Het gebed in deze „laatste dagen”
„Blijft dan wakker, te allen tijde smekend.” — Luk. 21:36.
1. (a) Waar maakt Lukas voor het eerst melding van gebed of „smeking”? (b) Hoe reageerde Jezus op het verzoek: „Heer, leer ons bidden”?
HOEWEL Lukas in het begin van zijn evangelie het gebed ter sprake brengt, en wel in verband met Zacharías’ „smeking” tot God (in hoofdstuk 1, vers 13), bespreekt hij in hoofdstuk 11 tamelijk uitvoerig wat Jezus over dit onderwerp onderwees. Om te beginnen gaat Jezus in op het verzoek van een van zijn discipelen: „Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn discipelen heeft geleerd” (Luk. 11:1) Jezus antwoordde:
„Wanneer gij bidt, zegt dan: ’Vader, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Geef ons ons brood voor de dag naar de dag het vereist. En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven een ieder die bij ons in de schuld staat; en breng ons niet in verzoeking.’” — Luk. 11:2-4.
2. (a) Hoe wordt Gods naam aldus geëerd, en in harmonie met welke schriftplaatsen? (b) Welke totaal andere situatie bestaat er in de wereld, en hoe zal deze toestand worden verholpen?
2 In 1 Koningen 8:41-43 en Jesaja 56:6-8, teksten die in het vorige artikel zijn aangehaald, hebt u kunnen opmerken hoe Jehovah’s naam de eerste plaats wordt toegekend en nu ziet u dat Jezus in Lukas 11:2-4 hetzelfde doet. In de wereld van thans wordt Jehovah’s naam beslist niet geheiligd. De geest van nationalisme, van eerst aan zichzelf denken en van genotzucht, waarbij men tevreden is met een ’vorm van godvruchtige toewijding, maar de kracht ervan niet blijkt te bezitten’, en meer van dergelijke toestanden, hebben tot gevolg dat Gods naam wordt gesmaad en onteerd of volledig wordt genegeerd (2 Tim. 3:5). Ter verhoring van dit gebed moet God zijn eigen naam dus heiligen (Ezech. 36:23). De schandelijke situatie zal worden verholpen wanneer Gods koninkrijk, in handen van Christus Jezus, handelend tegen de natiën en hun heersers gaat optreden, zoals levendig in Psalm 2 wordt beschreven.
3. Welke waarschuwing en welke belofte geeft Petrus in dit verband?
3 Deze dingen zullen op Jehovah’s dag geschieden, die volgens de in vervulling gaande bijbelprofetieën thans zo nabij is. Wij doen er daarom goed aan acht te slaan op Petrus’ geïnspireerde vermaning en waarschuwing:
„Verwachtende en goed in gedachten houdende de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten! Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen. Daarom, geliefden, aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden.” — 2 Petr. 3:12-14.
4. Hoe zijn de eerste twee smeekbeden in het Onze Vader nauw met elkaar verbonden, en hoe helpt dit ons met betrekking tot de andere smeekbeden?
4 Wanneer al deze dingen tot stand zijn gebracht, zal Gods naam volledig zijn gerechtvaardigd en geheiligd. Daarom staan de twee smeekbeden in Lukas 11:2 nauw met elkaar in verband en komen ze in het Onze Vader op de eerste plaats. Dit zijn de werkelijk grote gebeurtenissen voor onze tijd en voor de nabije toekomst. Door deze goed in gedachten te houden, zullen wij worden geholpen onze persoonlijke, dagelijkse behoeften en problemen, die vervolgens in dat gebed worden genoemd, evenwichtiger te bezien. In plaats van egocentrisch te worden, wat zo gemakkelijk is, zullen wij onszelf eerst afvragen: Welke houding en handelwijze van mijn zijde zal in overeenstemming zijn met Gods wil, zoals deze in zijn Woord wordt uiteengezet, en zal daarom zijn naam eren?
MOEDIGE VOLHARDING LOONT
5. (a) Welke algemene regel geldt in Jezus’ illustraties met betrekking tot de gebruikte personen? Geef een voorbeeld. (b) Welke personen komen in Lukas 11:5-8 voor, en welke rol spelen zij?
5 Na het bovenstaande vertelt Lukas vervolgens over een illustratie die Jezus uitsprak en die een ongewone bijzonderheid bevatte. Gewoonlijk is het zo dat wanneer één of meer personen in een illustratie worden gebruikt, elk van hen nauw overeenkomt met degenen die door zulke personen worden afgebeeld. Indien bijvoorbeeld de hemelse Vader wordt afgebeeld, zoals in de illustratie van de verloren zoon in Lukas 15:11-32, hebben wij er geen moeite mee te zien hoe de vader van die zoon, door wat hij zei en deed, een passende afbeelding vormde van de hemelse Vader. Dat kan echter niet worden gezegd in het geval van de volgende illustratie van Jezus:
„Wie van u zal een vriend hebben en zal midden in de nacht naar hem toe gaan en tot hem zeggen: ’Vriend, leen mij drie broden, want zojuist is er een vriend van mij van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten’? En die geeft van binnen uit ten antwoord: ’Val mij niet langer lastig. De deur is al op slot en mijn jonge kinderen zijn met mij in bed; ik kan niet opstaan om u iets te geven.’ Ik zeg u: Al zal hij niet opstaan en hem iets geven omdat hij zijn vriend is, dan zal hij stellig om zijn vrijpostig aandringen opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft.” — Luk. 11:5-8.
6. Hoe viel een bepaald persoon daarin op in tegenstelling tot Jehovah, en wat beklemtoonde Jezus daardoor?
6 Wij zien hier dat degene die in de positie verkeerde om in de behoeften van de vrager te voorzien, aanvankelijk definitief weigerde ook maar iets te doen, met de woorden: „Val mij niet langer lastig.” Hij was bijzonder onwillig. In plaats dat hij er blijk van gaf als de hemelse Vader te zijn, vormde hij er een scherpe tegenstelling mee. Deze houding maakte de les van de illustratie juist des te krachtiger. Indien die man, die al lekker met zijn gezinsleden in bed lag, bereid zou zijn geweest op te staan om het gevraagde te geven, had de vrager niet ’vrijpostig [hoeven] aan te dringen’. Dàt beklemtoonde Jezus.
7, 8. Hoe werd dit in Jezus’ verdere woorden bevestigd, en hoe moedigt dit ons heel erg aan?
7 Dit wordt duidelijk bevestigd door Jezus’ volgende woorden: „Derhalve zeg ik u: Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden” (Luk. 11:9). Vervolgens besloot Jezus, waarbij hij nog steeds de tegenstelling liet uitkomen: „Als daarom gij, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan hen die hem erom vragen!” — Luk. 11:13.
8 Haalt u zich de man nu eens voor de geest die, wegens „zijn vrijpostig aandringen”, zelfs midden in de nacht kreeg wat hij nodig had! Zijn vasthoudendheid wierp vruchten af. Wat een aanmoediging om Jezus’ eigen toepassing van die illustratie in praktijk te brengen: ’Blijf vragen — zoeken — kloppen.’ Verzwak niet in het gebed of in het geloof als gevolg van aanhoudende tegenstand tegen uw Koninkrijkspredikingswerk of uw activiteit in het maken van discipelen, of omdat u in een verdeeld huisgezin woont of omdat u een persoonlijke zwakheid tracht te overwinnen die dieper geworteld blijkt te zijn dan u had gedacht.
9. Welke voorbeelden van volharding in gebed en daden die erop volgen, vallen op in Handelingen 4:24-30 en Handelingen 5:41, 42?
9 Een schitterend voorbeeld van zo’n volharding in het gebed, ondersteund door passende daden, treffen wij aan in de vroege dagen van de christelijke gemeente. Merk op welk een verenigd gebed er werd opgezonden toen Petrus en Johannes bericht uitbrachten over de tegenstand die zij voor het Sanhedrin hadden ondervonden. Dit staat opgetekend in Handelingen 4:24-30, en let vooral op 4 vers 29: „Nu dan, Jehovah, schenk aandacht aan hun bedreigingen, en geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken.” Toen alle apostelen niet lang daarna, na een verder verhoor voor het Sanhedrin, waren gegeseld, zegt het verslag, in Handelingen 5:41, 42: „Zij dan gingen van het Sanhedrin vandaan, verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van zijn naam oneer te lijden. En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.” Geen van die apostelen heeft heviger tegenstand ondervonden dan de apostel Paulus, en hij heeft openlijk verklaard: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent.” — Fil. 4:13.
„DE NOODZAAK OM ALTIJD TE BIDDEN EN HET NIET OP TE GEVEN”
10. Wat had Jezus, zoals Lukas opmerkt, vlak voor een andere illustratie waarin het gebed wordt belicht, gezegd, hetgeen naar welke dubbele vervulling wees?
10 Toen Jezus het einde van zijn aardse bediening naderde, gaf hij een nog treffender voorbeeld van het gebruik van een tegenstelling in een illustratie ter wille van het leggen van nadruk. Lukas merkt hierover op: „Vervolgens vertelde hij [Jezus] hun een illustratie met betrekking tot de noodzaak om altijd te bidden en het niet op te geven” (Luk. 18:1). Wij zullen echter eerst beschouwen wat tot het uitspreken van deze illustratie had geleid. (Het is interessant dat Lukas vaak vermeldt waarom bepaalde illustraties werden gegeven, zoals kan worden opgemerkt in Lukas 18:9 en 19:11.) Wanneer wij terugblikken naar Lukas 17:22-37, merken wij op dat Lukas bericht wat Jezus had gezegd betreffende de toestanden die er zouden heersen wanneer hij „door dit geslacht verworpen” zou worden (Luk. 17:25). Hoewel deze woorden van Jezus, die gedeeltelijk overeenkomen met Matthéüs hoofdstuk 24, in zijn dagen in vervulling gingen en tot het einde van dat joodse samenstel van dingen leidden, hebben ze een grotere vervulling in onze tijd, de „tijd van het einde” voor het huidige samenstel van dingen. — Dan. 12:4.
11. (a) Hoe komen de toestanden in deze tijd overeen met die in de dagen van zowel Noach als Lot? (b) Wat merkte Jezus in het bijzonder op, en hoe vindt dit in deze tijd een parallel?
11 En welke toestanden heersen er onder de mensen van dit huidige geslacht? Ja, dagelijks gaat de situatie meer lijken op die in de dagen van Noach, toen „God . . . de aarde [zag] en zie! ze was verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven”; de aarde was toen „vol van geweldpleging” (Gen. 6:12, 13). Toch verwees Jezus niet naar die dingen maar vermeldde hij veeleer iets anders wat van nog grotere betekenis was. Wat dan wel? De mensen werden toen totaal in beslag genomen door de dagelijkse dingen van het leven, zoals ’eten en drinken, huwen en ten huwelijk worden gegeven’, en waren daar ook volledig tevreden mee. Dezelfde situatie bestond „in de dagen van Lot”, in verband waarmee extra dingen worden opgesomd, zoals kopen, verkopen, planten en bouwen (Luk. 17:26-29). In plaats dat de mensen zich toen om de heersende goddeloosheid en gewelddaad bekommerden en er verontrust over waren, werd hun houding door apathie en onverschilligheid gekenmerkt. En wat het grootse getuigenis betreft dat Noach gaf, zowel in woord als in daad door de ark te bouwen, „zij [de mensen] sloegen er geen acht op” (Matth. 24:39; 2 Petr. 2:5). Hetzelfde kan beslist ook gezegd worden over de houding van de mensen in het algemeen in deze tijd, vooral met betrekking tot het intensieve wereldomvattende getuigenis van Gods koninkrijk, zoals in Matthéüs 24:14 was voorzegd. De meeste mensen hebben eenvoudig geen belangstelling; zij hebben te veel andere dingen aan hun hoofd die hun tijd en aandacht opeisen. Merk tevens op dat Jezus met betrekking tot de bovengenoemde periodes liet uitkomen dat de voltrekking van het uiteindelijke oordeel onverwacht snel kwam „en hen allen vernietigde.” — Luk. 17:27, 29.
12. Wat kunnen wij op grond van Lukas 17:31-37 leren en in praktijk brengen?
12 Wij hopen van harte dat u tot de betrekkelijk weinigen behoort die zich om de huidige wereldsituatie bekommeren en bereid zijn aandacht te schenken aan wat Gods Woord over deze dingen heeft te zeggen. Indien u, in overeenstemming met hetgeen in Lukas 17:31-37 te kennen wordt gegeven, inziet dat u niet langer een deel of een ondersteuner van het huidige samenstel van dingen kunt zijn en indien u niet langer tracht ’uw ziel [leven] voor u te behouden’ zonder aan anderen te denken, laat dan geen tijd verloren gaan. Neem uw standpunt aan de zijde van Jehovah en zijn koninkrijk in. Leg uw levensvooruitzichten, zowel de tegenwoordige als de toekomstige, in Jehovah’s handen door u aan hem op te dragen om zijn wil te doen. Kijk niet verlangend terug naar wat u hebt achtergelaten. „Denkt aan de vrouw van Lot” (Luk. 17:32). Vereenzelvig u veeleer met degenen die, zoals Jezus zei, „geen deel van de wereld zijn, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — Joh. 17:14-17.
13. Wat zijn de belangrijkste punten in de illustratie van Lukas 18:2-5?
13 Wanneer wij nu de illustratie in Lukas 18:2-5 beschouwen, dan is er weer iemand die een dringend verzoek doet, deze keer een weduwe, en ook een man die in de positie verkeert om aan haar behoeften te voldoen, afgebeeld door een „rechter die geen vrees voor God koesterde noch achting voor de mens bezat”. Hij zag er ten slotte met tegenzin op toe dat haar recht werd gedaan, doch alleen, zoals hij zei, „omdat zij mij voortdurend lastig valt.” Er bestond geen twijfel over haar vasthoudendheid, hetgeen illustreert hoe noodzakelijk het is „om altijd te bidden en het niet op te geven”.
14. (a) Wat zal God, in tegenstelling tot de ’onrechtvaardige’ rechter, volgens Jezus doen? (b) Wat kunnen wij hieruit leren met betrekking tot de tijdfactor?
14 Die rechter komt overeen met de man in Lukas 11:7, want ook hier zien wij weer een volledige tegenstelling met hoe God in werkelijkheid is. Merk tevens Jezus’ verdere commentaren op met betrekking tot wat God zal doen, waarbij hij hem vergelijkt met die ’onrechtvaardige’ rechter. God zal „recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen . . . ook al is hij lankmoedig jegens hen”. Hij zal dit „spoedig” doen (Luk. 18:6-8). Wij kunnen veel uit deze opmerkingen leren. Daarom moeten wij er moeite voor doen alle dingen vanuit Gods standpunt te bezien, of het nu een persoonlijke kwestie betreft of in verband staat met de wijze waarop zijn voornemen volbracht wordt. Petrus verklaarde terecht: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u [Gods volk], omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” En de profeet bracht Jehovah’s woorden met betrekking tot de vervulling van het visioen als volgt over: „Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — 2 Petr. 3:9; Hab. 2:3; zie ook Openbaring 6:10, 11.
15. Hoe is dit van toepassing op persoonlijke problemen, en wat moet worden vermeden?
15 In het geval van persoonlijke problemen, kunnen wij er zeker van zijn dat elk schijnbare uitstel in de verhoring van onze smeekbeden niet te wijten is aan onbekwaamheid of onwilligheid van Gods zijde. Indien wij, net als de weduwe, onrecht of vervolging ondergaan, hoe tonen wij dan geloof dat er recht gedaan zal worden? Wij moeten niet alleen blijven bidden, maar ook een getrouwe handelwijze blijven volgen. Als wij schipperen om vervolging te vermijden, bestaat er vanzelfsprekend geen noodzaak om te blijven bidden. Dit zou niet alleen op gebrek aan geloof duiden, maar zou ook tot gevolg hebben dat wij niet meer kunnen bewijzen een van Gods christelijke dienstknechten te zijn. — 2 Kor. 11:23-27; 2 Tim. 3:12.
16. Hoe kan de vraag in Lukas 18:8 tot nut van onszelf als een persoonlijke uitdaging worden beschouwd?
16 Het lijkt misschien vreemd dat Jezus zijn opmerkingen besluit met de vraag: „Maar wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn, zal hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden?” (Luk. 18:8) Hij liet deze vraag open. Hoewel dit erop schijnt te duiden dat er dan niet veel geloof zou zijn, kunnen wij niet concluderen dat er nergens op aarde enig waar geloof aangetroffen zou worden. Wij kunnen het veeleer als een persoonlijke uitdaging bezien. Wij moeten onze eigen persoonlijke positie niet als iets vanzelfsprekends beschouwen, ook al zijn wij al heel lang opgedragen dienstknechten van Jehovah (1 Kor. 10:12, 13). Niet alleen moeten wij acht slaan op de vermaning in Lukas 11:9 om te ’blijven vragen — zoeken — kloppen’, maar ook moeten wij, zoals Jezus met betrekking tot deze tijd beklemtoonde, ’blijven toezien, wakker blijven en waken’. Dit betekent dat wij in alle opzichten moeten volharden, waarbij wij de druk van apathie en tegenstand van buitenaf weerstaan en ook zwakheden van binnenuit overwinnen. — Mark. 13:32-37; 14:38.
17. In welke geest moeten wij bovenal bidden, waarbij wij wiens voorbeeld volgen?
17 Blijf in geloof bidden dat u getrouw mag blijken te zijn en niet zult terugdeinzen (Hebr. 10:39). Blijf tijdens hevige beproevingen bidden — evenals Jezus dit in zijn moeilijkste momenten deed — of bovenal God wil mag geschieden (Matth. 26:38-44). God is zeer ingenomen met zulke gebeden. Hij staat ons, als personen die een verzoek tot hem richten, toe de diepte van onze bezorgdheid, de intensiteit van ons verlangen en de echtheid van onze beweegredenen te tonen. Hoewel hij lankmoedig is, zal hij spoedig, zodra de tijd er rijp voor is, recht doen geschieden. — Ps. 55:16, 17; Rom. 1:9-12.
’BLIJF WAKKER, TE ALLEN TIJDE SMEKEND’
18. (a) Welke ondubbelzinnige waarschuwing en vermaning gaf Jezus aan het besluit van zijn profetie? (b) Op welke wijze kunnen wij ontkomen aan alles wat ’stellig gaat geschieden’?
18 In overeenstemming met het voorgaande staat er in Lukas’ evangelie hoe Jezus aan het besluit van zijn profetie, met betrekking tot zowel zijn als onze tijd waarschuwde voor buitensporigheid, waarbij ons hart „bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag [van het laatste oordeel] plotseling, in een ogenblik, over [ons] komt.” Hij zei toen nadrukkelijk: „Blijft dan wakker, te allen tijde smekend [waarom?] dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen” (Luk. 21:34-36). Dit wil niet zeggen dat wij van het toneel van actie worden weggenomen, maar veeleer dat wij het moeten vermijden in een verkeerde toestand aangetroffen te worden, als in een strik, of ons in het verkeerde kamp te bevinden. In plaats daarvan moeten wij te allen tijde oprecht bidden en er moeite voor doen in harmonie met onze gebeden te handelen, opdat mag blijken dat wij mogen „staan [een goedgekeurde positie innemen] voor het aangezicht van de Zoon des mensen.”
19. Wat kunnen wij ons met profijt afvragen met betrekking tot gebed, en hoe is Nehemia’s voorbeeld een hulp voor ons?
19 Hoe vaak bidt u, gezien al deze vele aanmaningen met betrekking tot volharding en de noodzaak het nooit op te geven? Doet u dit alleen op vastgestelde tijden, zoals bij maaltijden of op vergaderingen? Worden uw gebeden alleen maar verstandelijk geuit, alleen maar met uw lippen tot uitdrukking gebracht, of ’smeekt u te allen tijde’ en blijft u oprecht vanuit het hart smeekbeden opzenden, soms misschien met „onuitgesproken verzuchtingen”? (Rom. 8:26) Welke noodzaak er ook bestaat, u kunt doen wat Nehemía onopgemerkt deed toen hij voor de koning stond: „Terstond bad ik tot de God des hemels” (Neh. 2:4). Zijn gebed des geloofs werd verhoord. Houd ook in gedachte dat hoewel de gebeden van anderen u kunnen helpen, u zich met betrekking tot gebeden in werkelijkheid door niemand kunt laten vervangen.