„Blijf aan uw werk”
„Let op u zelf en let op uw onderricht; blijf aan uw werk.” — 1 Tim. 4:16, Eng. Vert. van Moffatt.
1. Wat regelde God voor de Israëlieten door het Vierde Gebod?
JEHOVA GOD heeft bij de behandeling van de problemen en noden van de schepselen op aarde steeds consideratie gebruikt. Hij weet wat goed is voor zijn schepselen. Hij wist zeer goed dat de natie Israël geboden nodig had om het leven der Israëlieten te regelen en hen in nauw contact met de reine aanbidding van hem te houden. Door middel van Mozes gaf God Israël de Decaloog, of Tien Geboden, geschreven op steen. In het Vierde Gebod vermeldde God hoe het werk dat moest geschieden, moest worden geregeld: „Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat des HEREN [Jehova’s] uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; want in zes dagen heeft de HERE [Jehova] den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HERE [Jehova] den sabbatdag, en heiligde denzelven.” — Ex. 20:8-11.
2. Wat moest men, behalve rusten, volgens dit gebod doen? Hoeveel?
2 Waarschijnlijk kent thans bijna iedereen in de Christenheid de wet die God over de sabbat heeft bekendgemaakt; doch zeer weinigen hebben deze wet ook als een rechtstreeks bevel van God om te werken beschouwd. Het is hoogst belangrijk er aan te denken dat in het Vierde Gebod niet alleen aandacht wordt geschonken aan één dag uit zeven dagen, maar dat het Gods wens was dat zijn schepselen zouden werken. Verreweg het grootste gedeelte van hun tijd zou aan werken worden besteed.
3. Wat moest er door rust worden verschaft? Betekende het volkomen ledigheid?
3 Toen de mens uit de hof van Eden was verdreven, bepaalde God dat hij in het zweet zijns aangezichts zijn brood zou verdienen. Dat betekende werken; het betekende hard werken. Doch dit gewone werk dat de onvolmaakte mens moest verrichten om in zijn levensonderhoud te voorzien, zou hij terecht onderbreken om weer op verhaal te komen. Daarom werd aan de Israëlieten uit zeven dagen één dag gegeven waarop zij van hun slavenarbeid of de gewone bezigheden des levens mochten uitrusten. Er lag in hetgeen God hun liet doen, natuurlijk ook een grote profetische betekenis opgesloten (1 Kor. 10:11). Aangezien ledigheid in Jehova’s Woord door hem wordt afgekeurd en veroordeeld (Spr. 6:10, 11; 19:15), zou het een vergissing zijn te veronderstellen dat het gebod elk werk, van welke aard ook, verbood en de Israëlieten die dag tot volkomen ledigheid werden verplicht. In de jaren die op de bekendmaking van het gebod over de sabbat aan de natie Israël volgden, werden vele Joden echter ontrouw wat het houden van dit gebod betrof, en ten slotte verdraaiden de geestelijken de woorden zodanig, dat ze in hun kraam te pas kwamen.
4, 5. Wat toonde Jezus ten aanzien van de sabbat aan toen er bezwaren werden opgeworpen?
4 Dat de geestelijken tegen de tijd dat Jezus op aarde kwam, de mensen er toe hadden gebracht te geloven dat zij hun tijd op de sabbatdag in volkomen ledigheid moesten doorbrengen, en dat men destijds aan de sabbat over het algemeen een geheel verkeerde betekenis gaf, blijkt duidelijk uit hun bezwaren tegen het werk dat Jezus op die dag deed en uit zijn opvallende gedrag op de sabbat, waartegen deze bezwaren stellig zouden worden opgeworpen. Klaarblijkelijk handelde Jezus op de zevende dag met opzet zodanig om het gewone volk een juist onderricht te verschaffen. Jezus toonde aan dat iemand Gods Wet, die Jezus volmaakt hield, niet schond, wanneer hij op die dag in het belang van anderen goede werken deed. Het was veeleer in overeenstemming met Gods beginselen, iedere dag de werken der gerechtigheid te doen.
5 Toen Jezus bereidwillig een man genas die acht en dertig jaren ziek was geweest, haatten en vervolgden de aanhangers der op overleveringen gebaseerde religie hem er voor en zij trachtten hem te doden. Jezus gaf hun ronduit ten antwoord: „Mijn Vader is nog steeds aan het werk, en ik werk eveneens” (Joh. 5:17, Een Amer. Vert.; zie ook Mattheüs 12:1-15; Markus 3:2; Lukas 6:1-5; 13:10-17; Johannes 5:2-18; 7:22, 23; 9:1-34). Jezus was niet gekomen om de Wet te vernietigen, maar om die te vervullen (Matth. 5:17). De noodzaak de sabbatwet te houden, bleef bestaan tot de dood van Jezus, toen de Wet werd afgeschaft. — Ef. 2:15; Gal. 3:24, 25; 5:18; Kol. 2:16, 17.
6. Werden door de afschaffing van de Sabbatwet de beginselen er van veranderd? Waarom?
6 Doch het einde van de sabbatwet met haar bevel om zowel, te werken als te rusten, bracht geenszins een verandering in Gods beginsel dat schepselen dienen te werken. Jezus zette duidelijk uiteen dat God een werker is. Wij zien zijn werken elke dag; zij zijn overal om ons heen. De Bijbel vertelt ons van zijn scheppingswerken en de vele daden die hij in vroeger dagen ten gunste van zijn volk op aarde heeft verricht. Grotere werken dan die van de Allerhoogste God zijn nooit geschied. — Ps. 19:2.
EEN BEDIENING VOL ACTIVITEIT
7. Wat voor bediening bracht Jezus? Hoe toonde hij dit aan?
7 Jezus bracht een bediening vol werk op aarde. De Vader in de hemel had hem gezonden en voorzien van de opdracht, tijdens zijn verblijf op aarde wonderbaarlijke en wonderdadige werken te doen. Bij een zekere gelegenheid zag Jezus bijvoorbeeld een man die sedert zijn geboorte reeds blind was en genas hem: De woorden die Jezus bij deze gelegenheid uitsprak, luidden: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders; maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden. Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft” (Joh. 9:3, 4). En zo werkte Jezus ijverig de ganse tijd zijner bediening. Hij wijdde zijn talenten en bekwaamheden uitsluitend aan Gods werk en voornemens. Hierin schiep zijn Vader in de hemel zeer veel behagen en daarna verhoogde hij Christus tot de hoogste plaats in het universum, vlak onder de Allerhoogste.
8. Waarom ging Jezus op de sabbatten naar de synagogen? Wat leren wij daaruit?
8 Voordat Jezus werd verhoogd, onderrichtte hij zijn discipelen op aarde en hij toonde hun door het voorbeeld dat hij door zijn werken stelde, aan hoe Gods dienst moest worden verricht. Jezus ging, overeenkomstig Gods Wet, naar de synagogen en kwam daar met het volk bijeen. Hij greep deze gelegenheden aan om het volk over Gods voornemens in te lichten. „En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk” (Matth. 9:35). Grote scharen joden verzamelden zich in de synagogen; op die plaats kwamen zij geregeld bijeen. Wanneer Jezus dan over de waarheid sprak, kon hij duizenden mensen in het gebied dat hem door Jehova ter bewerking was toegewezen, daarnaar doen luisteren. Aldus leerden zijn volgelingen door een voorbeeld, hoe zij voordeel konden trekken van de gewoonte der mensen om in het openbaar bijeen te komen, en later werd deze methode door getrouwe dienaren gevolgd. — Hand. 13:15, 16.
9. Wat voor werk verrichtte hij in de huizen der mensen? Waarom?
9 In Markus 1:29 staat vermeld hoe Jezus in de huizen ging om Gods werk te verrichten. De wonderbaarlijke genezingen die Jezus bewerkte, waren een teken of bewijs dat aantoonde wie hij was, en zijn vermaardheid verbreidde zich. Markus 2 bericht hoe Jezus huis-Bijbelstudiën leidde en de mensen gedurende bepaalde tijden onderrichtte, wanneer zij bijeenkwamen om zijn wijsheid te horen. (Zie ook Mattheüs 9:10.) Markus 9:33-37 toont aan hoe Jezus bepaalde discipelen in een huis onderrichtte en een klein kind als voorbeeld of hulpmiddel gebruikte, zodat zij de beginselen die hij onderwees, konden begrijpen. Jezus bezocht de huizen meer dan eenmaal, want het zou onmogelijk zijn geweest in één keer voldoende kennis aan het onvolmaakte verstand der mensen te schenken. Jezus lette er hierbij niet op welke maatschappelijke positie de mensen in die plaats bekleedden, doch hij deed dit omdat zij de wens hadden Gods waarheid te leren kennen en wegens hun geloof en liefde voor gerechtigheid.
10. Wie leerden iets uit zijn voorbeeld? Wat deed hij daarom met hen?
10 Jezus’ werk strekte zijn apostelen en discipelen tot voordeel. Zij vernamen veel van het Koninkrijksevangelie, zodat ook zij het Woord konden prediken. Nadat zij getuigen waren geweest van Jezus’ werk, gaf Jezus hun rechtstreekse bevelen naar de steden en dorpen te gaan om daar het predikings- en onderwijzingswerk te verrichten. Hij liet er geen twijfel over bestaan: van een Christen wordt geëist dat hij tot de mensen gaat. „Daarna stelde de Heer nog twee en zeventig anderen aan, en zond ze twee aan twee voor Zich uit naar elke stad of plaats, waar Hij zelf naar toe wilde gaan. En Hij sprak tot hen: De oogst is groot, maar werklieden zijn er weinig. Vraagt dus den Heer van de oogst, dat Hij werklieden zendt in zijn oogst. — Gaat heen; zie, Ik zend u als lammeren midden onder de wolven. Draagt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoenen; en groet niemand onderweg. — Wanneer gij een huis binnenkomt, zegt dan eerst: Vrede aan dit huis! En als daar een kind van de vrede [vredelievend mens] woont, zal uw vrede op hem rusten; zo niet, dan keert hij terug op u. Blijft in dat huis; eet en drinkt, wat men er heeft; want de arbeider heeft recht op zijn loon. Gaat niet van het ene huis naar het andere. — En in welke stad gij ook komt, waar men u ontvangt, eet, wat u wordt voorgezet; geneest de zieken die er zijn, en zegt hun: Het koninkrijk Gods is u nabij.” — Luk. 10:1-9, Petr. Can. Vert., De Kath. Bijbel; zie ook Lukas 9:1, 2, 6.
11. Wat betekenden deze instructies die hun werden gegeven?
11 Dit betekende van huis tot huis werken, het goede nieuws prediken en onderwijzen. Zij moesten niet uit het ene huis in het andere trekken, omdat een bepaalde bewoner wellicht meer van de goederen dezer wereld bezat of wellicht meer geriefelijkheid bood en hen beter kon onthalen, doch zij moesten veeleer ergens blijven totdat de boodschap genoegzaam was bekendgemaakt en er voldoende onderricht was gegeven. De apostel Paulus toonde aan dat dit van het juiste begrip getuigde, toen hij zeide: „Hoe ik, van hetgeen heilzaam was, niets achtergehouden heb, dat ik u niet verkondigd, en u niet geleerd zoude hebben, in het openbaar, en van huis tot huis, betuigende aan Joden, en aan heidenen” (Hand. 20:20, 21, Lipman). Paulus werkte inderdaad van huis tot huis.
12. Wat moest hun Christelijke werk insluiten? Tot op welke hoogte?
12 Dat hun Christelijke werk ook zendingsdienst in verafgelegen natiën moest insluiten, werd aangetoond door de woorden die Jezus rechtstreeks tot zijn discipelen richtte aangaande het werk dat zij zouden doen nadat hij naar de hemel zou zijn opgevaren: „Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des heiligen geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matth. 28:19, Nw. Vert.). Dit was een duidelijk bevel heen te gaan naar de mensen van alle natiën. Er werd nog meer nadruk op gelegd dat dit een onderdeel van het werk van een Christen is, toen Jezus zeide: „Maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde” (Hand. 1:8, Nw. Vert.). Dat hield een zeer groot gebied in; het liet zien dat er veel werk te doen zou zijn.
13. Wat voor hulp werd hun hiertoe van boven geschonken?
13 Toen Jezus naar de hemel voer om bij zijn Vader te zijn, werd de trooster, Gods heilige geest, op de getrouwe volgelingen van Christus op aarde uitgestort. Die geest of onzichtbare werkzame kracht van God bracht de Christenen er toe op het gebied van de prediking en onderwijzing wonderbaarlijke werken te verrichten. God zegende hun geest en handen voor de tenuitvoerbrenging van zijn wil. Vele mensen geloofden het evangelie en gingen de weg des levens bewandelen.
WERKEN, EEN VEREISTE
14. Waarom en hoe werd de Thessalonicenzen aangetoond dat werken een vereiste is?
14 Vele mensen uit alle natiën ontvingen de voordelen van het onvermoeide werk der getrouwe discipelen. Onder hen bevonden zich ook de mensen van Thessalonica. Sommigen van de Thessalonicenzen schenen niet de juiste waardering voor de waarde van goede werken te hebben. Zij merkten niet op dat ledigheid en luiheid bij het werk, in de Schrift werd veroordeeld. Doordat zij slap waren in hun werk, benadeelden zij zich zelf en onthielden zij anderen het goede, welke handelwijze de vernietiging van het leven door God zou kunnen veroorzaken. Zij hadden dienen te weten dat Spreuken 18:9 zegt: „Wie slap zijn werk doet, is een broeder van den verderver” (Leidse Vert.). Doch deze onwetendheid was blijkbaar een gevolg van het feit dat die te Thessalonica niet zo ijverig de Schriften bestudeerden (Hand. 17:11). Er was werkelijk geen verontschuldiging voor wanneer iemand daar te Thessalonica zijn tijd in ledigheid doorbracht. Paulus, Timotheüs en anderen hadden hun uit de Schrift onderwezen om hun aan te tonen dat God werken eiste die een Christen passen. Bovendien hadden zij het uitstekende voorbeeld van Paulus zelf. Niettemin moest de apostel Paulus hun schrijven: „Wij bevelen u, broeders, in de naam van de Here Jezus Christus, u niet in te laten met een broeder die zijn tijd in ledigheid doorbrengt, in plaats dat hij de lering volgt die gij van ons hebt ontvangen. Want gij weet zelf wat gij moet doen om mijn voorbeeld na te volgen, want ik heb mijn tijd niet in ledigheid doorgebracht toen ik bij u was: . . . Toen ik bij u was, gaf ik u het volgende voorschrift: ’Indien iemand weigert te werken, geef hem dan niets te eten!’ Want wij horen dat sommigen van u hun tijd in ledigheid doorbrengen alleen maar bemoeials zijn en geen enkel werk verrichten. Wij bevelen en vermanen dergelijke mensen nu met het gezag van de Here Jezus Christus, zich rustig te houden en hun werk te doen. . . . Maar gij, broeders, moet niet moede worden het goede te doen.” — 2 Thess. 3:6-13, Een Amer. Vert.
15. Waarom brachten sommigen hun tijd in ledigheid door? Waarom was kennis noodzakelijk?
15 Van alle Christenen werd geëist dat zij werkten. Volgens de apostel was de ledigheid van enkele Thessalonicenzen het gevolg van het feit dat zij niet de lering volgden die zij van Paulus en de andere dienaren die hen bezochten, hadden ontvangen. Zij werkten niet omdat zij niet de kennis der waarheid volgden. De Here stortte in die dagen weliswaar zijn geest op de Christenen uit, doch indien enkelen geen geloof hadden, noch de kennis bezaten waarop het geloof moest worden gebaseerd, zouden zij de geest stellig niet ontvangen. Paulus had met hen op dezelfde wijze gehandeld als met andere Christenen in andere plaatsen, en hun zulk een kennis geschonken als de Heer voor de opbouw van enkelingen in de Christelijke aanbidding had voorgeschreven. Zonder de juiste kennis kon beslist niemand werken op een wijze die de Heer aangenaam was; niemand kon vruchten voortbrengen tot eer van Jehova’s grote naam.
16. Hoe is kennis in ons werkzaam, zoals Paulus de Kolossenzen aantoonde?
16 De kennis van de wonderbaarlijke hoop op hetgeen Jehova God voor de Christenen heeft weggelegd, scheen op de Kolossenzen een andere uitwerking te hebben. Aan hen schreef Paulus: „Lang geleden hebt gij er het eerst van gehoord, toen de waarachtige boodschap van het evangelie onder ulieden kwam, om, evenals in de gehele wereld, onder ulieden te gedijen en vrucht te dragen, sedert de tijd dat gij voor het eerst iets over de genade Gods hebt vernomen en die werkelijk hebt leren kennen, in de vorm waarin Epafras . . . u die heeft geleerd. . . . hij heeft mij verteld van de liefde die door de geest in u is opgewekt. Daarom heb ik, sedert de dag waarop ik het voor het eerst hoorde, nooit opgehouden voor u te bidden en God te vragen, u door middel van volledige geestelijke wijsheid en inzicht, te vervullen met een duidelijke kennis van hetgeen zijn wil is, opdat het leven dat gij leidt, uw Meester waardig moge zijn en hem geheel moge behagen, en gij in alle soorten van goede daden vruchtbaar moge zijn en tot een volledigere kennis van God moge opgroeien. Dan zal hij u — zo machtig is zijn majesteit — volkomen sterken met kracht, opdat gij in elke situatie blijmoedig volharding en lijdzaamheid kunt oefenen en gij zult de Vader danken, die u het recht heeft gegeven het lot van Gods volk in het rijk des lichts te delen” (Kol. 1:6-12, Een Amer. Vert.). Hier toonde Paulus aan hoe belangrijk het is een duidelijke kennis te hebben van hetgeen Gods wil is. Zonder deze kennis kan men geen juist leven leiden, dat de Meester aangenaam en waardig is. Met deze kennis staat de weg open naar het vruchtbaar zijn in alle soorten van goede werken. Niet alleen dat, maar er zal een gave der kracht zijn die iemand zal sterken voor een blijmoedige volharding. Maar al deze dingen gaan samen. Een juist gebruik van de kennis helpt ons te gaan werken; de Heer zal ons helpen aan het werk te blijven, in elke situatie er in te volharden. Dat is het gezegende lot van ware dienaren van God.
17. Hoe komt zulk een belangrijke kennis tot ons?
17 Is het mogelijk dat iemand zulk een kennis verkrijgt? Zal het waarlijk mogelijk zijn voor de Allerhoogste te werken en aan het werk te blijven? Die zo belangrijke kennis is iets wat niet in zijn geheel in één moment komt. Onze God heeft zijn Woord der waarheid verschaft om ons te helpen en te tonen hoe wij hem moeten dienen. Wanneer wij dit Woord bestuderen, vernemen wij wat Gods voornemens zijn en wij zien dat een schepsel zijn leven aan de dienst voor God moet wijden, wanneer het hem wil behagen. Dat betekent werk. Wanneer iemand is vervuld met de kennis van de hoop op de levende God en dan werkt dan zal dit hem op een buitengewone wijze tot voordeel strekken.
18, 19. Waarom verrichten wij dit Christelijke werk, en waarom vooral nu?
18 Waarom werken wij? Wegens ons geloof en omdat wij vertrouwen op Gods belofte dat hij ons het leven zal geven. „Daarvoor zwoegen en strijden wij ook; omdat wij hopen op den levenden God, die de redder van alle menschen is, vooral van de geloovigen” (1 Tim. 4:10, Leidse Vert.). Voor iemand die geen geloof heeft, kan dit een zwoegerij schijnen; doch voor Christenen in deze wereld is het werkelijk de bron van de grootste vreugde. Vooral in deze tijd, nu de krachten van het boze actiever schijnen te zijn dan ooit te voren, nu de tekenen van het einde dezer oude wereld over ons zijn gekomen, is het het grootste voorrecht. Dit is de tijd waarin het evangelie in de gehele wereld tot een getuigenis wordt gepredikt. Het is de tijd waarin veel licht op Gods waarheid is geworpen en waarin het voor Christenen zaak is dat zij zijn Woord bestuderen en geregeld voor het bestuderen van de Bijbel bijeenkomen met hen die hetzelfde kostbare geloof bezitten, waarbij zij anderen dienen te helpen meer van de koninkrijkshoop voor de gehele mensheid te vernemen.
19 Een kennis van de Heilige Schrift onthult ons dat vlak voor ons die verschrikkelijke en donkere tijd van de krijg van Armageddon ligt, waarin de boze legerscharen van de wereld van de Duivel in de vernietiging ten onder zullen gaan. Doordat die wereldschokkende gebeurtenis zo nabij is, worden wij diep doordrongen van de belangrijkheid van Jezus’ woorden die staan opgetekend in Johannes 9:4, volgens de Nieuwe Vertaling: „Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.” Thans is het de tijd verstandig te handelen door deze rechtvaardige werken der onderwijzing te doen. Thans is het de tijd als Christenen te leven en te werken, vooral nu, want het definitieve einde is nabij. Daarom raadt de apostel ons aan waakzaam en bedachtzaam te zijn: „Let op uzelf en let op uw onderricht; blijf aan uw werk; indien gij dat doet, zult gij zowel hen die u horen, als u zelf redden.” — 1 Tim. 4:16, Moffatt.
WAAROM DAARIN VOLHARDEN?
20. Waarom wordt ons zo nadrukkelijk de raad gegeven aan ons werk te blijven?
20 „Blijf aan uw werk” zegt hij. Waarom is het noodzakelijk zulk een nadrukkelijke raad te geven? Omdat het werkelijk strijd kost Gods werk te blijven doen. Wanneer niemand Gods werk tegenstond, dan zou het natuurlijk veel gemakkelijker zijn; wij moeten ons er echter van bewust zijn dat Satan de Duivel onze tegenstander is en hij is thans zeer toornig, daar hij uit de hemel is geworpen (Openbaring 12). Naarstig tracht hij alle schepselen van God af te keren en in de komende strijd met zich in de vernietiging te slepen. Hij wenst dat iedereen zijn handen laat verslappen, minder gaat werken en ten slotte geheel en al met Gods heilzame werk ophoudt. Hij tracht God nog steeds te bestrijden door de dienaren van Jehova te overmeesteren, want hij weet zeer goed dat zij Gods kostbare beloften en de zegeningen van het Koninkrijk dan niet deelachtig zullen worden. De waarschuwing van de apostel Petrus (1 Petr. 5:8, 9, Nw. Vert.) is daarom in deze tijd zo op zijn plaats: „Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof.” Satan valt iedereen aan die zich aan God heeft gewijd, iedere man, iedere vrouw en elk kind dat Gods werk verricht. De Duivel wenst dat wij Gods werk de rug toekeren, tegen de goede raad van Jezus in, die zeide: „Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.” — Luk. 9:62.
21. Hoe geschiedt dit ’zien naar hetgeen achter is’, en met welk resultaat?
21 Hoe geschiedt dit ’zien naar hetgeen achter is’? Door terug te keren naar de oude wereld waaruit wij zijn gekomen. Het betekent onze belangstelling weer laten uitgaan naar de boze gebruiken en gewoonten der oude wereld, evenals toen Lot en zijn gezin door God uit de verwoesting van het goddeloze Sodom werden verlost en Lots vrouw zich omdraaide om te zien naar hetgeen achter haar was, omdat haar belangstelling feitelijk daarnaar uitging. Zij kwam om doordat zij een zoutpilaar werd; daarom zeide Jezus: „Gedenkt aan de vrouw van Lot” (Luk. 17:32). Zien naar hetgeen achter is, betekent, de Koninkrijksbelangen niet op de eerste plaats stellen. Het betekent, niet aan uw werk blijven.
22. Hoe brengt Satan enkelen daartoe? Hoe bestrijden wij dit?
22 Satan tracht dit op vele manieren tot stand te brengen. Op sommige mensen heeft de vervolging invloed. Anderen gaan ten gevolge van smaad minder werken. Doch deze vervolging en smaad kan men niet ontgaan. De Meester vertelde zijn volgelingen dat zij ter wille van zijn naam vele beledigingen en kwellingen zouden ondergaan. Dit ondervonden zijn dienaren nadat hij naar de hemel was gevaren, en sedertdien is dit met ware Christenen steeds het geval geweest (Matth. 24:9; 2 Tim. 3:12). Wil een Christen deze gewelddadige actie van de vijand bestrijden, dan moet hij sterk in het geloof zijn. Wanneer wij een krachtig geloof hebben, worden wij door Jehova gesterkt en indien wij dan in ons werk volharden en er op vertrouwen dat onze God ons zal verlossen, zijn wij in staat de aanvallen van de vijand te boven te komen of te niet te doen.
23. Moet iemand ondanks tegenstand toch voor zijn gezin zorgen? Waarom?
23 Niet allen worden tegenwoordig gewelddadig vervolgd, doch Satan volgt nog meer methoden om ons van ons goede werk af te keren. Wij hebben in dit leven vele verantwoordelijkheden te dragen. Sommigen van ons leren de waarheid kennen nadat zij reeds een gezin hebben gesticht, en deze gezinnen geloven de Heilige Schrift niet altijd zoals wij. Soms leggen zij ons alle mogelijke hindernissen in de weg en trachten zij ons er zo toe te brengen, niet in onze aanbidding te volharden. Wij zijn er voor verantwoordelijk, voor de leden van ons gezin te zorgen, hetgeen wij als Christenen gaarne doen. „Doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige” (1 Tim. 5:8). Zelfs wanneer zij onze goede werken tegenstaan, moeten wij er voor zorgen dat zij het nodige bezitten om het leven te onderhouden, indien wij een gezin te verzorgen hebben. En ten slotte kan het nog zijn dat zij de waarheid zullen aanvaarden en wij ons gezin voor de Heer zullen winnen, doordat wij een getrouw voorbeeld van geloof en goede werken hebben gesteld.
24. Waarom moeten wij ondanks tegenstand van onze familie aan het werk blijven? Op welke wijze?
24 In Jezus’ woorden, opgetekend in Mattheüs 10:34-39 (Nw. Vert.), vinden wij een raad met betrekking tot het overwinnen van tegenstand van de zijde van iemands familie: „Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen; maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zijn [martelpaal] niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden.” Jezus toonde aan dat het in de gezinnen waar men Christus zou aanvaarden en de rechte weg zou gaan volgen, tot grote crises zou komen. Geen enkele Christen moet zich door tegenstand van zijn familie er van laten weerhouden Jehova God en Christus te dienen doch een Christen moet de liefde voor Christus op de eerste plaats stellen, anders zal hij zich niet waardig tonen. Wanneer andere leden van de familie of het gezin zo gewelddadig zouden worden dat zij de Christelijke gelovige van het leven zouden beroven, dan zou Christus hem het leven ten tijde van het Koninkrijk teruggeven; doch wanneer iemand bakzeil zou halen en zou ophouden met werken om zijn leven te redden, zou hij ten slotte de Levengever mishagen en het eeuwige leven verliezen. Wanneer wij de liefde voor de Heer op de eerste plaats blijven stellen en de andere noodzakelijke dingen op de tweede plaats, zullen wij op de juiste wijze aan ons werk blijven.