Hoofdstuk 11
Koninkrijksillustraties
1. Waarom zijn Jezus’ gelijkenissen voor allen die God dienen, van belang?
TOEN Jezus nog bij zijn discipelen was, vertelde hij vele gelijkenissen of illustraties. Daarin wordt getoond wat er bij het lidmaatschap van het koninkrijk der hemelen betrokken is. Ze geven te kennen welke handelwijze gevolgd moet worden door zowel de „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen als degenen die eeuwig leven op aarde onder dat koninkrijk zullen ontvangen. Ook deze „andere schapen” verheugen zich dat zij de profetieën omtrent het Koninkrijk hebben leren kennen en zij bidden vurig om de ’komst’ van dit koninkrijk. — Lukas 12:32; Johannes 10:16; 1 Thessalonicenzen 5:16-20.
2, 3. (a) Waarom gebruikte Jezus illustraties? (b) Waarom begrepen anderen buiten zijn discipelen deze illustraties niet? (c) Waarom dienen wij, in tegenstelling tot degenen die in Matthéüs 13:13-15 worden beschreven, ijverig Gods Woord te bestuderen?
2 Nadat Jezus een van deze gelijkenissen aan de scharen had verteld, kwamen zijn discipelen tot hem en vroegen: „Waarom spreekt gij tot hen door middel van illustraties?” Jezus gaf ten antwoord:
„U is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven” (Matthéüs 13:10, 11).
En waarom niet? Omdat zij niet bereid waren er moeite voor te doen de diepere betekenis van zijn woorden te begrijpen, zodat hun hart hen ertoe zou bewegen iets ten behoeve van het „goede nieuws” te doen. Zij beschouwden het Koninkrijk niet als een „schat” of een „parel van grote waarde”. — Matthéüs 13:44-46.
3 Jezus haalde de profetie van Jesaja aan en liet zien hoe die ten aanzien van die ongelovigen werd vervuld. Hij zei: „Door te horen, zult gij horen, maar geenszins begrip ervan krijgen, en door te kijken, zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart begrip ervan krijgen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken” (Matthéüs 13:13-15). Wij zullen het beslist willen vermijden als die ondankbare mensen te zijn. Laten wij ons daarom op de studie van Gods Woord toeleggen.
4. (a) Wat voor harten trekken geen profijt van het woord? (b) Hoe zullen wij gezegend worden indien wij ernaar streven de betekenis van het woord te begrijpen?
4 In de gelijkenis die Jezus in Matthéüs 13:3-8 introduceert, beschrijft hij zichzelf als „een zaaier” van zaad. Hij zaait „het woord van het koninkrijk” in verschillende soorten van harten. Het hart van sommige mensen is als grond die zich langs de weg bevindt. Voordat het zaad wortel kan schieten, stuurt de Duivel zijn handlangers als „vogels” eropuit om „het woord uit hun hart weg [te rukken], opdat zij niet zouden geloven en worden gered”. Het hart van andere mensen is als rotsachtige grond. Eerst aanvaarden zij het woord met vreugde, maar dan verwelkt de tere plant onder beproeving of vervolging. Een gedeelte van het zaad valt tussen „doornen”, waar het door „zorgen en rijkdom en genoegens van dit leven” wordt verstikt. Ah, maar er is ook „zaad” dat op de juiste soort van grond wordt gezaaid!
„[Dit] is hij die het woord hoort en de betekenis ervan begrijpt, die werkelijk vrucht draagt en voortbrengt, deze honderd-, die zestig-, de ander dertigvoud” (Matthéüs 13:18-23; Markus 4:3-9, 14-20; Lukas 8:4-8, 11-15).
Ja, wij zullen gezegend worden en onze heilige dienst voor onze God zal werkelijk vruchtbaar worden indien wij het woord in dankbare harten wortel laten schieten en ons ten behoeve van Gods koninkrijk inspannen!
EEN ANDERE „ZAAIER”
5. (a) Aan welke andere illustratie dienen wij nu, overeenkomstig Jezus’ aansporing, aandacht te schenken? (b) Waarom kan de hier genoemde „mens” geen betrekking hebben op de Heer Jezus?
5 Van de Evangeliën vervolgt alleen Markus’ verslag deze gelijkenis van de „zaaier” met een illustratie die over een andere „zaaier” gaat. Vlak voordat Jezus deze illustratie gaf, zei hij tot zijn discipelen, terwijl er verder niemand bij was: „Schenkt aandacht aan hetgeen gij hoort.” Vervolgens verbond hij er de gelijkenis aan, met de woorden:
„In dit opzicht is het met het koninkrijk Gods als met een mens die het zaad op de aarde werpt, en hij slaapt ’s nachts en staat overdag op, en het zaad ontkiemt en schiet op, maar hij weet niet hoe” (Markus 4:24-27).
Kennelijk duidt de hier genoemde „mens” niet op de verheerlijkte Heer Jezus Christus, want laatstgenoemde heeft geen aardse nachtrust meer nodig. Ook zou het niet juist zijn om te zeggen dat de Zoon van God, die bij het scheppen van alle dingen met zijn Vader samenwerkte, ’niet weet’ hoe groei plaatsvindt (Kolossenzen 1:16). Uit het verband kunnen wij dus opmaken dat de hier genoemde „mens” betrekking heeft op de individuele christen, die ’aandacht dient te schenken’ aan aangelegenheden die verband houden met „het koninkrijk Gods”.
6. Op welke twee dingen dient iedere „zaaier” te letten, en waarom?
6 Iedere „zaaier” dient erop te letten met wat voor persoonlijkheidskenmerken hij zaait, en ook in wat voor omgeving hij zaait. Zonder dat wij ons ervan bewust zijn, kan de ontwikkeling van onze persoonlijkheid ten goede of ten kwade beïnvloed worden, al naar gelang de „grond” of soort van mensen onder wie wij onze omgang zoeken terwijl wij christelijke eigenschappen trachten te ontwikkelen — zij het binnen of buiten de gemeente. (Vergelijk 1 Korinthiërs 15:33.) Ten slotte zal „het volle koren” in de aar verschijnen, en wij zullen dienovereenkomstig oogsten (Markus 4:28, 29). Hoe belangrijk is het dus voor allen die tot de „kleine kudde” behoren, ja, en ook voor allen die ernaar streven eeuwig leven in Gods Koninkrijksregeling te ontvangen, erop te letten wat en waar zij zaaien met betrekking tot het ontwikkelen van een christelijke persoonlijkheid! — Efeziërs 4:17-24; Galáten 6:7-9.
EEN NAMAAKKONINKRIJK
7. Hoe helpen de diverse gelijkenissen ons het Koninkrijk te bezien?
7 Volgens het verslag van Markus zei Jezus vervolgens:
„Waarmee zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken, of door middel van welke illustratie zullen wij het uiteenzetten?” (Markus 4:30)
Dan nodigt hij ons uit het Koninkrijk in een andere omlijsting te zien. Ja, deze illustraties helpen ons het Koninkrijk vanuit verschillende standpunten te bezien, net zoals wij wellicht een gebouw van buiten en van binnen en vanuit een aantal verschillende hoeken zouden bekijken.
8. (a) Waarom kan de fenomenale groei van het mosterdzaadje geen betrekking hebben op de Koninkrijkserfgenamen? (b) Waarom is dit logischerwijs van toepassing op het „koninkrijk” van de christenheid? (c) Hoe wordt deze zienswijze door Gods beschrijving van het afvallige Israël ondersteund?
8 Waarmee zullen wij het koninkrijk Gods dus vergelijken? Jezus antwoordt:
„Het is gelijk een mosterdzaadje, dat, toen het in de grond werd gezaaid, het kleinste was van alle zaden die op de aarde zijn — maar wanneer het is gezaaid, komt het op en wordt groter dan alle andere tuingewassen en brengt grote takken voort, zodat de vogels des hemels in zijn schaduw kunnen neerstrijken” (Markus 4:30-32).
Dat is een fenomenale groei die beslist geen betrekking kan hebben op het beperkte aantal leden van de „kleine kudde”, de 144.000 Koninkrijkserfgenamen, aan wie het ’de Vader heeft goedgedacht het koninkrijk te geven’! (Lukas 12:32; Openbaring 14:1, 3) Hier is veeleer sprake van de groei van de grote namaak-„boom” van de christenheid als een afval van de gemeente die door Jezus was geplant (Lukas 13:18, 19). De christenheid is enorm groot! Ze gaat er prat op over de gehele wereld meer dan 900.000.000 leden te tellen, voor wie ze een bestemming in de hemel opeist. Dit afvallige koninkrijk werd lang geleden afgeschaduwd door het ontrouwe Israël, waarover Jehovah zei: „Ik had u geplant als een uitgelezen rode wijnstok, een volkomen waar zaad. Hoe zijt gij dan jegens mij veranderd in de ontaarde scheuten van een uitheemse wijnstok?” — Jeremia 2:21-23; zie ook Hosea 10:1-4.
9. (a) Wie zijn de „vogels” en wat zijn de takken van de „boom”? (b) Waarom dienen wij, met het oog op hetgeen in 2 Thessalonicenzen 1 en Matthéüs 7 staat, nu ver uit de buurt van die „boom” te blijven?
9 Volgens Matthéüs’ beschrijving van deze „boom”, ’komen de vogels des hemels in zijn takken neerstrijken’. Klaarblijkelijk zijn dit dezelfde „vogels” uit de vroegere gelijkenis die het „woord van het koninkrijk” dat langs de weg valt, oppikken (Matthéüs 13:4, 19, 31, 32). Die „vogels” strijken neer in de honderden sektarische takken van de „boom”. Ze beelden de afvallige „mens der wetteloosheid” af, de geestelijken van de christenheid. Hun beschutte roestplaats zal hun ontvallen wanneer God die „boom”, te zamen met alle andere valse religie, omhakt. Blijf er nu ver uit de buurt! Want die „boom” staat op het punt neergeveld te worden! — Vergelijk 2 Thessalonicenzen 1:6-9; 2:3; Matthéüs 7:19-23.
10, 11. (a) In welk verband hebben Matthéüs en Lukas de gelijkenis van het „mosterdzaadje” opgetekend, en waarom is dit passend? (b) Welke vermaning en waarschuwing houdt de Koninkrijksgelijkenis van het zuurdeeg voor ons in?
10 Lukas laat de gelijkenis van het „mosterdzaadje” op passende wijze volgen op Jezus’ openlijke veroordeling van de afvallige religieaanhangers van zijn tijd. En zowel Matthéüs als Lukas laten, alsof zij het punt willen beklemtonen, Jezus’ gelijkenis van het „zuurdeeg” erop volgen (Matthéüs 13:32, 33; Lukas 13:10-21). Wanneer zuurdeeg in de bijbel figuurlijk wordt gebruikt, heeft het altijd een ongunstige betekenis, zoals toen Jezus zijn discipelen waarschuwde zich te wachten „voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën”, en toen de apostel Paulus christenen de raad gaf het „zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid” weg te doen. — Matthéüs 16:6, 11, 12; 1 Korinthiërs 5:6-8; Galáten 5:7-9.
11 In de illustratie wordt een kenmerk in verband met „het koninkrijk der hemelen” vergeleken met zuurdeeg dat door een vrouw in drie maten meel wordt verborgen. De gehele massa meel gaat daardoor gisten. Hierdoor wordt afgebeeld hoe de belijdende christelijke gemeente heimelijk met valse, Babylonische leringen en gebruiken werd verdorven, waaruit het namaakkoninkrijk van de christenheid als een massief bouwwerk is ontstaan. Dit dient een waarschuwing voor ons te zijn. Gezien het droevige gevolg van afval in de christenheid, dienen de leden van de „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen en hun metgezellen thans op hun hoede te zijn, zodat zij nooit zullen toelaten dat hun diepgevoelde waardering voor de zuiverheid en waarheid van het „woord van het koninkrijk” met het „zuurdeeg” van valse, bedrieglijke leringen wordt besmet.
DE ZAAIER EN ZIJN „VIJAND”
12, 13. (a) Hoe laat Jezus uitkomen wie de hoofdfiguren uit de gelijkenis van de „tarwe” en het „onkruid” zijn? (b) Wat is de oogst, en welk bewijs zien wij dat de oogst thans plaatsvindt?
12 In een andere illustratie vergelijkt Jezus „het koninkrijk der hemelen” met „een mens die voortreffelijk zaad op zijn veld zaaide”. Maar „terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen de tarwe, en ging weg”. Wat voor opbrengst kon men van dat veld verwachten? Jezus liet vervolgens uitkomen dat hijzelf, „de Zoon des mensen”, deze zaaier was. Het door hem gezaaide Koninkrijkszaad brengt met tarwe te vergelijken christenen, „de zonen van het koninkrijk”, voort. De vijand is „de Duivel”, en het „onkruid” zijn „de zonen van de goddeloze” — zijn huichelachtige religieuze „zaad”. (Vergelijk Genesis 3:15.) In de vervulling blijkt dat er te midden van het conglomeraat van „onkruid” waardoor de grote afval sinds de eerste eeuw is gekenmerkt, ook enkele ware christenen opgroeiden. Maar thans, in onze twintigste eeuw, zijn wij in de oogsttijd aangeland — „een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen”! — Matthéüs 13:24-30, 36-39.
13 Ten slotte wordt onder leiding van engelen de „tarwe” van het „onkruid” gescheiden. Het duidelijke onderscheid tussen de twee is aan het licht getreden. Zoals wij zullen zien, zijn er overvloedige bewijzen dat „de Zoon des mensen” thans in zijn hemelse koninkrijk tegenwoordig is en de met tarwe te vergelijken ware christenen voor Koninkrijksactiviteit bijeenbrengt. Maar wat gebeurt er met de christenheid en haar leraren die afval prediken? Hierover lezen wij vervolgens in Jezus’ gelijkenis:
„De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen.”
Eeuwenlang hebben de geestelijken van de christenheid met hun valse leerstellingen en uiterlijke vertoon van vroomheid oprechte mensen tot struikelen gebracht. Zij zijn echter onder Gods oordeel gekomen en zij „wenen en knarsetanden”. Zij klagen thans dat zij steeds minder steun van de leken ontvangen en dat er verdeeldheid in hun eigen gelederen heerst. In tegenstelling hiermee geven Jehovah’s met tarwe te vergelijken dienstknechten vreugdevol getuigenis omtrent zijn koninkrijk. Zij schijnen zo ’helder als de zon in het koninkrijk van hun Vader’. — Matthéüs 13:40-43; vergelijk Jesaja 65:13, 14.
EEN SUCCESVOL ’VIS’-PROJECT
14, 15. (a) Hoe begon Jezus met een groot ’vis’-project, maar hoe is er sindsdien ook op andere manieren ’gevist’, en met wat voor ’vangsten’? (b) Welke rol spelen de engelen derhalve, en hoe ontdoen zij zich van de ’ongeschikte vissen’? (c) Voor welke gelegenheid dienen wij daarom dankbaar te zijn?
14 „Wederom”, zegt Jezus, „is het koninkrijk der hemelen gelijk een sleepnet dat in de zee is neergelaten en vissen van allerlei soort bijeenbrengt” (Matthéüs 13:47). Jezus begon zelf met dit ’vis’-project toen hij zijn eerste discipelen bij hun netten wegriep om hen „vissers van mensen” te maken (Matthéüs 4:19). Maar tijdens de grote afval hebben getrouwe minderheidsgroepen en de religies van de christenheid onder toezicht van engelen het ’vissen’ naar bekeerlingen voortgezet. Zijn al de honderden miljoenen symbolische zeedieren echter ’goede vis’ gebleken? Zoals wij hebben gezien, zijn de leringen van de religies der christenheid gebaseerd op de Griekse filosofie van Plato en op de „mysteries” van het oude Babylon. Hun vruchten zijn duidelijk zichtbaar in de haat, de twist en het bloedvergieten waarmee de bladzijden van de geschiedenis der christenheid zijn bezoedeld en in hun ondersteuning van de wereldoorlogen van onze twintigste eeuw.
15 Ten slotte, „in het besluit van het samenstel van dingen”, is voor de engelen de tijd aangebroken om het „sleepnet” op te halen. Het „sleepnet” symboliseert de organisaties op aarde van degenen die belijden volgelingen van Jezus Christus te zijn — de ware en de valse. De „vissen” die „ongeschikt” blijken te zijn voor „het koninkrijk der hemelen” moeten weggeworpen worden, „in de vurige oven” van vernietiging. „Daar zullen zij wenen en knarsetanden” (Matthéüs 13:48-50). Maar de engelen sorteren ook ’goede vissen’ uit het symbolische sleepnet. Hoe dankbaar dienen wij te zijn dat wij de gelegenheid hebben tot deze ’goede vissen’ gerekend te worden — een onderscheiden volk, dat zich eraan heeft opgedragen Jehovah’s naam te verheerlijken en dat op zinvolle wijze om de ’komst’ van zijn koninkrijk bidt!
16. Welke vragen doet deze laatste gelijkenis rijzen, en waarom dienen wij erin geïnteresseerd te zijn het antwoord te weten te komen?
16 Wat is echter „het besluit van het samenstel van dingen”, waarover Jezus in deze laatste gelijkenis zo krachtig spreekt? Wat zijn „de laatste dagen”, waarover verscheidenen van Jezus’ discipelen schreven? Leven wij thans in die dagen? Zo ja, wat betekent dit dan voor ons, en voor de gehele mensheid?
[Kader op blz. 104]
SLA ACHT OP JEZUS’ KONINKRIJKSILLUSTRATIES!
● Ze beschrijven het Koninkrijk als iets aantrekkelijks, als een „schat” of „parel”. Degenen die het zoeken, worden vergeleken met ’de juiste soort van grond’, „tarwe” en ’goede vis’.
● Het namaakkoninkrijk wordt afgebeeld als een mosterd-„boom” met vele takken en als een gegiste massa meel. De ondersteuners ervan afgebeeld door „vogels”, „onkruid” en ’ongeschikte vis’.
● Door de ontwikkeling van het Koninkrijk vanuit diverse hoeken te bezien, kunnen wij de grote strijdvraag waarvoor de mensheid thans geplaatst is, beter begrijpen en worden wij aangemoedigd een standvastig en loyaal standpunt voor het Koninkrijk in te nemen.