-
Vreest u de mens of God?De Wachttoren 1957 | 1 april
-
-
zal worden en men hen zal bejubelen. — Matth. 6:2-4, 16-18, NW.
„Vrees voor mensen spant een strik,” maar „de vreze des HEREN [voor Jehovah] is het begin der kennis.” Zelfs ware christenen betrappen er zich soms in hun vleselijke zwakte op dat zij iets verkeerds doen omdat mensen het niet zien en zij er door hen dus niet voor berispt of bestraft zullen worden. Wanneer wij niet onmiddellijk gestraft worden voor wat wij doen komen wij soms heel sterk in de verleiding ze te doen, terwijl wij niet in de verre toekomst kijken, wanneer wij er voor Jehovah verantwoording voor moeten afleggen. Wij moeten God, niet mensen, vrezen, want dat zal het begin van kennis betekenen, welke ons goed zal leiden en het leven zal geven. — Spr. 29:25; 1:7, NBG.
-
-
Is het voldoende om volgens de gulden regel te leven?De Wachttoren 1957 | 1 april
-
-
Is het voldoende om volgens de gulden regel te leven?
Velen leiden wat zij een „goed” leven noemen. Zij bedoelen hiermee dat zij anderen geen kwaad doen en hen vaak in stoffelijk opzicht goed doen. Zal dit tot eeuwig leven leiden? of moet men aan meer vereisten voldoen?
CHRISTUS Jezus heeft de zogenaamde gulden regel bekendgemaakt: „Al wat gij derhalve wilt dat u de mensen doen, moet ook gij hun desgelijks doen” (Matth. 7:12, NW). Ten einde eeuwig leven in Gods nieuwe wereld te verkrijgen, is het noodzakelijk volgens deze regel van naastenliefde te leven. Sommigen denken evenwel dat God dit alleen maar verlangt. Hebben wij ons echter werkelijk van onze plicht ten opzichte van God gekweten wanneer wij slechts anderen goeddoen? Blijkt uit de Schrift dat het voldoende is volgens de „gulden regel” te leven?
Wanneer wij ons tot Gods Woord wenden, bemerken wij echter dat men het eeuwige leven kan verbeuren ook al is men druk bezig met een programma van opbouwende goede werken. Christus Jezus zelf heeft hier zeer sterk de nadruk op gelegd. De bijbelschrijver Lukas verhaalt ons hoe Jezus eens werd uitgenodigd ergens binnen te komen:
„Een zekere vrouw, Martha genaamd, [ontving] hem als gast in het huis. Deze vrouw had ook een zuster, Maria genaamd, die evenwel aan de voeten van de Meester neerzat en naar zijn woord bleef luisteren. Martha daarentegen werd afgeleid door het nakomen van vele plichten. Zij kwam dus naderbij en zeide: ’Meester, hindert het u niet dat mijn zuster mij alleen heeft gelaten om de dingen te verzorgen Zeg haar daarom dat zij mij komt helpen.’ De Meester gaf haar ten antwoord: ’Martha, Martha, gij zijt over vele dingen bezorgd en verontrust. Weinige echter zijn nodig, of slechts één. Want wat Maria aangaat, zij heeft het goede deel gekozen, en het zal niet van haar worden weggenomen.’” — Luk. 10:38-42, NW.
Blijkbaar volkomen in beslag genomen door het bereiden van de vele schotels voor een maaltijd, was Martha „afgeleid door het nakomen van vele plichten.” Zij bedoelde het goed; zij wilde Jezus zoveel mogelijk goed doen. Martha’s zuster Maria zat echter neer aan de voeten van de Meester en ’bleef naar zijn woord luisteren.’ Maria besefte hoe belangrijk het was kennis te hebben van God en zijn voornemens. Martha, die door zovele huishoudelijke
-