïneren. Voordat het einde van dit samenstel van dingen komt, moet er echter een groot werk worden gedaan, en Jezus voorzei dat — precies zoals Noach in de dagen voorafgaande aan de vloed als een prediker van rechtvaardigheid dienst verrichtte — het goede nieuws betreffende Jehovah’s opgerichte koninkrijk vóór het eind van dit samenstel van dingen als een waarschuwing voor de mensen in de gehele bewoonde aarde gepredikt zou worden. Jehovah’s getuigen brengen dit goede nieuws thans door actieve, verenigde krachtsinspanningen in de bediening, in alle natiën tot de mensen. Hun bediening kan in bepaalde opzichten met het werk van een boer worden vergeleken, en deze illustratie legt mede de nadruk op het grote geduld dat in de bediening welke God in deze tijd aan ware christenen heeft toegewezen, een noodzakelijk vereiste is. Een man die nog nooit boer is geweest, zou er niet aan denken om, zonder eerst iets over landbouwmethoden geleerd en in verband hiermee instructies ontvangen te hebben, land te gaan kopen en dit te gaan bewerken. Op soortgelijke wijze is een periode van studie, gemeentelijk onderricht en opleiding nodig voordat iemand de bediening op zich kan nemen. Jezus erkende deze noodzaak van opleiding en zond zijn discipelen twee aan twee uit, zodat zij voordeel konden trekken van elkaars gezelschap en elkaar nuttige raad konden geven.
13, 14. Hoe kan de bediening met het werk van een boer worden vergeleken, en waarom is geduld een vereiste?
13 Een boer gaat niet de ene dag zaaien en dan na een week al oogsten. In plaats daarvan moet hij de grond opbouwen, deze vruchtbaar maken, omploegen, eggen, bezaaien en verzorgen en moet hij wieden en de vogels verjagen. Vervolgens moet hij wellicht het hoofd bieden aan een insektenplaag, zodat hij het gewas moet bespuiten. Ten slotte kan het gebeuren dat hij na al deze moeite gedaan te hebben, met droogte te kampen krijgt en de oogst vernietigd wordt. Zal de boer zijn werk nu opgeven en naar de stad trekken om daar een betrekking te zoeken, of iets anders aanpakken? Niet indien hij een echte boer is. In plaats daarvan zal hij zich het volgende jaar weer dezelfde moeite getroosten. Hij zou een beschutting tegen de wind kunnen gaan planten om het wegstuiven van de grond tegen te gaan. Wellicht graaft hij bovendien een diepe put ten einde het land te bevloeien. Hij geeft het evenwel niet op. Hij heeft geduld en blijft werken totdat hij ten slotte, dank zij Jehovah’s zegen, de vruchten van zijn arbeid kan plukken en een oogst kan binnenhalen.
14 Een ware christen die in Jezus’ voetstappen wil treden, deelt de geleerde waarheden met anderen. Hij bemerkt dat hij in de eerste plaats de grond moet verzorgen. Dit kan worden gedaan door als christen een goed voorbeeld voor de omgeving te stellen. De mensen letten op iemands gedrag en woorden en indien deze met schriftuurlijke beginselen in overeenstemming zijn, zullen zij vlugger naar de boodschap die men brengt, luisteren. Het kan echter zijn dat de boodschap, nadat men hen vaak bezocht en met hen over de Schrift gesproken heeft, toch weinig weerklank bij hen vindt. Wordt evenwel niet ongeduldig. Denk eraan dat de muren van Jericho niet nadat men er één keer omheen was getrokken, omvielen. In plaats daarvan moesten de Israëlieten zes dagen om de muren heenlopen en dit op de zevende dag zeven keer doen, en pas daarna stortten de muren eindelijk in. Wij dienen niet te denken dat wij de op muren gelijkende barrières van religieuze leringen en traditionele geloofsbelijdenissen welke in de loop der eeuwen zijn opgebouwd, reeds bij de eerste keer dat wij over de waarheid spreken, zullen kunnen afbreken. Wanneer wij echter de belangrijkheid van onze boodschap beseffen, zullen wij weten dat het nodig is om hoffelijk en geduldig te zijn en liefde te tonen. Wij houden ons niet met gewassen op, maar met mensenlevens; daarom moeten wij zelfs nog meer geduld aan de dag leggen.
15, 16. (a) Waarom dient een christen zich in zijn dienst niet gemakkelijk te laten ontmoedigen? (b) Welke goede raad gaf Jakobus?
15 Wanneer de prediker ten slotte — na de mensen van goede wil bezocht te hebben, hier en daar een waarheidszaadje geplant te hebben en het nu en dan door een terloops getuigenis of door nabezoeken water gegeven te hebben — opmerkt dat men wat belangstelling aan de dag begint te leggen, hetgeen vergeleken kan worden met een plant die zijn kopje boven de grond gaat uitsteken, probeert hij dit aan te wakkeren, door de betrokkene te helpen geestelijk sterk te worden en de prille belangstelling door middel van een bijbelstudie op te kweken. Wanneer de plant echter verzwakt of de interesse uitdooft, zal hij dan zeggen: ’Nu houd ik ermee op; ik kan geen onderwijzer zijn’? Niet, als hij zich werkelijk aan Jehovah God heeft opgedragen en hem met zijn gehele hart, verstand, ziel en kracht wil dienen. De wereld is de akker en de oogst is groot; er zijn dus genoeg mogelijkheden om het nog eens te proberen en geduld te tonen.
16 Jakobus legde hier met de volgende woorden de nadruk op: „Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid des Heren. Ziet! de boer blijft wachten op de kostbare vruchten der aarde, er geduld over oefenend totdat hij de vroege en de late regen krijgt. Oefent ook gij geduld; maakt uw harten sterk, omdat de tegenwoordigheid des Heren is nabijgekomen” (Jak. 5:7, 8, NW). Jakobus was zich er terdege van bewust dat de vroege regen nodig is om het zaad te doen ontkiemen en dat de planten zonder de late regen geen vrucht kunnen dragen. Zo is het ook met de bediening. Het waarheidswater draagt ertoe bij dat de waardering voor Gods Woord ontkiemt en in iemands hart en geest tot leven komt, maar alleen voortdurend water geven en verzorgen zal de betrokkene helpen om als een plant van rechtvaardigheid te worden, gereed om tot lof en eer van de Schepper vrucht te dragen.
17. Wat is zeer opvallend in de tijd waarin wij leven?
17 Jakobus zei de vroege christenen tot de tegenwoordigheid van de Heer geduld te oefenen. In Matthéüs 24:3 (NW) vroegen de discipelen Jezus naar het teken van zijn tegenwoordigheid of parousía, en hij gaf hen in de vorm van een samengesteld teken met minstens negenendertig onderdelen, een veelvuldig bewijs (Zie „Vergewist u van alles”, bladzijde 334). Een onderdeel van dit teken, dat sedert 1914 geleidelijk aan in vervulling gaat, zou zijn dat dit goede nieuws van het Koninkrijk over de gehele bewoonde aarde gepredikt zou worden ten einde in alle natiën een getuigenis te geven. Doordat Jehovah’s getuigen — jong en oud, mannen en vrouwen — overal ter wereld in 179 landen en eilanden in de wereldzeeën actief aan het predikings- en onderwijzingswerk deelnemen, is dit in deze tijd letterlijk in vervulling gegaan. Dat Jehovah’s voornemen werkelijk verwezenlijkt wordt, kan men zien aan de voortdurende expansie en groei van de Nieuwe-Wereldmaatschappij. In 1914, toen Christus’ tweede tegenwoordigheid onzichtbaar begon, waren slechts een paar duizend verkondigers actief met de bediening bezig. In 1938 waren er 59.000 predikers, en thans zijn er meer dan 916.000. Jehovah heeft het werk bestaande in het planten en nat maken, gezegend, en hij heeft de toename geschonken.
GEDULD MET ACTIVITEIT
18. Hoe kunnen christenen thans geduld oefenen?
18 Hoewel wij sedert het begin van de vervulling van het teken in 1914 niet meer naar de tegenwoordigheid van de Heer uitzien, moeten wij toch nog wel geduld oefenen totdat het predikingswerk geheel en al voltooid zal zijn en Jehovah te Armageddon zegt dat het genoeg is. Toen Jakobus zei dat wij geduld moeten oefenen, doelde hij hier niet op een inactieve wachtperiode, maar op een tijd waarin men in plaats hiervan geloof en hoop tot uitdrukking zou brengen door de geleerde waarheden met anderen te delen en terzelfder tijd op Jehovah’s Woord en de spoedige verwezenlijking van zijn voornemens te vertrouwen. Zoals de psalmist voorzei, zou Jehovah’s volk ten dage van zijn macht bereid en gewillig zijn (Ps. 110:3, NW). Zij voelen zich gelukkig omdat zij in zijn dienst kunnen staan en vele gezinnen hebben zelfs hun huis verkocht en hun wereldse betrekking opgegeven en zijn naar nieuwe gebieden verhuisd, waar hun bedieningsactiviteit door de mensen van goede wil welke zij thans bedienen, zeer op prijs wordt gesteld.
19. Welke goede schriftuurlijke raad dienen wij op te volgen, en waarom?
19 Deze oprechte christenen zijn doordrongen van de wijsheid van Jezus’ raad: „Niemand, die de hand aan den ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” (Luk. 9:62). In plaats van om te zien naar het stelsel der oude wereld en de tijdelijke voordelen of promoties welke deze biedt, zien zij dus vooruit naar de zegeningen van de nieuwe wereld en houden zij hun oog gericht op het Koninkrijksdoel, terwijl zij zich tot het uiterste inspannen om de Koninkrijksbelangen door bedieningsactiviteit te bevorderen. Zij volgen de raad op: „Door volharding van uw zijde zult gij uw ziel [of, ’toekomstig leven’] verwerven” (Luk. 21:19, NW). Zij beseffen dat de wonderbaarlijke gift van leven in de nieuwe wereld het waard is om er geduldig voor te werken, en daarom raken zij niet ontmoedigd. Zij begrijpen dat hoewel er mogelijk vele bijbelstudiën geleid moeten worden voordat iemand de waarheid naar juiste waarde gaat schatten, dit alles deel uitmaakt van het werk — het scheiden van de schapen en de bokken — dat door Jezus is voorzegd, en het maakt hen gelukkig hieraan te kunnen deelnemen. Zij zien uit naar de tijd wanneer dit werk tot het verleden zal behoren en alle levenden Jehovah zullen kennen. — Jer. 31:34.
20. Wat is erbij betrokken, wil Jehovah ons predikingswerk zegenen?
20 Zolang iemand het predikings- en onderwijzingswerk blijft doen zoals Jehovah dit door zijn organisatie aangeeft, zal het niet tevergeefs zijn, maar Jehovah’s zegen hebben. Zie altijd naar hem op voor leiding en bid om zijn hulp door middel van zijn geest. Let in dit verband op Paulus’ uiteenzetting van de verhouding tussen de bedienaar van het evangelie en God: „Wat is dan Apóllos? Of wat is Paulus? [Bedienaren van het evangelie], door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft. Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God gaf den wasdom. Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die den wasdom geeft.” Vervolgens verklaart de schriftuurplaats dat men van de bediening zal oogsten overeenkomstig hetgeen men erin legt: „Alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk.” Beseft u welk een voorrecht u bezit om een van Gods medearbeiders te zijn? Zo ja, span u dan tot het uiterste in om uw bediening in zijn ogen goed te doen zijn. „Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods [akker, die wordt bebouwd], Gods bouwwerk zijt gij” (1 Kor. 3:5-9, NW). Groeit u, als een onderdeel van Gods akker die wordt bebouwd, tot geestelijke rijpheid? Wees niet als een uitloper aan een wijnstok, die steeds voedsel in zich opneemt, maar nooit vruchten voortbrengt; studeer liever, woon de gemeentevergaderingen bij en span u werkelijk in om een goede onderwijzer te zijn, terwijl u sterk wordt in de waarheid, erop voorbereid om als medearbeider van God vrucht te dragen. Dan zullen de volgende woorden van Paulus op u van toepassing zijn: „Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende dat uw arbeid niet vergeefs is in den Here.” — 1 Kor. 15:58.
21. Waarom dienen wij ons niet langer door de oude wereld te laten leiden?
21 Nu de tijden der heidenen zijn verstreken en wij in de periode van Christus’ tweede tegenwoordigheid leven, is er alle reden voor om geduldig en standvastig in onze bediening te zijn. In plaats dat een christen een leven van uitspattingen en losbandig gedrag leidt, en zich door de natiën van dit stelsel der oude wereld laat leiden, heeft hij iets beters om voor te leven (1 Petr. 4:3, NW). Hij wil voor de bevordering der Koninkrijksbelangen werken. Hij bezit de wonderbaarlijke Koninkrijkshoop en alle zegeningen welke Jehovah heeft beloofd, en hij weet dat Gods woord nooit ledig tot hem terugkeert (Jes. 55:11). Laat iedereen, nu de Nieuwe-Wereldmaatschappij zich zo geweldig uitbreidt, er gelijke tred mee houden door in geestelijke rijpheid toe te nemen, een steeds rijper inzicht in Gods Woord te verwerven en volledig in zijn dienst te staan.
22. Welke raad gaf Paulus de Kolossenzen?
22 Wat hen betreft die zeggen dat zij „maar afwachten”, en hiermee blijk geven van een gebrek aan geloof, zij behoren tot dezelfde klasse als degenen die in Noachs dagen buiten de ark afwachtten wat er zou gebeuren. Zij stelden geen vertrouwen in Gods Woord of voornemens en verdronken daarom. Het ware geloof van een christen vormt een combinatie van kennis en hoop. Hier is geduld en volharding voor nodig. Toen Paulus aan de Kolossenzen schreef, drong hij er bij hen op aan in het dagelijkse leven geduldig te zijn. Hij zei dat hij er niet mee ophield om te bidden. Hij wilde de Kolossenzen vervuld zien van nauwkeurige kennis, en hij wist dat hier tijd en moeite voor nodig zou zijn. Hij moedigde hen ertoe aan vruchten te blijven voortbrengen en in nauwkeurige kennis toe te nemen door geestelijk sterk en krachtig te worden, tijdens allerlei soorten van oppositie ten volle te volharden en lankmoedigheid aan de dag te leggen. Hij zei dat zij, indien zij deze dingen zouden doen, waardig voor Jehovah zouden wandelen en hem volledig zouden behagen door in ieder goed werk vrucht voort te brengen, en dit is stellig het doel van alle christenen (Kol. 1:9-11, NW). Wij hebben er alle reden voor om dankbaar te zijn dat Jehovah ten aanzien van de verwezenlijking van zijn voornemens geduldig is, want het stelt ons in de gelegenheid om thans dienst te verrichten en het betekent een toekomst van eeuwig leven in een nieuwe wereld van rechtvaardigheid. — 2 Petr. 3:15, NW.