Waar is uw schat?
„Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” — Luk. 12:34.
1. Waar heeft de meerderheid van de mensheid zich voornamelijk om bekommerd? (Ps. 49:6-11; 144:12-14; Matth. 6:31, 32)
IN DE gehele menselijke geschiedenis hebben velen hun leven opgebouwd rondom het verwerven van materiële bezittingen — huizen, goud, zilver, edelstenen, grote kudden vee en dergelijke. Mensen hebben hard gewerkt om hun bezittingen te vermeerderen, in de hoop dat hun kinderen en kleinkinderen en zelfs latere geslachten profijt van hun arbeid zouden trekken. Vormen materiële bezittingen echter terecht de schat waarop Gods dienstknechten in de allereerste plaats hun aandacht moeten richten?
2. Hoe zou een christen, als hij zich voornamelijk op materiële doeleinden zou concentreren, als „mensen van dit samenstel van dingen” zijn?
2 Indien een christen zich voornamelijk met het najagen van materiële doeleinden zou bezighouden, zou hij het dan niet oneens zijn met personen die God dienen? Hij zou veel weg hebben van degenen die door de geïnspireerde psalmist David worden beschreven — „mensen van dit samenstel van dingen, wier deel is in dit leven, . . . die verzadigd worden met zonen en die werkelijk voor hun kinderen opsparen wat zij overlaten” (Ps. 17:14). Zulke „mensen van dit samenstel van dingen” weten niets verheveners dan de bevrediging van hun persoonlijke verlangens. Het leven houdt voor hen alleen maar in een goed bestaan op te bouwen, een gezin groot te brengen en een erfenis na te laten. Zij denken helemaal niet aan hun verplichting jegens Jehovah God.
3. Wat was voor David van het grootste belang? (Ps. 16:5-8)
3 Hoe anders was de kijk die David op het leven had! Hij verklaarde: „Wat mij betreft, in rechtvaardigheid zal ik uw aangezicht aanschouwen; ik zal stellig verzadigd worden wanneer ik ontwaak om uw gedaante te zien” (Ps. 17:15). Ja, zijn belangrijkste zorg was rechtvaardig te blijven, opdat hij Gods aangezicht zou mogen zien, dat wil zeggen, opdat hij goddelijke gunst en zegen zou ervaren alsof hij voor zijn Maker stond. Wanneer hij als het ware zou ’ontwaken’ doordat God hem de verzekering zou geven dat hij met hem was, zou David zich over Jehovah’s aanwezigheid bij hem verheugen. De genegenheid van het hart van de psalmist ging beslist uit naar geestelijke schatten die blijvend zijn.
4. Waardoor wordt bepaald waar onze schat is?
4 Hoe is het met ons in deze tijd gesteld? Waar bevindt onze schat zich, te oordelen naar onze houding, woorden en daden? Bevindt deze zich hier op aarde of in de hemel? Waar precies onze schat is, hangt af van de wijze waarop ons hart ons motiveert. Jezus Christus zei: „Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Luk. 12:34). Wanneer wij datgene beschouwen en toepassen wat de Zoon van God toen nog meer zei, zal dit een grote hulp voor ons betekenen om onze genegenheid op de juiste dingen te richten.
MATERIËLE RIJKDOMMEN NAAR JUISTE WAARDE SCHATTEN
5. (a) Waarom weigerde Jezus Christus zich met een geschil in verband met een erfenis in te laten? (b) Welke waarschuwing gaf hij destijds, en waarom? (c) Welke illustratie gaf hij om te beklemtonen hoe dwaas het is een al te grote belangrijkheid aan materiële dingen te hechten?
5 Wanneer wij de context van Jezus’ woorden beschouwen, merken wij op dat een grote schare naar de Zoon van God luisterde. Een van hen zei: „Leraar, zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt” (Luk. 12:13). Aangezien de Mozaïsche wet bepaalde dat de eerstgeboren zoon twee delen van de erfenis moest ontvangen, behoorde er in werkelijkheid geen enkele reden voor een dispuut te zijn (Deut. 21:17). Klaarblijkelijk wilde de man die aan Jezus vroeg tussenbeide te komen, meer dan zijn wettelijke erfdeel hebben. Aangezien de Zoon van God dit doorhad, weigerde hij zich met de kwestie in te laten maar waarschuwde hij de schare geen verkeerd verlangen te koesteren naar datgene wat anderen bezitten. Hij zei: „Let op en wacht u voor elke soort van hebzucht, want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit” (Luk. 12:15). Al is iemand nog zo rijk, hij kan zichzelf nu eenmaal niet tot onbepaalde tijd in leven houden. Hij zal net als ieder ander sterven en al zijn opgehoopte rijkdom achterlaten. Jezus beklemtoonde dit punt nog verder toen hij de volgende illustratie gaf:
„Het land van een zeker rijk mens had een goede oogst opgeleverd. Dientengevolge overlegde hij bij zichzelf en zei: Wat zal ik doen, nu ik mijn gewas nergens kan bijeenbrengen?’ Hij zei dan: ’Dit zal ik doen: Ik zal mijn voorraadschuren afbreken en grotere bouwen, en daarin zal ik al mijn graan en al mijn goede dingen bijeenbrengen; en ik zal tot mijn ziel zeggen: „Ziel, gij hebt vele goede dingen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en wees vrolijk.”’ Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’” — Luk. 12:16-20.
6. Wat besefte de rijke man in Jezus’ illustratie niet, en hoe paste Jezus de illustratie toe?
6 De rijke man in deze illustratie overwoog niet hoe hij zijn rijkdommen ten dienste van anderen kon gebruiken. Hij bekommerde zich uitsluitend om zijn eigen gerief en hoopte in latere jaren profijt te trekken van zijn opgeslagen rijkdommen. Hij verloor het feit uit het oog dat er al heel spoedig een eind aan zijn leven kon komen en bleef derhalve in gebreke zijn bezittingen te gebruiken om een bericht van voortreffelijke werken bij Jehovah God op te bouwen. Bij zijn dood bezat hij derhalve geen schat van voortreffelijke werken die door zijn Maker beloond konden worden. Jezus stelde het als volgt: „Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God.” — Luk. 12:21.
7. Welke woorden van de discipel Jakobus tonen aan dat christenen op dezelfde wijze verstrikt kunnen raken als de rijke man in Jezus’ illustratie?
7 Discipelen van Jezus Christus zijn niet immuun voor het gevaar in dezelfde geestesgesteldheid te vervallen als die van de rijke man in de illustratie. De christelijke discipel Jakobus achtte het bijvoorbeeld nodig sommige medegelovigen te berispen met de woorden: „Welaan nu, gij die zegt: ’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad trekken en daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken’, terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn. Want gij zijt een nevel, die een ogenblik verschijnt en dan verdwijnt. In plaats daarvan zoudt gij moeten zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’ Maar nu gaat gij prat op uw aanmatigend gesnoef. Al zulk pochen is goddeloos.” — Jak. 4:13-16.
8. Wanneer zou het aanmatigend zijn materiële doeleinden op lange termijn na te streven, en waarom?
8 Het is werkelijk het toppunt van arrogantie en trots wanneer iemand te kennen geeft het vaste voornemen te hebben materialistische doeleinden op lange termijn met succes te zullen verwezenlijken, zonder hierbij ook maar enige achting voor Gods wil in de kwestie aan de dag te leggen. Men kan met geen mogelijkheid te weten komen wat zelfs maar de volgende dag zal brengen. De beste plannen kunnen falen, of de dood kan plotseling, onverwachts, intreden. Het menselijke leven is even onbestendig en onstabiel als een nevel en vormt derhalve geen betrouwbaar fundament waarop men zijn verwachtingen kan bouwen. Iemand die snoeft over de wijze waarop hij zijn plannen ten uitvoer zal brengen, negeert dan ook zijn afhankelijkheid van God en houdt geen rekening met het feit dat Gods zegen onontbeerlijk is voor succes. Zoals de discipel Jakobus terecht opmerkte, is zo’n trotse handelwijze goddeloos.
9. Wat leren wij uit 1 Timótheüs 6:9, 10 over het gevaar van het najagen van rijkdommen?
9 Iemand die er vermetel mee voortgaat zijn materialistische plannen ten uitvoer te brengen, terwijl hij Gods wil voor hem op de achtergrond schuift, komt in ernstig geestelijk gevaar te verkeren. De christelijke apostel Paulus waarschuwde: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord.” — 1 Tim. 6:9, 10.
10. (a) Wat moeten wij doen wanneer wij plannen maken voor de toekomst, en waarom? (b) Moeten materiële bezittingen uitsluitend voor de bevrediging van persoonlijke genoegens gebruikt worden, en wat zegt de Schrift hierover?
10 Indien ons hart ons daarentegen op juiste wijze motiveert, zullen wij niet uit het oog verliezen hoe onzeker het leven is en dat wij geheel en al van Jehovah God afhankelijk zijn. In het besef hiervan zullen wij steeds wanneer wij plannen voor de toekomst maken, gebedsvol beschouwen hoe deze plannen in Gods voornemen passen. Dit zal voorkomen dat wij zo door materiële bezigheden in beslag genomen worden dat wij steeds minder tijd hebben om een krachtig geloof op te bouwen. Zo’n gebedsvolle beschouwing zal ons ook helpen inzien dat materiële bezittingen niet louter opgestapeld moeten worden om hierdoor persoonlijke genoegens te kunnen najagen, maar dat ze tot nut van behoeftige medemensen aangewend moeten worden. Zo’n onzelfzuchtig gebruik van geld is van fundamenteel belang wil iemand een ware christen zijn. De Schrift zegt ons: „Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan de behoeftige kan uitdelen” (Ef. 4:28). „De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren.” — Jak. 1:27.
PAS ERVOOR OP NIET DOOR DAGELIJKSE ZORGEN OP EEN ZIJSPOOR GEBRACHT TE WORDEN
11. Welke raad gaf Jezus Christus over de juiste houding ten aanzien van de dagelijkse zorgen van het leven?
11 Hoewel veel christenen waarschijnlijk zullen inzien hoe dwaas het is uitsluitend voor hun eigen genoegens en voordeel rijkdommen bijeen te brengen, beseffen zij misschien niet dat dagelijkse zorgen hen er net zo gemakkelijk van kunnen aftrekken Jehovah God met geheel hun ziel te dienen. Jezus vestigde hier speciaal de aandacht op toen hij zich tot zijn discipelen wendde met de woorden:
„Daarom zei ik u: Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met tot wat gij zult eten, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. Want de ziel is meer waard dan voedsel en het lichaam dan kleding. Let eens goed op de raven: ze zaaien niet en ze oogsten niet, en ze hebben geen schuur of voorraadkamer, en toch voedt God ze. Hoeveel meer zijt gij waard dan vogels? Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn levensduur toevoegen? Indien gij daarom het geringste nog niet kunt doen, waarom dan bezorgd te zijn voor de overige dingen? Let eens goed op hoe de leliën groeien ze zwoegen niet en spinnen niet; maar ik zeg u: Zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid was niet als een van deze getooid. Indien God nu de plantengroei op het veld, welke er vandaag is en morgen in een oven wordt geworpen, aldus bekleedt, hoeveel te meer zal hij dan u bekleden, kleingelovigen! Houdt er daarom mee op te zoeken wat gij zult eten en wat gij zult drinken, en verkeert niet langer in angstige spanning; want al deze dingen streven de natiën der wereld vurig na, maar uw Vader weet dat gij deze dingen nodig hebt. Zoekt niettemin voortdurend zijn koninkrijk, en deze dingen zullen u worden toegevoegd.” — Luk. 12:22-31.
12. Waarom is het onredelijk zich overmatig bezorgd te maken over voedsel en kleding, en hierdoor geestelijke activiteiten te verslappen?
12 Vooral in tijden van economische moeilijkheden of toenemende inflatie doen wij er goed aan over deze woorden van Jezus na te denken. Al maken wij ons nog zo bezorgd en druk, onze situatie zal er niet door verbeteren. Voedsel voor ons lichaam kan ons leven niet voor eeuwig in stand houden en ons ook geen goede naam bij Jehovah God verzekeren. Iemand die voedsel derhalve tot een kwestie van zo’n grote bezorgdheid maakt dat zijn dienst voor God hieronder te lijden heeft, kent derhalve een hogere waarde toe aan de instandhouding van zijn fysieke gestel dan aan zijn leven. Evenzo kent iemand die zich overmatig bezorgd maakt over zijn behoefte aan kleding, en hierdoor geestelijke activiteiten laat verslappen, een grotere waarde toe aan kleding dan aan zijn lichaam. Een overmatige bezorgdheid ten aanzien van het verwerven van de dagelijkse levensbehoeften duidt op een gebrek aan geloof in Gods vermogen zijn dienstknechten van het nodige te voorzien.
13. Waarom dient datgene wat Jehovah voor de raven en de lelies van het veld doet, een aanmoediging voor ons te vormen?
13 Gezien het weergaloze getuigenis omtrent Jehovah als Verzorger bestaat er voor niemand enige reden, voor zulk een gebrek aan geloof te zwichten. Zoals Jezus uiteenzette, maken de raven zich er geen zorgen over waar hun volgende maaltijd vandaan zal komen, terwijl ook de lelies zich geen zorgen maken over hun tooi. Toch vinden die raven, door naar voedsel te zoeken, genoeg voor de instandhouding van hun leven, terwijl de lelies eenvoudig groeien en met een kleurenpracht zijn bekleed waaraan zelfs koning Salomo, met zijn schitterende kleding, niet kon tippen. Ja, Jehovah God heeft alles zo geregeld dat de raven het noodzakelijke voedsel kunnen vinden en de planten met de schitterendste bloemen kunnen worden getooid. Zouden wij ons daarom kunnen voorstellen dat hij ongevoelig zou toelaten dat zijn dienstknechten de hongerdood sterven of zonder de noodzakelijke kleding rondlopen? Beslist niet. Ware christenen kunnen er in de regel dan ook verzekerd van zijn dat wanneer zij niet toelaten dat de zorgen voor het levensonderhoud hen in hun dienst voor God belemmeren, er in hun fundamentele levensbehoeften zal worden voorzien. Zij zullen zelfs beter af zijn dan wereldlingen in overeenkomstige economische omstandigheden. Het vergaat christenen veel beter omdat zij hun bezittingen niet als gevolg van gokken, roken, zwaar drinken en dergelijke verspillen.
UITINGEN UIT JEHOVAH’S MOND HOUDEN HET LEVEN IN STAND
14. Hadden de Israëlieten zonder Jehovah’s rechtstreekse hulp in de wildernis in leven kunnen blijven, en wat onthullen Mozes’ woorden in dit verband?
14 Denk ook eens aan wat Jehovah God in de wildernis voor de Israëlieten heeft gedaan. Mozes herinnerde hen aan het volgende: „Gij moet denken aan heel de weg die Jehovah, uw God, u deze veertig jaren in de wildernis heeft doen gaan, . . . hij vernederde u . . . en liet u honger lijden en voedde u met het manna, dat gij niet hadt gekend en ook uw vaderen niet hadden gekend, ten einde u te doen weten dat de mens niet leeft van brood alleen, maar dat de mens leeft van elke uiting uit Jehovah’s mond” (Deut. 8:2, 3). In de onbebouwde wildernis hadden ongeveer drie miljoen Israëlieten eenvoudig niet 40 jaar lang in leven kunnen blijven. Jehovah God heeft hen zelfs in een situatie laten komen waarin zij meenden dat zij werkelijk de hongerdood zouden sterven. Zij riepen het uit tot Mozes en Aäron: „Gij hebt ons naar deze wildernis gebracht om deze hele gemeente door hongersnood ter dood te brengen” (Ex. 16:3). De Israëlieten meenden dat zij zonder het gewone middel tot instandhouding van het leven — brood — ten dode waren opgeschreven.
15. Waarom stond Jehovah de Israëlieten toe honger te lijden, en in welke betekenis was het manna een uiting van zijn mond?
15 Jehovah heeft hen inderdaad vernederd door hen in zo’n hulpeloze situatie te laten geraken. Hij deed dit ten einde hen te onderwijzen dat wanneer de gewone voedselvoorraad opraakt, de uitingen uit Jehovah’s mond de mens kunnen ondersteunen. Het wonderbare manna was zo’n uiting, want Jehovah gaf het gebod en het manna ontstond. Aangezien Jehovah God een gehele natie 40 jaar lang in een wildernis in leven heeft gehouden, kunnen wij het volste vertrouwen hebben dat de uitingen uit zijn mond ook ons in deze tijd van het nodige kunnen voorzien.
16. Wat zijn sommige uitingen die Jehovah heeft gedaan waaruit blijkt dat hij zijn dienstknechten van het nodige zal voorzien? (Ps. 37:3, 4, 23-26; 145:14-19)
16 Welke uitingen heeft Jehovah gedaan waaruit blijkt dat hij zijn dienstknechten van het nodige zal voorzien? De geïnspireerde psalmist schreef: „Jehovah zal zijn volk niet verstoten” (Ps. 94:14). En Jezus Christus zei: „Weest . . . nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ . . . Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Matth. 6:31-33.
17. Welke tastbare vorm kan de uiting uit Jehovah’s mond aannemen wanneer het erop aankomt het leven van zijn dienstknechten in stand te houden?
17 Allen die Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid werkelijk eerst zoeken, zullen derhalve zijn liefdevolle zorg ervaren. Hoewel zij zich in schijnbaar hopeloze omstandigheden kunnen bevinden, zullen de uitingen uit Jehovah’s mond hen van het nodige voorzien. Evenals het manna een tastbare uiting uit Jehovah’s mond was en de Israëlieten in de wildernis in leven hield, zal Jehovah’s belofte dat hij zijn dienst knechten van het nodige zal voorzien, ook thans een tastbare vorm aannemen. Jehovah heeft medegelovigen of zelfs ongelovigen er bijvoorbeeld soms toe bewogen zijn behoeftige dienstknechten te hulp te komen. Aangezien een overmatige bezorgdheid voor de dagelijkse levensbehoeften vernietigend kan zijn voor onze geestelijke kijk, doen wij er goed aan een krachtig geloof te behouden in Jehovah’s vermogen voor ons te zorgen. — Hebr. 13:5, 6.
18. (a) Waarom moeten wij ernstig nagaan of wij schatten in de hemel wegleggen? (b) Wat zouden wij ons kunnen afvragen om te bepalen waar precies onze werkelijke schat zich bevindt?
18 Deze kwestie van het wegleggen van schatten in de hemel dient niet licht te worden opgevat. Alle toekomstige zegeningen en levensvooruitzichten hangen ervan af. (Vergelijk Lukas 12:45-48.) Het is daarom goed wanneer iedereen zichzelf onderzoekt door te vragen: Komen de Koninkrijksbelangen werkelijk op de eerste plaats in mijn leven? Gebruik ik mijn tijd, energie en bezittingen op een wijze die tot lof is van Gods naam en tot nut van mijn medemensen? Besef ik dat materiële dingen niet het belangrijkste in mijn leven zijn maar dat mijn grootste vreugde uit het dienen van Jehovah God voortspruit? Alleen als onze werkelijke schat in de hemelen is, kunnen wij deze vragen met Ja beantwoorden.
[Illustratie op blz. 20]
Manna, een uiting van Jehovah waardoor een natie werd ondersteund