Jehovah — Een God van liefde en geduld
„Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, . . . maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9, NW.
1. (a) In welk opzicht komt Petrus’ tweede brief overeen met Maleachi’s profetie? (b) Op welke wijze legden zowel Jezus als Petrus de nadruk op de zekerheid van Gods Woord?
IN HET laatste deel van zijn tweede brief waarschuwt Petrus dat er „in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij”, die schimpend vragen: „Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem?” Evenals Maleachi dit in zijn profetie heeft gedaan, vermeldt Petrus enkele krachtige waarheden betreffende „de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen”. Van een menselijk standpunt uit bezien lijkt Jehovah misschien „traag ten aanzien van zijn belofte”, maar vergis u niet. „Jehovah’s dag [zal] komen als een dief” en de goddeloze spotters onverhoeds overvallen. Het is interessant dat Petrus het voorbijgaan van de symbolische ’hemelen en aarde van nu’ in verband brengt met de zekerheid van Gods onfeilbare woord van belofte. Toen Jezus zijn grote profetie gaf, zei hij dienovereenkomstig: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Wij dienen Gods Woord en de daarin opgetekende boodschap voor deze tijd derhalve met het grootste respect te bejegenen. „Welzalig de man die niet . . . zit in den kring der spotters; maar aan des HEREN wet zijn welgevallen heeft.” — 2 Petr. 3:3-10; Luk. 21:33, NW; Ps. 1:1, 2.
2. Waarvan vormt Jehovah’s ogenschijnlijke traagheid een bewijs?
2 Jehovah’s ogenschijnlijke traagheid is in werkelijkheid een wonderbaarlijk bewijs van zijn liefde en geduld, „omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken”. Wij dienen dienovereenkomstig „het geduld van onze Heer als redding” te beschouwen (2 Petr. 3:9, 15, NW). Ware het niet dat Jehovah en Jezus Christus ons met zoveel liefde en geduld bejegenen, dan zouden wij thans niet getuige zijn van de vervulling van wat de verloren zoon uiteindelijk meemaakte. Sommigen van die klasse hebben thans reeds als gevolg van het geduld van de Heer redding ontvangen. Is er nog tijd over, zodat dit ook nog voor anderen mogelijk is? Kunnen wij hen op een of andere wijze van dienst zijn? Bestaat er een goede reden voor waarom wij niet blij en begerig zouden zijn om hulp te bieden?
3. (a) In welk opzicht is leven een bewijs van Gods liefde? (b) Op welke wijze is gebleken dat tijd een bewijs van zijn geduld is? (c) Hoe zijn deze „middelen voor levensonderhoud” gebruikt en ook misbruikt?
3 Jehovah’s liefde en geduld helpen ons in te zien hoe hij, zoals in de illustratie van de verloren zoon wordt gezegd, ’zijn middelen voor levensonderhoud verdeelde’ onder de door de twee zonen afgebeelde twee klassen, de klasse met de hemelse hoop en die met de aardse hoop (Luk. 15:12, NW). Er zijn hierbij twee dingen betrokken, leven en tijd. Het leven is een gave van God. Wij zouden kunnen zeggen dat het tot de vele bezittingen behoort die hij onder zijn zonen heeft verdeeld. Het is een bewijs van zijn liefde. Als een bewijs van zijn geduld heeft God in deze „laatste dagen” eveneens een tijdsperiode verdeeld of terzijde gezet (2 Tim. 3:1, NW). Op welke wijze? In 1914 zijn de dagen der verdrukking over Satans organisatie begonnen en het zou beslist gerechtvaardigd geweest zijn wanneer ze met onverminderde kracht waren doorgegaan totdat ze in de bijbelse strijd van Armageddon hun hoogtepunt hadden gevonden. Zoals Jezus echter zei, zullen ’die dagen verkort’ worden, omdat anders ’geen vlees zou worden gered’ (Matth. 24:22, NW). Deze kostbare tussentijd, die in 1918 is begonnen en met Armageddon zal eindigen, staat ons nog steeds ter beschikking, ja, deze periode heeft zelfs veel langer geduurd dan wij oorspronkelijk hadden verwacht. Gedurende deze tijdsperiode hebben de leden van het getrouwe overblijfsel, degenen die de hemelse hoop koesteren, evenals de oudste zoon hun leven en tijd blijmoedig in de dienst van hun Vader besteed. Velen van de in Johannes 10:16 (NW) genoemde „andere schapen” hebben dit eveneens gedaan. Degenen die door de jongste zoon werden afgebeeld, hebben echter zelfzuchtig de door God geschonken gaven in de vorm van leven en tijd voor zich zelf opgeëist en omgezet in middelen waardoor zij de verdorven verlangens van het gevallen vlees konden bevredigen.
HET „HUIS” VERLATEN EN HET RESULTAAT ERVAN
4. In welk opzicht en waarom heeft de „jongste zoon”-klasse het „huis” verlaten?
4 Toen Petrus voor de opzettelijke vijanden van Gods volk waarschuwde, zei hij dat zij „een weelderig leven overdag als een genot [beschouwen]. . . . Het rechte pad verlatend, zijn zij misleid” (2 Petr. 2:13, 15, NW). Hierdoor wordt een goede beschrijving gegeven van de door de jongste zoon gevolgde handelwijze, ook al is hij nooit een moedwillige tegenstander geworden die alle hoop op verlossing verbeurde. Degenen die in deze tijd tot die klasse behoren, hebben aanvankelijk niet de slechte bedoeling schade te berokkenen of iemand te kwetsen. Zij willen alleen maar plezier hebben, zonder dat zij hierin worden beteugeld of dat iemand afkeurend naar hen kijkt. De wereld biedt met haar stads- en nachtleven opwinding en betovering. Daarom verlaten zij het huis, en dit behoeft niet letterlijk te gebeuren, maar zij hebben geen omgang of vriendschap meer met Jehovah of zijn volk. Zij gaan ver weg naar „een ver land”. — Luk. 15:13, NW.
5. Waarom brengt het feit dat zij naar een „ver land” gaan niet met zich mee dat zij een lange reis ondernemen?
5 Dit brengt niet met zich mee dat zij letterlijk een lange reis ondernemen. Satans samenstel van dingen is overal om ons heen, maar de toestand en geest die er heersen, zijn ver van Jehovah verwijderd en vreemd aan zijn geest. Voor de Farizeeën, die naar de door Jezus gegeven illustratie luisterden, beeldde de jongste zoon de zondaars en belastinginners af die, alhoewel zij in hun eigen land woonden, in dienst stonden van het verre Rome. Ja, nog erger, in hun werk bedrogen de belastinginners hun landgenoten vaak, vandaar dat zij door de Farizeeën werden beschouwd als mensen die volledig verlaten en zonder hoop waren.
6. Wat kan gemakkelijk gebeuren met iemand die het „huis” verlaat?
6 Toen de jongeman eenmaal in het verre land was, duurde het niet lang of hij „verkwistte . . . zijn bezit door een losbandig leven te leiden”. Ja, hij was een verloren zoon, een doorbrenger. Er worden geen details genoemd, maar wij kunnen ons precies voorstellen wat er is gebeurd. De oudste zoon zei later dat zijn broer de „middelen voor levensonderhoud [van zijn vader] heeft opgegeten met de hoeren”, en niemand sprak hem tegen. Dit vormt een zeer rechtstreekse waarschuwing. Alhoewel degenen die tot de „jongste zoon”-klasse behoren niet moedwillig goddeloos zijn, begeven zij zich, door hun intieme omgang met goddelozen in het najagen van een „weelderig leven”, waarbij zij ’het rechte pad verlaten’, wel gevaarlijk ver in die richting. Begrijp dit niet verkeerd. In geen enkele illustratie worden alle mogelijkheden belicht. Zeg niet: „Ik zal mij kostelijk met mijn vrienden in de wereld vermaken en dan tot bezinning komen en het leven serieus gaan opvatten.” Wanneer men in dergelijk gezelschap verkeert, behoeft men maar iets te ver geduwd te worden of zelf te ver te gaan om ongemerkt tot de klasse van personen te gaan behoren voor wie geen terugkeer of herstel mogelijk is. En denk ook hier eens aan! Wat te doen als Armageddon komt terwijl u zich in het gezelschap van deze mensen bevindt? Er is dan geen tijd meer voor berouw. — Luk. 15:13, 30; 2 Petr. 2:13, 15, NW.
7. Wat gebeurde er met de jongeman toen er hongersnood uitbrak, en welke moeilijkheden waren hierbij betrokken?
7 Wanneer wij nu weer naar de illustratie terugkeren, lezen wij vervolgens dat er „een zware hongersnood” uitbrak en dat de jongeman, die alles had verkwist, uiteindelijk een baantje als zwijnenhoeder kreeg (Luk. 15:14-16, NW). Voor een jood, zoals hij moet zijn geweest, was dit onterend en verontreinigend. Het varken was een dier dat niet door de joden mocht worden gegeten of zelfs maar worden aangeraakt, of het nu dood was of levend. „Onrein zal het voor u zijn” (Lev. 11:7, 8; Deut. 14:8). De verloren zoon moest zijn geweten geweld aandoen. Hij kon niet verwachten dat zijn werkgever, een ’burger van dat land’, zich zorgen zou maken over een gewetensvraag van een sjofele zwijnenhoeder. Hij mocht zijn maag nog niet eens vullen met hun nederige maal van carobbepeulen! „Niemand gaf hem iets.” — Luk. 15:16, NW.
8. (a) In welk opzicht is de christenheid sinds 1918 door hongersnood getroffen? (b) Hoe is dit van invloed geweest op de „verloren zoon”-klasse?
8 Het is niet moeilijk de vervulling van dit onderdeel van de illustratie te zien. Er wordt in de Schrift over een honger gesproken, „geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen”. Vooral sinds 1918 is de christenheid door zo’n honger getroffen. Van die tijd af hebben de religieuze leiders, evenals die in Israël, „het woord des HEREN . . . verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?” Het is zoals Jezus in zijn dagen tot hen zei: „Zo hebt gij dan het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw overlevering.” Alle bewoners in het gehele wereldrijk van valse religie zijn thans geestelijk verhongerd. De regeerders of officiële burgers van Satans wereld hebben alleen maar hun eigen menselijke plannen aan te bieden, zoals de organisatie van de Verenigde Naties, ondersteund door de religieuze leiders. Aangezien degenen die tot de „verloren zoon”-klasse behoren, de weg van de wereld zijn opgegaan, verenigen zij zich met zulke plannen, in de hoop daardoor verlichting en ondersteuning te ontvangen. Er is echter niets voor de geestelijk zieken, die verhongerend en behoeftig en verlaten aan hun lot worden overgelaten. Dat is de sombere zijde van de illustratie. — Amos 8:11; Jer. 8:9; Matth. 15:6; 2 Kor. 4:4, NW.
DE JONGSTE ZOON KOMT TOT BEZINNING
9. (a) Brengt God kwaad over ons om ons tot bezinning te brengen? (b) Waardoor werd de jongste zoon in staat gesteld tot bezinning te komen?
9 Toen Jezus vertelde wat er verder met de jongste zoon gebeurde, zei hij eenvoudig: „Toen hij tot bezinning was gekomen”, waarna hij vermeldde hoe de jongste zoon bij zich zelf redeneerde (Luk. 15:17-19, NW). De geestelijken van de christenheid zeggen vaak tot degenen die tegenspoed ondervinden dat God hun dergelijke ervaringen laat meemaken om hun een les te leren, om hen tot bezinning te brengen. Aldus schrijven zij de verantwoordelijkheid voor het toelaten van kwaad aan God toe en beweren zij dat hij er de hand in heeft. Een dergelijke leer is onschriftuurlijk en laadt veel smaad op Gods naam. Gods Woord zegt dat God niet „met kwade dingen kan . . . worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand”, dat wil zeggen, met kwade dingen. God stelt ons op de proef en geeft ons streng onderricht, maar hij maakt hierbij geen gebruik van slechte instrumenten. De schriftplaats vervolgt met te zeggen: „Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt” (Jak. 1:13, 14, NW). Zo ging het ook met de verloren zoon. Ook al is het waar dat hij waarschijnlijk niet tot bezinning zou zijn gekomen toen hij nog volop van het leven genoot, toch blijft het feit bestaan dat hij tot bezinning kon beginnen te komen doordat hij zich bepaalde inlichtingen die hij zich nog van vroeger herinnerde, weer voor de geest haalde. Evenals de Israëlieten wisten waarheen zij zich moesten wenden wanneer zij aan de vijand waren prijsgegeven, wist ook de jongeman dit, zoals blijkt uit de manier waarop hij vervolgens redeneerde.
10. Wat blijkt uit de in Lukas 15:18, 19 opgetekende woorden van de verloren zoon, waardoor welk licht wordt geworpen op de houding van de vader?
10 Toen de jongeman vernam dat er in zijn eigen land geen hongersnood heerste, zei hij bij zich zelf: „Ik zal opstaan en naar mijn vader trekken en tot hem zeggen: ’Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te worden genoemd. Maak mij als een van uw loonarbeiders’” (Luk. 15:18, 19, NW). Zijn woorden geven veel meer te kennen dan alleen maar het verlangen de hongersnood te ontvluchten en weer goed gevoed te zijn. In de eerste plaats erkende hij bij zich zelf dat hij had gezondigd, niet alleen tegen zijn vader, maar ook tegen God in de hemel. Zijn woorden tonen tevens aan dat hij slechts één doel voor ogen had, namelijk terug te gaan en weer thuis bij zijn vader te wonen en dienst voor hem te verrichten. Hij kende zijn vader en hij wist hoe het thuis was. Als zijn vader bij zijn vertrek kwaad op hem was geworden en woedend tegen hem was uitgevaren, zou het in zijn geest niet zo hebben vastgestaan wat hem te doen stond. Hij zou dan het besluit hebben kunnen nemen om terug te keren in de verwachting ergens anders werk te vinden, zonder zijn vader te hoeven ontmoeten. Deze gedachte kwam echter niet eens bij hem op. Hij wilde naar huis! Er bestond geen andere plaats voor hem!
11. Op welke wijze komen degenen die thans tot de „verloren zoon”-klasse behoren, tot bezinning?
11 Hetzelfde geldt voor degenen die door de jongeman worden afgebeeld. Door hun vroegere contact met Jehovah’s volk en de waarheidsboodschap hebben zij een basis op grond waarvan zij tot bezinning kunnen komen. Terwijl het hun goed gaat, staan zij hier inderdaad niet bij stil. Toch hebben zij zich door hun herinneringen van vroeger een beeld gevormd van hoe het leven „thuis”, met Gods volk in hun theocratische organisatie, was. Wanneer zij dan de teleurstellingen en armoedige leegte van Satans wereld meemaken, kunnen zij het verschil zien. Verder ontvangen zij, zoals stilzwijgend in de illustratie te kennen wordt gegeven, het recente nieuws dat de opgedragen dienstknechten van Jehovah nog steeds voorspoed genieten, dat zij geestelijk gesproken „brood in overvloed” hebben en ook horen zij over de prettige activiteiten die in verband staan met een huis waar overvloed heerst (Luk. 15:17, NW). Het is zelfs algemeen bekend dat Jehovah’s getuigen zich in een uitzonderlijk grote mate in al deze dingen verheugen.
12. Welke juiste beslissing nemen zij thans?
12 Na tot bezinning te zijn gekomen en in hun geest duidelijk het verschil gezien te hebben, nemen zij de juiste beslissing. Zij dragen zich nu aan God op en wel op een gezonde basis van kennis en waardering. Zij zijn gereed om met een diepe betekenis en oprechtheid Ja te zeggen op de twee vragen die voor elke doopdienst aan alle doopkandidaten worden gesteld. Evenals de jongeman leggen zij een volledige bekentenis af van hun onreine, zondige toestand en bieden zij zich in een onvoorwaardelijke opdracht aan de hemelse Vader aan ten einde zijn wil te doen en hem te dienen. Met welk resultaat? Wat gebeurde er met de jongeman in de illustratie?
13. Door welke gebeurtenissen wordt de thuiskomst van de verloren zoon gekenmerkt?
13 Wij komen nu aan het ontroerendste gedeelte van deze gelijkenis toe. Stelt u zich het tafereel eens voor. De lange terugtocht naar zijn vaderland is als een grimmige beproeving, maar zijn vastberadenheid en het doel dat hij voor ogen heeft, houden hem op de been. Ten slotte, als hij „nog een heel eind weg” is, ziet hij in de verte zijn huis liggen. Wat ziet hij? Zijn vader, die zijn ogen met zijn handen afschermt en in zijn richting kijkt! O, hoe vaak zal zijn vader dat hebben gedaan! Alhoewel de jongen nog ver is, herkent zijn vader hem direct en hij rent hem tegemoet. Vol medelijden omhelst hij hem en hij kust hem teder. Bij zijn thuiskomst bekent de zoon al zijn fouten en biedt hij zijn diensten aan als ’een van de loonarbeiders’. De vader beslist echter dat zijn zoon eerst in de beste kleren moet worden gestoken, zodat hij er weer keurig uitziet; daarna worden allen uitgenodigd om aan de feestvreugde deel te nemen, „want deze zoon . . . was dood maar is weer levend geworden; hij was verloren, maar is gevonden”. — Luk. 15:20-24, NW.
14. Op welk beginsel wordt aldus de nadruk gelegd, hetgeen tot welke conclusies leidt?
14 Hoe krachtig illustreerde Jezus hier het bijbelse beginsel: „Keert tot mij terug, en ik zal stellig tot u terugkeren” (Mal. 3:7, NW). Als degenen die van het rechte pad zijn afgedwaald eens zouden beseffen welk een grote vreugde hun terugkeer naar huis zou veroorzaken! Zij worden hier ongetwijfeld vaak door hun schaamtegevoel van weerhouden. Als zij echter in Satans door hongersnood getroffen wereld blijven en er de hongerdood sterven, wat voor geluk zou dit dan aan wie maar ook kunnen schenken? Totaal niets! Wat kunnen wij doen om deze personen te helpen? Willen wij hen helpen, of zullen wij dezelfde ernstige fout maken als de oudste zoon in de illustratie?
15. (a) Op welke wijze heeft Jehovah net zo’n houding aan de dag gelegd als de vader van de verloren zoon? (b) Op welke wijze hebben degenen die met Jehovah in harmonie zijn, hun waardering getoond?
15 Wij kunnen degenen die het rechte pad hebben verlaten het beste helpen door op te merken wat Jehovah heeft gedaan, zoals in de illustratie te kennen wordt gegeven, en dienovereenkomstig te handelen. Jezus maakte in het verhaal heel duidelijk welke houding door de vader aan de dag werd gelegd en welke handelwijze er door hem werd gevolgd. Hij wachtte niet totdat zijn zoon thuis zou komen, waarna hij tot hem zou zeggen: „Zo, en wat zou je nu ter verontschuldiging van je gedrag willen aanvoeren?” Neen. Hij verwachtte dat zijn zoon zou terugkeren en hij keek geregeld naar hem uit. Jehovah heeft deze zelfde houding aan de dag gelegd door lang geleden de vele profetieën en illustraties in zijn Woord te laten optekenen waarin werd voorzegd dat deze klasse zou terugkeren en welk een vreugde dit hem en allen in zijn met een huis te vergelijken organisatie zou schenken. Precies toen dit nodig was, namelijk in 1943, zorgde hij ervoor dat deze schriftplaatsen werden begrepen. De betekenis ervan werd door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, het gezalfde overblijfsel, doorgegeven en vormde een onderdeel van het geestelijke voedsel dat „te rechter tijd” werd verschaft (Matth. 24:45-47, NW). Degenen die in overeenstemming met Jehovah’s wil leefden en als het ware bij hem thuis woonden, waren zeer dankbaar voor het aldus gegeven inzicht. Zij hielden deze kennis niet voor zich zelf, maar maakten van alle mogelijke middelen gebruik om ze bekend te maken, waardoor zij de grote belangstelling en deernis weerspiegelden die hun Vader heeft voor degenen die er blijk van geven tot bezinning te komen.
16. Hoe is het naar voren treden van een aardse klasse op progressieve wijze duidelijk geworden en aangemoedigd?
16 Wanneer wij de aldus gemaakte vooruitgang aan een korte beschouwing onderwerpen, merken wij op dat The Watchtower in 1923 voor het eerst de juiste uitleg gaf van de illustratie van de „schapen en bokken”. In verband met de identiteit van de „schapen” werd toen aangetoond dat zij een aardse klasse afbeeldden die aan de rechterhand van de Koning wordt bijeengebracht met het vooruitzicht onder zijn heerschappij eeuwig leven te ontvangen (Matth. 25:31-46, NW). In 1931 werd deze zelfde klasse vereenzelvigd met degenen die „zuchten en kermen over al de gruwelen die . . . bedreven worden” in de christenheid. Dezen ontvangen ’een teken op hun voorhoofd’, waarmee wordt aangeduid dat zij de waarheid kennen en openlijk uitdragen, hetgeen tot hun bewaring te Armageddon leidt (Ezechiël, hoofdstuk 9). In 1932 werd deze klasse vereenzelvigd met Jonadab, die verheugd naast koning Jehu in zijn wagen plaatsnam toen deze op weg was naar de terechtstelling van de Baälsaanbidders, waardoor de terechtstelling van alle valse aanbidders tijdens de vernietiging van Babylon de Grote en in Armageddon wordt afgebeeld. Er werd met klem gezegd dat het voor geïnteresseerde mensen nog steeds mogelijk was aan de dienst van de Koning Jezus Christus, de Grotere Jehu, in zijn met een wagen te vergelijken organisatie deel te nemen (2 Kon. 10:15-27, NW). In de jaren 1933 en 1934 ontving deze klasse hierbij praktische hulp doordat het nabezoekwerk werd ingesteld; geïnteresseerde mensen werden namelijk opnieuw bezocht, waardoor de weg werd geopend om hen door middel van de huisbijbelstudieregeling geregeld geestelijk voedsel te schenken. In 1934 werd duidelijk gemaakt dat het juist was wanneer zij de stap van de opdracht zouden doen en in water zouden worden gedoopt.
17. Waardoor werd de ontwikkeling van deze klasse in 1931 en 1935 gekenmerkt?
17 Sinds 1931 is het steeds duidelijker geworden dat deze met schapen te vergelijken personen een definitief standpunt aan de zijde van Jehovah’s gezalfde getuigen begonnen in te nemen, hetgeen met zich meebracht dat zij te zamen met hen aan de velddienst deelnamen. Evenals de verloren zoon hadden velen vroegere gelegenheden om in een opgedragen verhouding tot Jehovah te komen en hem te dienen, ongebruikt voorbij laten gaan. In de ontwikkeling en het herstel van deze klasse blijkt het jaar 1935 echter het beslissendste jaar geweest te zijn. In dat jaar gebeurde er iets wat overeenkwam met de terugkeer van de verloren zoon en de edelmoedige behandeling die hij van zijn vader ontving, hetgeen neerkwam op een openlijke en openbare erkenning van een lang verloren zoon die weer thuis was gekomen. Hij was werkelijk gearriveerd en er was voor gezorgd dat hij er geschikt uitzag om de passende oorzaak te zijn voor feestvreugde. Wat gebeurde er in 1935 wat hiermee overeenkwam?
18, 19. Op welke wijze stemmen de gebeurtenissen tijdens de in 1935 gehouden congressen overeen met het beeld, hetgeen aanleiding geeft tot welke vraag?
18 Onze aandacht wordt gevestigd op een congres dat in de maand mei van dat jaar in Washington, D.C., werd gehouden. Het is veelbetekenend dat degenen die als Jonadabs bekendstonden in de hieraan voorafgaande Watchtowers speciaal werden uitgenodigd aanwezig te zijn.a Er werd op dat congres duidelijk aan de hand van de Schrift bewezen dat de „grote schare” van Openbaring 7:9 (NW) niet een soort van secondaire geestelijke klasse was, zoals vroeger werd begrepen, maar dat ze dezelfde aardse klasse was als die waarnaar in de andere schriftplaatsen die wij zojuist hebben beschouwd, werd verwezen. Vervolgens werd aan alle aanwezigen die zich als leden van deze „grote schare” beschouwden, gevraagd op te staan, en een groot aantal gaf hieraan gehoor. Het was een kenmerkende tijd voor geestelijke feestvreugde en blijdschap. Deze procedure werd ook op andere congressen gevolgd, met soortgelijke resultaten. De „grote schare” van de „andere schapen” was gearriveerd! Ja, zij waren er!
19 Nu zult u misschien zeggen dat dit allemaal dertig jaar geleden is gebeurd. Hoe staat het er thans voor? Laten wij, voordat wij hier antwoord op geven, het laatste deel van Jezus’ illustratie beschouwen, waarin wordt besproken hoe de oudste zoon op de terugkeer van zijn broer reageerde.
GEEN GERECHTVAARDIGDE OORZAAK TOT STRUIKELEN
20. Welke handelwijze volgde de oudste zoon in verband met de terugkeer van zijn broer, en hoe trachtte de vader hem te overreden?
20 De oudste zoon was toevallig niet thuis op het moment dat zijn broer arriveerde. Toen hij het huis naderde, vroeg hij aan een knecht wat de muziek en het gedans te betekenen hadden. Hij werd erg kwaad toen hem dit werd verteld en weigerde naar binnen te gaan. Zijn vader smeekte hem binnen te komen en aan de feestvreugde deel te nemen. Maar neen hoor! De oudste zoon uitte de beschuldiging dat zijn vader onrechtvaardig optrad, dat hij sentimenteel en partijdig was voor die schelm van een broer van hem, ook dat hij hém had onthouden wat hem toekwam, want er was nog nooit een geitebokje voor hem geslacht zodat hij met zijn vrienden plezier kon hebben. In smekende taal deed de vader opnieuw een beroep op zijn zoon, terwijl hij hem terzelfder tijd op beide aangevoerde punten corrigeerde met de woorden: „Kind, gij zijt altijd bij mij geweest, en alles wat van mij is, is van u; maar wij moesten wel vrolijk zijn en ons verheugen, want deze broer van u was dood, maar is levend geworden, en hij was verloren, maar is gevonden” (Luk. 15:25-32, NW). Hier eindigt het verhaal, terwijl de deur voor de oudste jongen bleef openstaan, zodat hij na de aangelegenheid overdacht te hebben en tot bezinning te zijn gekomen, naar binnen kon gaan.
21. Wie worden hier afgebeeld door de oudste zoon, waarbij wij welke omstandigheden in gedachten houden?
21 In dit opzicht beeldt de oudste zoon niet het gehele overblijfsel van de „kleine kudde” die zich nog op aarde bevindt af, maar slechts degenen die net zo’n houding als hij aan de dag leggen. Hoe blijkt dit het geval te zijn? Houd in gedachten dat de aandacht tot 1931 voornamelijk was gevestigd op het bijeenbrengen van degenen die de hemelse hoop koesteren. Er was wel een aardse klasse voorzien, maar men begreep toen nog niet dat God zich speciaal met deze klasse zou bezighouden en dat deze klasse aan deze zijde van Armageddon georganiseerd zou worden. Men zag toen nog niet duidelijk in dat de „andere schapen” vóór Armageddon bijeengebracht en onderwezen zouden worden, in geen geval degenen die evenals de verloren zoon hun gelegenheden ongebruikt voorbij hadden laten gaan. Bovendien hadden sommigen extreme ideeën over de wijze waarop Jehovah hen op hun hemelse erfenis voorbereidde, want zij geloofden dat al hun ervaringen, tot in de kleinste details, van hogerhand werden bestuurd, terwijl hierbij progressief aan de ontwikkeling van een prettig karakter werd gewerkt. Zij werden hierdoor egocentrisch en buitengewoon belangrijk in hun eigen ogen. Op een soort van nederige manier werden zij egotistisch. Zij zagen alleen maar zich zelf in het beeld, zoals duidelijk het geval was met de oudste zoon.
22. Op welke wijze heeft Jehovah er blijk van gegeven de „jongste zoon”-klasse te erkennen, en met welk resultaat?
22 Was Jehovah soms verplicht om zijn welbehagen uit te stellen en te wachten totdat deze egocentrische personen het juiste standpunt zouden innemen en de juiste geest aan de dag zouden leggen? In het geheel niet. Hij ging ermee voort een feest van vette spijzen voor de „jongste zoon”-klasse te organiseren toen de tijd rijp werd dat zij openlijk erkend zouden worden. Hij verschafte hun, geestelijk gesproken, een prachtig gewaad, een ring en sandalen, waardoor te kennen werd gegeven dat hij hen als zijn toekomstige aardse zonen identificeerde, als personen die nu een goede reputatie in zijn organisatie genoten, terwijl zij hun „voeten geschoeid [hadden] met de toerusting van het goede nieuws van vrede” (Ef. 6:15, NW). De „oudste zoon”-klasse waardeerde dit echter niet en vroeg op een tartende wijze om opheldering. Ja, degenen die tot deze klasse behoorden, weigerden het huis van Gods organisatie binnen te treden en wilden er niet aan deelnemen een klasse te verwelkomen die in plaats van hen in het middelpunt van de belangstelling was komen te staan!
23. (a) Waarom is het standpunt van de „oudste zoon”-klasse onjuist? (b) Wat is het juiste standpunt?
23 Hun beschuldiging was op beide aangevoerde punten onjuist. Wat hen zelf betrof, hun eigen beloning als eerstgeborenen stond vast als zij getrouw bleken te zijn. Wat de „jongste zoon”-klasse betrof, er was geen sprake van dat de ene klasse boven de andere werd begunstigd. Als er in Gods liefde en geduld een aardse klasse wordt aangetroffen die levend is geworden en eerder dan werd verwacht, in het beeld is verschenen, dienen wij ons dan niet te zamen met onze hemelse Vader over hen te verheugen? Wij kunnen het ons beslist niet veroorloven een twistzieke en misnoegde houding aan de dag te leggen!
24, 25. (a) In welk opzicht is de deur nog steeds open voor degenen die tot deze klasse behoren? (b) Welke vragen moeten nog beantwoord worden?
24 Alhoewel Jezus de illustratie besloot toen de oudste zoon zich buiten het huis bevond, kunnen wij beslist niet de conclusie trekken dat niemand van deze klasse ooit gunstig op Jehovah’s oproep zal reageren. De deur is nog steeds open. Houd in gedachten dat deze illustratie werd uitgesproken naar aanleiding van de houding van de Farizeeën en schriftgeleerden. Zij legden net zo’n superieure houding aan de dag tegenover de zondaars en belastinginners als de oudste zoon tegenover zijn broer. Een behoorlijk groot aantal van deze religieuze leiders kwam later echter tot bezinning. Het verslag onthult zelfs dat „een grote schare priesters . . . het geloof gehoorzaam” werd. — Hand. 6:7, NW.
25 Wendt Jehovah zijn eigenschappen van liefde en geduld nog steeds aan? Hebben zich sinds 1935 bepaalde ontwikkelingen voorgedaan waardoor dit wordt bewezen? Op welke wijze kunnen wij van de verkeerde stap van beide zoons voordeel trekken en wat kunnen wij van de houding van de vader leren, zoals zo duidelijk door Jezus wordt beschreven? Wij hebben vanzelfsprekend een levendige belangstelling voor de huidige situatie en zullen deze vragen in het volgende artikel bespreken.
[Voetnoot]
a The Watchtower van 1 en 15 augustus 1935, blz. 98, 110, 127 en 130.