Een jongeman verlaat het rechte pad
1. (a) Waarom heeft Jezus zo veelvuldig gebruik gemaakt van illustraties? (b) Hoe onthulde Jezus de werkelijke oorzaak van de moeilijkheid?
JEZUS heeft vele illustraties uitgesproken, hetgeen bij ons de vraag doet rijzen waarom hij zo veelvuldig van deze onderwijsmethode gebruik heeft gemaakt. Het doel van een illustratie is gewoonlijk iets op een eenvoudige, maar indrukwekkende wijze duidelijk te maken. Er kunnen echter uitzonderingen op deze algemene regel bestaan, zoals onmiskenbaar met deze gelijkenis het geval blijkt te zijn. De discipelen vroegen aan Jezus: „Waarom spreekt gij tot hen door middel van illustraties?” Wanneer wij zijn antwoord lezen, worden wij onmiddellijk getroffen door zijn toespeling op de punten waarop wij zojuist de nadruk hebben gelegd, namelijk de noodzaak om tot bezinning te komen en de zo uiterst belangrijke hartetoestand. Hij zei tot zijn discipelen: „U is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven.” Ogenschijnlijk doet dit aan als een willekeurige beslissing van Jezus’ zijde, maar hij toonde vervolgens aan dat de werkelijke oorzaak van de moeilijkheid bij de mensen zelf lag. Nadat hij een aanhaling had gedaan uit Jesaja’s profetie en had laten zien hoe deze in zijn tijd in vervulling ging, zei hij: „Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart begrip ervan krijgen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken.” — Matth. 13:10, 11, 15, 34, NW.
2. In welk opzicht diende Jezus’ onderwijsmethode als een proef, met welk resultaat?
2 O ja! De meeste mensen in Jezus’ tijd luisterden graag naar hem, want hij was in hun ogen een wonderbaarlijke verteller. Zij wilden alleen niet gestoord worden in hun zienswijze of in de manier waarop zij hun leven leidden. Zij wilden niet dat de boodschap zo diep zou doordringen. Zij sloten derhalve hun oren en ogen des verstands, opdat zij niet tot bezinning zouden komen en er de noodzaak van zouden inzien hun hart en voeten geheel en al om te keren ten einde een totaal andere richting in te slaan. Markus zegt dat Jezus „diepbedroefd [was] over de ongevoeligheid van hun hart” (Mark. 3:5, NW). Dat Jezus bij zijn onderwijsmethode van illustraties gebruik maakte, diende derhalve als een proef die zij niet doorstonden, hetgeen er zelfs toe leidde dat zij de weinige inlichtingen en gelegenheden die zij hadden ontvangen, nog verloren. Jezus zei in dit verband: „Wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij heeft, nog ontnomen worden.” — Matth. 13:12, NW.
3. Welke overeenkomstige situatie bestaat er in deze tijd, en welke verstandige handelwijze dient er gevolgd te worden?
3 Hetzelfde geldt in deze tijd, vooral met betrekking tot de mensen in de christenheid. Zij hebben hun religie en de kerk van hun keuze en velen zijn niet van plan hier verandering in te brengen of er de noodzaak van in te zien te veranderen. Wanneer een van Jehovah’s getuigen bij hen aan de deur komt en hun aandacht op de bijbelse boodschap voor deze tijd tracht te vestigen, zullen zij hoogstens geërgerd luisteren. Zij sluiten in feite hun oren en ogen, ja, ook hun deur. Zij hebben hun beslissing genomen. Deze houdt in dat zij Neen! zeggen tegen Jehovah’s getuigen, ongeacht op welke wijze dezen hen trachten te benaderen. Welnu, dat is hun voorrecht en verantwoordelijkheid, maar het behoeft niet zo te zijn. Evenals in Jezus’ tijd kan elke afzonderlijke persoon zelf een beslissing nemen. Op het verzoek van zijn discipelen nam Jezus er in zijn dagen de tijd voor af om de betekenis van enkele van zijn illustraties uit te leggen. Zo doen ook wij er in deze tijd goed aan hierbij stil te staan en naar de betekenis en tegenwoordige toepassing van deze bijbelpassages te informeren. Wij weten dat ze „tot ons onderricht” geschreven werden, vooral voor deze tijd, nu de „einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”. — Matth. 13:36; Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11, NW.
4. Waarop komt de illustratie van de verloren zoon in hoofdlijnen neer?
4 De illustratie van de verloren zoon is buitengewoon betekenisvol. Ten einde ons dit beeld weer voor de geest te halen, zullen wij in het kort een overzicht geven van het verhaal, dat over een man met twee zoons handelt. De jongste vroeg zijn vader om zijn deel van de bezittingen. Dit werd hem geschonken; hierop bracht de jongeman al zijn bezittingen bijeen en ging naar een ver land, waar hij alles in een losbandig leven verkwistte. Het land werd door hongersnood getroffen en omdat hij dringend om ondersteuning verlegen was, nam hij een baantje aan als zwijnenhoeder, zonder evenwel hun voer te mogen eten. In deze kommervolle omstandigheden kwam hij tot bezinning en nam hij het besluit naar huis terug te keren. Hij zou zijn zondige handelwijze openlijk toegeven en vragen of hij niet als zoon, maar als loonarbeider aangenomen zou mogen worden. Toen zijn vader zijn zoon echter in de verte zag aankomen, rende hij hem tegemoet en heette hij hem op hartverwarmende wijze welkom. Hij werd snel in het mooiste gewaad gestoken, terwijl hij sandalen aan zijn voeten en een prachtige ring aan zijn vinger kreeg, en hierna volgde er een feest dat door muziek en dans werd opgeluisterd. Toen de oudste zoon bij zijn thuiskomst echter ter ore kwam wat er aan de hand was, werd hij woedend en wilde hij niet aan de feestvreugde deelnemen. Zijn vader trachtte hem gunstig te stemmen, maar hij had overal een tegenargument voor. Zijn vader gaf nogmaals op een uiterst vriendelijke en sympathieke wijze een verklaring van zijn handelwijze. Hier eindigt het verhaal abrupt, zodat in het midden wordt gelaten hoe de oudste zoon uiteindelijk heeft gereageerd. — Luk. 15:11-32, NW.
5. In welk opzicht blijkt deze illustratie uniek te zijn?
5 Deze illustratie wordt door bepaalde aspecten als uniek gekenmerkt. Ze behoort tot de langste illustraties die Jezus ooit heeft uitgesproken, waardoor er een gedetailleerder beeld wordt gegeven en de illustratie een diepere indruk op ons maakt. Het meest op de voorgrond tredende kenmerk waardoor deze illustratie zo’n diepe indruk op ons maakt, is evenwel de hierbij betrokken gezinsverhouding. Bij andere illustraties was het gebruik van onbezielde dingen betrokken, zoals verschillende soorten van zaad of grond, of was er sprake van de verhouding tussen een meester en zijn slaven (Matth. 13:18-30; 25:14-30; Luk. 19:12-27, NW). Hier wordt echter de nauwe en intieme verhouding tussen een vader en zijn zoons belicht. Het komt inderdaad vaak voor dat een vader er geen moeite voor doet een dergelijke vriendelijke of vertrouwelijke verhouding te ontwikkelen tussen hem en zijn zoons, die erin worden opgevoed hem te vrezen en te respecteren in plaats dat zij hem op een spontane wijze liefhebben. Wij behoeven echter slechts deze illustratie te lezen om ervan te worden doordrongen welk een welgemeende liefde deze vader voor zijn beide jongens koesterde en hoe hij deze liefde zonder terughouding jegens hen beiden ten toon spreidde, alhoewel zij dit niet schenen te verdienen. Het verhaal zelf spreekt door de hartelijkheid ervan sterk tot ons, hetgeen ook in Jezus’ bedoeling lag, en wij zien daarom in gespannen verwachting uit naar de gedetailleerde beschouwing van de tegenwoordige vervulling van deze illustratie.
DE ACHTERGROND VAN DE ILLUSTRATIE
6. Welke omstandigheden vormden de aanleiding voor deze en nog twee andere illustraties?
6 In de eerste plaats moeten wij de omstandigheden in aanmerking nemen waaronder deze illustratie werd gegeven. Jezus heeft deze illustratie in het laatste gedeelte van zijn bediening uitgesproken, toen hij zijn op één na laatste reis naar Jeruzalem maakte (Luk. 13:22, NW). Wat de onmiddellijke aanleiding voor deze en nog twee andere illustraties vormde, wordt duidelijk aan het begin van hoofdstuk vijftien van Lukas vermeld: „Al de belastinginners nu en de zondaars bleven naar hem [Jezus] toe komen om het te horen. De Farizeeën en schriftgeleerden morden daar echter voortdurend over en zeiden: ’Deze man ontvangt zondaars en eet met hen’” (Luk. 15:1, 2, NW). Het resultaat hiervan was, dat Jezus drie illustraties gaf, die in alle drie de gevallen over het terugvinden handelden van wat verloren was, namelijk een verloren schaap, een verloren geldstuk en, als het kostbaarste van alles, een jonge zoon die ’verloren was, maar is gevonden’. In al deze gevallen wordt ook veel nadruk gelegd op de blijdschap die het de eigenaar gaf wanneer hij weer in het bezit was gekomen van wat verloren was gegaan. — Luk. 15:32, NW.
7. In welk opzicht verschilden Jezus’ ziens- en handelwijze van die van de religieuze leiders?
7 Dit gemopper en geklaag door de religieuze leiders en anderen was niets nieuws. Van het moment af dat Johannes de Doper met zijn bediening begon, hebben zij deze houding aan de dag gelegd. Zoals Jezus hun zei, waren het de „belastinginners en de hoeren [zondaars]” die Johannes’ boodschap geloofden en er gunstig op reageerden. In de ogen van de religieuze leiders, die volgens hun eigen opvattingen zo rechtvaardig waren, bevond deze klasse zich in een verloren en uiterst verachte toestand en was ze het niet waard er enige aandacht aan te schenken. Jezus bezag hen echter anders, want alhoewel velen van deze klasse het rechte pad hadden verlaten en zich in een verloren toestand bevonden, gaven zij er blijk van graag naar hem te luisteren, met het gevolg dat zij tot bezinning kwamen en ’velen van hen hem volgden’. Jezus zei zelfs dat zij ’u [de Farizeeën] zullen voorgaan in het koninkrijk Gods’. En toen Jezus bij Zachéüs, een „opperbelastinginner” te gast was, zei hij bovendien dat de „Zoon des mensen is . . . gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was”. — Matth. 21:31, 32; Mark. 2:15-17; Luk. 19:10, NW.
8. Op welke aspecten wordt in de voorgaande illustraties de nadruk gelegd?
8 Nu kunnen wij derhalve de achtergrond begrijpen van de door Jezus uitgesproken illustraties over het verloren schaap en de verloren drachme, waarbij hij de nadruk legde op de intensieve pogingen van de eigenaar om het verlorene terug te vinden. In de derde illustratie, die van de verloren zoon, wordt echter een ander aspect beklemtoond. Er wordt in aangetoond welke handelwijze er door degene die verloren is gegaan, gevolgd dient te worden.
9. Waarom werd er zoveel nadruk gelegd op het aspect van de vreugde?
9 U gelieve in al deze drie illustraties op te merken dat niet alleen de eigenaar zich verheugde toen het verlorene was gevonden, hetgeen redelijk en juist was, maar dat alle leden van de huishouding en alle vrienden en buren werden uitgenodigd aan de vreugde deel te nemen. Jezus legde dit als volgt uit: „Zo, zeg ik u, ontstaat er vreugde bij de engelen Gods over één zondaar die berouw heeft” (Luk. 15:10, NW). Jezus gaf hiermee te kennen dat hij de handelwijze van hemelse wijsheid volgde door degenen die oprecht berouw hadden, met blijdschap te ontvangen. Hij stelde ook de religieuze leiders aan de kaak als onverstandige mensen wier zelfrechtvaardige en karige houding jegens hun minder fortuinlijke broeders ongerechtvaardigd was. Ja, als joden waren zij allen broeders, Gods volk, personen die de ene Eigenaar toebehoorden en allen de diensten nodig hadden van de Geneesheer, Christus Jezus, om gezondgemaakt te worden en tot Jehovah terug te keren. — Mark. 2:17, NW.
10. In welk opzicht zal de achtergrond van deze illustraties ons helpen?
10 Wanneer wij deze achtergrond in gedachten houden, zullen wij worden geholpen de huidige vervulling van de illustratie van de verloren zoon te begrijpen. Evenals de boodschap en het werk van Johannes de Doper en Christus Jezus tot gevolg hadden dat zich twee verschillende klassen openbaarden, kunnen wij in deze tijd, nu er door de in Jezus’ voetstappen tredende volgelingen van Jezus een soortgelijke boodschap wordt bekendgemaakt en een soortgelijk werk wordt verricht, verwachten dat overeenkomstige klassen op de voorgrond zullen treden. Deze feiten zullen ons leiding en troost verschaffen, terwijl ze tevens — zoals in het geval van Jezus’ discipelen, aan wie de „heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen” het eerst werden voorgelegd — een waarschuwing voor ons zullen vormen. — Matth. 13:11, NW.
IDENTIFICATIE VAN DE BETROKKEN PERSONEN
11. (a) Wie wordt door de ’zekere mens’ afgebeeld? (b) Welke leiding wordt er gegeven met betrekking tot God in zijn verhouding tot ons als Vader?
11 In de eerste woorden van deze illustratie noemde Jezus de drie belangrijkste personen: „Een zeker mens had twee zoons” (Luk. 15:11, NW). Hierdoor wordt onthuld dat er een familieverhouding tussen hen bestaat. De ’zekere mens’, die de vader van de twee jongens was, beeldt Jehovah, de hemelse Vader, af. De vraag rijst nu: Van wie is hij de Vader? De uitdrukking „vader” betekent levengever, maar daardoor alleen wordt het antwoord niet bepaald. De geestelijken van de christenheid spreken graag over het „Vaderschap van God en de broederschap van de mens”, maar zij vergissen zich hierin schromelijk. Jezus zei tot de Farizeeën, de joodse geestelijken van zijn tijd: „Gij zijt uit uw vader de Duivel”, omdat zij zijn geest van haat bezaten en er zelfs niet tegen opzagen een moord te begaan. Adam was weliswaar de „zoon van God”, maar na zijn moedwillige opstand werd die verhouding niet langer door God erkend, noch ten aanzien van hem, noch ten aanzien van het menselijke geslacht dat na hem is gekomen. Daarom lezen wij ook in de Schrift: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.” In overeenstemming hiermee toont de Schrift aan dat Jehovah de verhouding van Vader alleen maar erkent met betrekking tot het huisgezin van schepselen die ervoor in aanmerking komen in zijn koninkrijk onder Christus Jezus leven te verwerven. — Joh. 8:44; Luk. 3:38; 1 Joh. 5:19, NW.
12. Van wie alleen kan er terecht worden gezegd dat zij tot God terugkeren, hetgeen tot welke conclusie leidt met betrekking tot de twee zoons?
12 Het is belangrijk dit in te zien wanneer men wil weten wie door de twee in de illustratie genoemde zoons worden afgebeeld. Hiertoe behoren niet degenen die de ware God, Jehovah, nooit hebben gekend of gevonden. Toen Paulus tot de Atheners sprak, spoorde hij hen ertoe aan „God [te] zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden” (Hand. 17:27, NW). Zoals hiervóór echter reeds is opgemerkt, heeft God destijds niet op de Israëlieten, die het rechte pad hadden verlaten, een beroep gedaan naar hem te tasten. In plaats hiervan zei hij: „Keert tot mij terug, en ik zal stellig tot u terugkeren”, want zij waren nog steeds zijn volk, dat in een verbondsverhouding tot hem stond, ook al hadden zij zich reeds behoorlijk lang van hem afgewend ten einde hun eigen verdorven wegen te bewandelen (Mal. 3:7, NW). Evenzo beelden de twee zoons van de ’zekere mens’ degenen af die voldoende van Jehovah en zijn voornemens te weten zijn gekomen dat dit voor hen een basis vormt in een verhouding tot hem te treden, alhoewel een behoorlijk aantal hier wellicht geen voordeel van trekt en een tijd lang het rechte pad verlaat.
13. Aan wie heeft Jezus onthuld dat Jehovah hun Vader was, en op welke wijze kan deze klasse in deze tijd worden geïdentificeerd?
13 Jezus heeft als eerste onthuld dat Jehovah de Vader was van degenen die in eendracht met hem kwamen. Hij leerde hun bidden: „Onze Vader in de hemelen, . . .” Verder zei hij tot hen: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven.” Deze „kleine kudde” omvat de 144.000 personen die de christelijke gemeente vormen. Zij komen ervoor in aanmerking leven in het Koninkrijk te ontvangen en te zamen met Christus op zijn troon in de hemel te regeren. Zij zijn degenen die op het jaarlijkse avondmaal des Heren of de jaarlijkse Gedachtenisviering de symbolen mogen gebruiken, en de berichten tonen aan dat er zelfs tot op de dag van vandaag nog steeds een overblijfsel van deze groep op aarde vertoeft. Zij worden omschreven als „de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen”. De „oudste zoon” in de gelijkenis, de eerstgeborene, beeldt in deze tijd derhalve zeer terecht degenen af die er aanspraak op maken tot het zojuist genoemde overblijfsel van de ware kerk of gemeente te behoren. — Matth. 6:9; Luk. 12:32; Openb. 3:21; 14:1; Hebr. 12:23, NW; zie ook De Wachttoren, 1965, blz. 186.
14. Hoe toonde Jezus aan dat er behalve de „kleine kudde” nog anderen in zijn gunst zouden komen?
14 Welke klasse wordt echter door de „jongste zoon” afgebeeld? Behalve de „kleine kudde” met de hemelse hoop, noemde Jezus ook nog „andere schapen, die niet van deze kooi zijn”. Deze schapen worden vereenzelvigd met de schapen die in de gelijkenis van de schapen en bokken aan Christus’ rechterhand worden vergaderd. Ja, dezen staan in een familiebetrekking tot God, want de Koning, Christus Jezus, zegt tot hen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust . . .” Zoals uit dit schriftgedeelte blijkt, worden zij bijeengebracht nadat de ’Zoon des mensen in zijn heerlijkheid komt en . . . op zijn glorierijk troon plaats neemt’, welke gebeurtenis in 1914 plaatsvond. De koning nodigt deze met schapen te vergelijken personen ’het koninkrijk te beërven dat voor hen bereid is’, niet door de hemelse troon met hem te delen, maar door als „rechtvaardigen . . . het eeuwige leven” op aarde binnen te gaan. Zoals was beloofd, zullen „de rechtváárdigen . . . de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven”. — Joh. 10:16; Matth. 25:31-34, 46; Ps. 37:29, NW.
15. Waarom beeldt de jongste zoon niet alle „andere schapen” af?
15 Er zijn dus twee klassen die eeuwig leven in Gods koninkrijk verwerven en die naar hem opzien als hun hemelse Vader en hem ook als zodanig aanroepen. In algemene zin worden dezen door de twee zoons in Jezus’ illustratie afgebeeld. Het zou echter niet waar zijn te zeggen dat alle „andere schapen” van Johannes 10:16 (NW) door de „jongste zoon” worden afgebeeld. Velen van hen hadden, evenals de Atheners, oorspronkelijk ’geen hoop en waren zonder God in de wereld’, terwijl zij hem ook niet als hun Vader aanriepen (Ef. 2:12, NW). Misschien tastten zij wel naar hem en hebben zij, omdat zij oprecht en eerlijk van hart waren, gunstig op de waarheidsboodschap gereageerd, waarna zij ’gelovigen werden’, zoals sommigen te Athene dit werden nadat zij naar Paulus hadden geluisterd (Hand. 17:33, 34, NW). Van die tijd af hebben zij voortdurend een standvastige handelwijze gevolgd, zodat zij begrijpelijkerwijs niet door de „jongste zoon” werden afgebeeld. Wie worden er dan wel door hem afgebeeld?
DE HANDELWIJZE ALS GEVOLG WAARVAN PERSONEN HET RECHTE PAD VERLATEN
16. Welke handelwijze volgde de jongste zoon, waardoor welke houding van hem aan het licht kwam?
16 Wanneer wij nagaan welke handelwijze door de jongste jongen werd gevolgd, zullen wij de kenmerken zien waardoor wij in staat worden gesteld de door hem afgebeelde klasse te identificeren. In het begin van het verhaal horen wij hem zijn vader vragen om „het deel van het bezit waarop ik recht heb”. De vader stemde hierin toe en „verdeelde zijn middelen voor levensonderhoud onder hen”. Met andere woorden, de jongste wilde op staande voet zijn deel hebben van de bezittingen die zijn vader aan zijn zoons zou nalaten. Hij wilde dit in contanten hebben of in goederen die hij gemakkelijk in geld kon omzetten. Vervolgens bracht hij onmiddellijk alles wat hij had bijeen en reisde naar een ver land, waar hij het al gauw in een onbeheerst toegeven aan de sensuele begeerten, of een leven van uitspattingen, verkwistte (Luk. 15:12, 13, NW). Wij zien hier dus een ongeduldige jongeman die alles wat hij maar kon krijgen in een tastbare vorm wilde bezitten ten einde zijn behoefte aan genoegens onmiddellijk te bevredigen. Het leven thuis, onder het wakende oog van zijn vader, en de dienst die hij voor hem kon verrichten, trokken hem op dat moment niet aan, want hij voelde zich dan veel te veel aan banden gelegd. Hij wilde zijn eigen leven leiden, en wel op zijn eigen wijze.
17. Wanneer en hoe is de aardse hoop in onze tijd openbaar geworden?
17 Zijn er in onze tijd ook enkelen geweest die zich in een soortgelijke positie bevonden en die net zo’n handelwijze aan de dag hebben gelegd als zojuist is beschreven? Ja. De hedendaagse beweging van Jehovah’s getuigen begon ongeveer veertig jaar vóór 1914 vorm aan te nemen, in welke tijd ze overeenkwam met de bediening van Johannes de Doper. In tegenstelling tot de algemene leer in de christenheid, begon men in die vroege dagen in te zien en te onderwijzen dat er behalve de hemelse hoop nóg een middel tot redding bestond. De voor het menselijke geslacht in het algemeen geldende hoop op eeuwig leven op aarde onder herstelde Edense toestanden, welke op Christus’ losprijsoffer was gebaseerd, vormde een wezenlijk onderdeel van de toen bekendgemaakte boodschap. In 1881 werd dit voor het eerst duidelijk ingezien, waarna het in de brochure Tabernacle Shadows of the Better Sacrifices werd uiteengezet. Deze hoop vormde een belangrijk waarheidspunt in het boek Het goddelijke plan der eeuwen, welk boek in 1886 (in het Engels, in 1922 in het Nederlands) werd uitgegeven en gedurende de volgende veertig jaar op grote schaal is verspreid en bestudeerd. In de brochure Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven en de over de gehele wereld gehouden openbare lezingen onder die titel, waarmee vroeg in 1918 een begin werd gemaakt, gaven op een nog rechtstreeksere wijze schriftuurlijke bewijzen dat een ontzaglijk grote groep van mensen Armageddon zou overleven en onder Gods koninkrijk eeuwig leven op aarde zou ontvangen.
18. Op welke wijze reageerden sommigen op de boodschap, waarbij hun gedrag overeenkomst vertoonde met dat van de jongste zoon?
18 Velen hoorden de boodschap niet alleen, maar kwamen ook in nauw contact met de organisatie van Gods volk, welke deze boodschap bekendmaakte. Zij waren op de hoogte van de voorziening die God voor het herstel van het volmaakte leven op aarde had getroffen, en geloofden erin, maar evenals de jongste zoon wilden zij niet wachten om zich op Gods wijze en tijd in het leven op de „nieuwe aarde”, onder het wakende oog van de „nieuwe hemel” te verheugen (Openb. 21:1, NW). Met andere woorden, zij wilden, om hier onmiddellijk van te kunnen genieten, het ’deel van het bezit waarop zij recht hadden’ van de hemelse Vader ontvangen. Het was een voorbarig verzoek waaraan een onwaardige beweegreden ten grondslag lag.
19. Op welke wijze heeft de „jongste zoon”-klasse er blijk van gegeven geen belangstelling te hebben voor het deel van de eerstgeborene?
19 Merk in de door Jezus gegeven illustratie op dat er niet werd gevraagd om het deel dat de oudste broer, de eerstgeborene, toekwam. Volgens Gods wet hield het „recht van de . . . eerstgeborene” voor hem in dat hij „twee delen” van de nalatenschap van zijn vader erfde, tegen één deel voor de jongste zoon (Deut. 21:17, NW). Zo is het ook in onze tijd. Degenen die tot de klasse van de jongste zoon behoorden, koesterden zelf niet de hemelse hoop, aangezien zij wisten dat dit voor hen betekende de smalle weg van zelfopoffering in een leven van opdracht te volgen. Zij waren terughoudend met betrekking tot de stap van de opdracht en het op zich nemen van Jehovah’s dienst. Om ons hun positie te kunnen indenken, moeten wij in gedachten houden dat Jehovah’s getuigen tot ongeveer 1934 de gedachte waren toegedaan dat de stap van het zich aan God opdragen alleen maar was weggelegd voor degenen die Gods geestelijke kinderen zouden worden en de hemelse hoop voor ogen hadden. In dat jaar 1934 werd duidelijk in De Wachttoren aangetoond dat het voor de „andere schapen” zeer passend was zich op te dragen om Gods wil te doen en dit door de waterdoop te symboliseren. — De Wachttoren van oktober 1934, blz. 158.
20. In welk opzicht volgen sommigen in deze tijd een handelwijze welke met die van de jongste zoon overeenkomt?
20 Tot 1935 werd er geen speciale nadruk gelegd op het bijeenbrengen van de „andere schapen” als iets wat vóór Armageddon tot stand gebracht moest worden. Van die tijd af werd er echter door middel van de bladzijden van De Wachttoren schriftuurlijk voedsel en schriftuurlijke hulp verschaft ten einde degenen die een aardse hoop hadden, te sterken. Niettemin blijft het feit bestaan dat velen een kennis van Jehovah en zijn voornemen hebben gekregen en weten dat dit de waarheid is, maar zich ervan hebben weerhouden verdere vorderingen te maken. Zij hebben ingezien wat er allemaal bij betrokken is. Evenals de jongste zoon willen zij op dit moment iets anders.
21. (a) Welke vragen rijzen er vaak wanneer jongeren een dergelijke handelwijze volgen? (b) Wat dienen ouders in dit verband in gedachten te houden? (c) Hoe dient de opdracht terecht te worden bezien?
21 De feiten tonen aan dat dit in vele gevallen jonge mensen of misschien kinderen van opgedragen ouders zijn, dus personen die goed op de hoogte zijn van de hoop op leven in een hersteld paradijs. Soms hebben deze jonge mensen, wellicht nog heel jonge tieners, de doop door onderdompeling ondergaan, zodat zij beweren opgedragen te zijn. Kort hierna verdwijnen zij plotseling uit het gezicht wat hun status als Jehovah’s getuigen betreft. Zij raken geheel en al verwikkeld in wereldse gewoonten en genoegens, terwijl zij zich soms te buiten gaan aan schandelijke gedragingen en hun ouders oneer aandoen. Bij de diepbedroefde ouders komt dan de vraag op of hun jonge zoon of dochter de betekenis van de opdracht en de doop wel werkelijk heeft begrepen. Is dit er echter geen buitengewoon slecht gekozen tijd voor om deze vraag te stellen? Hadden zij zich er op het desbetreffende moment niet van moeten vergewissen? Het is voor jonge mensen zo gemakkelijk om iets heel enthousiast ter hand te nemen en vervolgens, met evenveel vuur, weer iets anders aan te pakken. Zij krijgen nog maar net de smaak te pakken van wat het leven allemaal heeft te bieden, met inbegrip van de attracties van deze wereld met haar dromen en ijdelheden (Pred. 4:7). Zij zijn ontvankelijk voor suggesties. Zij zien dat anderen van hun leeftijd worden ondergedompeld, en waarom zij dus niet? Met hun kennis van de waarheid zijn zij ervan overtuigd dat zij Ja kunnen zeggen op de twee vragen die hun ten tijde van de onderdompeling worden gesteld. Kan er echter worden gezegd dat zij in dat stadium werkelijk beseffen wat het wil zeggen de stap van de opdracht te doen als een eeuwigdurende ’gelofte aan God’ om altijd zijn wil te doen, waarbij hun gehele leven is betrokken? De Schrift zegt: „Het is beter, dat gij niet belooft dan dat gij belooft en niet inlost”, met het excuus dat „het een vergissing was”. „Waarom zou God vertoornd worden over uw woorden en het werk uwer handen verderven?” Dat gebeurde nu juist met de verloren zoon. — Pred. 5:4-6.
22. Waartoe dienen afzonderlijke personen te worden aangemoedigd, maar wat dient vermeden te worden?
22 Mensen verschillen vanzelfsprekend heel sterk van elkaar, en dit geldt ook voor de jongeren onder ons. Op een verbazingwekkend jeugdige leeftijd kunnen sommigen een heel serieus standpunt innemen en eraan vasthouden. Hier bestaan bijbelse voorbeelden van, zoals Samuël. Wij kunnen niet een algemene regel vastleggen of een leeftijdsgrens bepalen. Ieder lid van het gezin dient afzonderlijk beoordeeld te worden. Terzelfder tijd willen wij een handelwijze vermijden die er in werkelijkheid toe bijdraagt dat er verloren zoons worden voortgebracht.
23. Welke vragen doen zich voor met betrekking tot degenen die het rechte pad verlaten?
23 Er doen zich vele vragen voor betreffende degenen die het rechte pad verlaten. Zij zijn geen moedwillige vijanden. Is er voor hen herstel mogelijk, en indien ja, hoe dan wel? Op welke wijze helpt de illustratie van de verloren zoon ons erbij deze vragen te beantwoorden? Welk licht werpt ze niet alleen op de „verloren zoon”-klasse, maar ook op de houding en handelwijze welke aan de dag moet worden gelegd door degenen die nauw met Gods organisatie verbonden blijven? Deze en andere vragen zullen in een volgende uitgave van De Wachttoren besproken worden.