’Keer terug tot de herder van uw zielen’
TWEE hartverwarmende gelijkenissen van Jezus beschrijven Gods intense zorg voor degenen die nog steeds deel uitmaken van zijn volk maar die zijn afgedwaald. Stelt u zich de angstige bezorgdheid eens voor van de herder die de uit 99 schapen bestaande kudde verlaat en in de wildernis op zoek gaat naar het verloren schaap „totdat hij het vindt”. Of denk eens aan de niet aflatende ijver van de vrouw die een geldstuk van een drachme verliest, welke munt misschien deel uitmaakt van een bijzonder waardevolle collectie. Zij spant zich tot het uiterste in om het te vinden — zij steekt een lamp aan en veegt haar hele huis „totdat zij het vindt”. En wat is zij blij als zij het heeft gevonden! — Luk. 15:4-10.
U zult ongetwijfeld beseffen dat Jezus over mensen sprak die in een opgedragen verhouding tot God staan en toch om verscheidene redenen zijn afgedreven of „verloren” zijn geraakt. Misschien behoort u wel tot hen. De in de gelijkenissen te kennen gegeven grote krachtsinspanning die werd gedaan om iets dierbaars terug te vinden en de vreugde die er bestond toen het werd gevonden, zal u misschien ontroeren. Hieruit blijkt welk een belangstelling God, zijn Zoon, de heilige engelen en uw geestelijke broeders en zusters voor u hebben. De gelijkenis die op deze twee gelijkenissen volgt, verschaft meer details over de handelwijze van degene die „verloren” is geraakt.
De gelijkenis van de verloren zoon
Met een roerende levendigheid toont Jezus in de gelijkenis van de verloren zoon aan (1) waarom iemand zou afdrijven, (2) wat er kan gebeuren wanneer hij of zij weg is, (3) wat er voor nodig is om terug te keren en (4) de hartelijke ontvangst door God. De twee zoons in de gelijkenis vormen een afbeelding van mensen die, evenals u, de Vader hebben leren kennen, zich in het huisgezin des geloofs in een ’overvloed van geestelijk brood’ hebben verheugd en hun leven aan Jehovah hebben opgedragen. — Luk. 15:11-32.
Er bestaan verschillende redenen waarom sommigen, zoals de jongste zoon, het ’huisgezin’ van onze hemelse Vader verlaten. Vaak komt dit eenvoudig door de toenemende last van de „zorgen des levens” (Luk. 21:34). Af en toe heeft de invloed van slechte omgang sommigen „verhinderd de waarheid te blijven gehoorzamen” (Gal. 5:7, 8, 10, 12). Ook zijn personen er misschien door irritatie over een leerstellige kwestie toe gebracht zich te keren „tot de dingen die zij hadden achtergelaten” (Joh. 6:60-66). Het komt er in feite op neer dat sommigen, hetzij bewust of onbewust, de omgeving in Jehovah’s geestelijke huisgezin te strikt of te beperkend vinden. Deze personen willen, evenals de verloren zoon, niet langer onder het waakzame oog van de Vader staan. Zij willen naar een „ver land” gaan om zich vrij te kunnen bewegen.
Alleen in een ver land
Nadat de verloren zoon al zijn geld had opgemaakt, was er geen sprake meer van vrijheid en plezier. Hij geraakte steeds dieper verwikkeld in een gedrag dat tot het verkeerde neigde, en op het laatst kwam het zo ver dat hij ’een losbandig leven leidde’. Toen er een moeilijke tijd aanbrak, ’verbond hij zich’ in zijn wanhoop aan een van de burgers, die hem „zond” om zwijnen te hoeden — de minderwaardigste taak voor een jood. Hij verlangde zelfs naar het voedsel van de varkens! — Luk. 15:13-16.
John was vóór zijn reis naar het geestelijke ’verre land’ een gemeentelijke ouderling geweest. „Overeenkomstig de waarheid leven, is beslist een bescherming, maar wanneer je inactief bent, laat je je waakzaamheid varen”, legt John uit. „Ook al doe je misschien niet iets heel slechts, toch begin je kleine dingetjes toe te laten. Je zegt bij jezelf: ’Och, ik bezoek helemaal geen gemeentevergaderingen meer, dus maakt het eigenlijk nog wel wat uit wat ik doe?’” Een andere Getuige die een aantal jaren inactief is geweest, gaf toe: „Ik begon me werkelijk over te geven aan slecht gedrag. Ik ondervond al heel snel hoe diep iemand kan zinken door met mensen van de wereld om te gaan. De enige manier waarop je van hun gezelschap kan genieten, is door je mond te houden over Jehovah. Praat je wel over hem, dan leidt dit alleen maar tot veel moeilijkheden.”
Velen die inactief worden, vervallen echter niet zoals de verloren zoon uit Jezus’ gelijkenis, tot een „losbandig leven”. Toch worden allen zich ervan bewust dat zij niet meer in een intieme verhouding tot God staan. Eén inactief echtpaar „pakte vijftien jaar lang geen bijbel op”, en toch bleven zij in moreel opzicht rechtschapen. De vrouw legt uit: „Materieel hadden wij het in die jaren buitengewoon goed. Men zou kunnen gaan denken dat het niet nodig is tot Jehovah terug te keren. Wij bouwden ons gehele leven rond onze baan en onszelf op. Wij probeerden alle herinneringen aan de waarheid zelfs zo volkomen uit onze geest te bannen dat wij naar een gebied verhuisden waar niemand ons kende. Maar al dit geluk was slechts een vernisje. Van binnen waren wij verscheurd. Mijn man is jarenlang ernstig gedeprimeerd geweest. Wij baden niet meer, zelfs niet voor de maaltijden. ’s Nachts kon ik heel vaak niet slapen omdat ik mij zorgen maakte over de waarheid en me schuldig voelde.” Haar man voegde hieraan toe: „Wij hadden het gevoel alsof wij ten dode waren opgeschreven.”
Het is een pijnlijke situatie om zich vervreemd van Jehovah en in geestelijk opzicht helemaal alleen te voelen. Een christelijke vrouw die inactief was geweest, zei: „Er gaat niets boven het bezit van Jehovah’s gunst. Het is afschuwelijk wanneer je je slecht voelt en niet tot hem kan bidden of wanneer je eraan twijfelt of hij je gebeden wel zal verhoren.”
’Hij kwam tot bezinning’
De verloren zoon besefte zijn innerlijke geestelijke gevoelens en reageerde er gunstig op. Jezus zei dat ’hij tot bezinning kwam’. De oorspronkelijke Griekse woorden betekenen letterlijk: „Hij kwam tot zichzelf.” Hij was „buiten zichzelf” geweest, in een onwezenlijke wereld. Maar nu werd hij zich bewust van zijn werkelijke geestelijke toestand. Hij dacht na over de vrede en de overvloed die hij in het huis van zijn vader had genoten. — Luk. 15:17.
Hoewel de verloren zoon uit zichzelf tot dit besef kwam, volgt een dergelijk inzicht vaak op verscheidene geestelijke gesprekken waardoor sluimerende gevoelens opnieuw worden geactiveerd. Zo vertrouwde Diane, toen zij inactief was, haar innerlijke gevoelens toe aan een Getuige die zij goed had leren kennen: „Ik kan niet tot Jehovah terugkeren. Ik heb hem niet lief en ik weet dat dat de beweegreden moet zijn.” De Getuige vroeg: „Had je je man lief toen je verkering met hem kreeg?” „Nee, dat kon toch niet? Ik kende hem niet”, antwoordde Diane. „Toen besefte ik”, zo gaf Diane toe, „dat ik Jehovah weer zou liefhebben wanneer ik hem weer zou leren kennen. Ik kwam later opnieuw in contact met de gemeente en vroeg om hulp. Onder leiding van de ouderlingen heeft een echtpaar ruim een jaar lang de bijbel met mijn man en mij bestudeerd, en wij werden weer actief.”
Een van de grootste belemmeringen om terug te keren, is echter een overweldigend schuldgevoel.
Ben ik te ver gegaan?
„Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te worden genoemd.” Deze gedachte speelde in de geest van de verloren zoon nadat hij „tot bezinning was gekomen”. Anderen hebben zich net zo gevoeld — onwaardig een lid van Gods gezin genoemd te worden. — Luk. 15:17-19.
„Je beseft dat je Jehovah willens en wetens de rug hebt toegekeerd. Dit schuldgevoel maakte dat ik me ellendig voelde”, gaf Virginia toe. „Toen ik weer actief begon te worden, kostte het me heel veel moeite om weer te gaan bidden. Ik dacht maar steeds: ’Waarom zou Jehovah nog iets met mij te maken willen hebben; ik heb hem immers de rug toegekeerd.’” Anderen waren van mening dat zij de „onvergeeflijke zonde” hadden begaan.
Beschouwde de vader uit de gelijkenis, die wist dat de zonden van zijn zoon ernstig waren, deze zonden als onvergeeflijk? Was hij koel en onverschillig toen de jongen weer kwam opdagen? Helemaal niet! Hij had naar zijn zoon uitgekeken. Jezus zei immers: „Terwijl hij nog een heel eind weg was, werd zijn vader hem gewaar” (Luk. 15:20). Buren zagen misschien alleen maar de lompen, het vuil, de blote voeten, maar de vader zag „hem”. Hij wist van hoever zijn zoon was gekomen. Het was duidelijk dat hij zijn ’losbandige leven’ de rug had toegekeerd en werkelijk berouw had. — Spr. 28:13.
De vader holde zijn zoon tegemoet om hem te omhelzen. De zoon had hoogstens gehoopt een ’loonarbeider’ te mogen worden, iemand die niet werkelijk tot het huisgezin behoorde en in sommige opzichten slechter af was dan een slaaf. Hij had zich beslist niet kunnen voorstellen dat zijn vader zou zeggen: „Vlug! haalt een lang gewaad te voorschijn, het beste, en trekt het hem aan, en doet hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten. En haalt de gemeste jonge stier, slacht hem en laten wij eten en vrolijk zijn.” Hoe prachtig illustreerde Jezus de hartelijke reactie van de vader! — Luk. 15:22, 23.
De vader wist dat de verloren zoon reeds een hoge prijs had betaald — de emotionele littekens van ’het leiden van een losbandig leven’ en het verlies van al zijn geld, de verschrikking van het feit dat hij tijdens de hongersnood zonder vrienden en zonder voedsel en onderdak was, de schande om met varkens te eten en ten slotte de lange reis naar huis. Evenzo beseft Jehovah dat iemand in de tijd dat hij „verloren” is geraakt, heel veel lijden ondergaat en dat het niet gemakkelijk is om terug te keren. Maar als wij oprecht berouw hebben en „de zaken rechtzetten” met Jehovah, zal onze mededogende hemelse Vader, die „overvloedig in liefderijke goedheid” is, „niet voor altijd aanmerkingen blijven maken, . . . noch naar onze dwalingen over ons [brengen] wat wij verdienen”. Personen die in de tijd dat zij gescheiden waren van de christelijke gemeente, zelfs grove zonden hebben begaan, maar die werkelijk berouwvol terugkeren en hun zonden tegenover de ouderlingen belijden, kunnen een liefdevolle, attente behandeling verwachten die tot volledig herstel zal leiden. — Ps. 103:8-10; 130:3; Jes. 1:18, 19.
Het is waar dat de bijbel over sommige ontrouwe christenen zegt dat hun zonden niet worden vergeven. Paulus toont echter aan dat deze personen „tegenstanders” van de Waarheid zijn en het loskoopoffer minachtend met voeten treden door het als van gewone waarde te beschouwen (Hebr. 10:26-31). Maar hebt u ooit zo’n extreme stap gedaan? Dat u dit materiaal oprecht beschouwt, in plaats dat u er verachting voor hebt, geeft te kennen dat u nog altijd een zekere liefde voor geestelijke zaken hebt. Dat u zich schuldig en in uw hart verontrust voelt, toont aan dat u niet te ver gegaan bent. Wees ervan verzekerd dat Jehovah uw gebedsvolle verzoek zal verhoren, evenals hij het gebed verhoorde van David, die smeekte: ’Vergeef mijn dwaling, want die is aanzienlijk.’ — Ps. 25:11.
’Wees niet bevreesd. Ik wil werkelijk helpen’
Twee ouderlingen bezochten een inactief echtpaar dat in het verleden bijzonder ijverig was geweest in de prediking. Het gesprek was nog maar net begonnen of de inactieve echtgenoot merkte verdedigend op dat hij wist dat hij in de velddienst behoorde te staan om anderen te onderwijzen. „Ik geloof niet dat je dit op het ogenblik zou moeten doen”, luidde het verbazingwekkende antwoord van Russell, een van de ouderlingen. „Als een van jouw gezinsleden ziek was, zou je hem dan opdragen naar buiten te gaan en het gras te maaien? Welnu, ook wij zullen je niet opdragen ’het gras te maaien’. Wij willen graag dat je beter wordt. Wat kunnen wij doen om je te helpen?” Liefdevolle hulp, met inbegrip van hartelijke gastvrijheid door de ouderlingen, hielpen het echtpaar weer geestelijk gezond te worden, en de man verricht thans zelfs dienst als ouderling. — Vergelijk Jakobus 5:14, 15.
Sommige berouwvolle personen aarzelen zich weer aan te sluiten omdat zij zich niet in staat voelen om zomaar ineens alle verantwoordelijkheden van een Getuige op zich te nemen. Jehovah is echter redelijk. Gewoonlijk is een geleidelijk herstel, dat stap voor stap wordt bereikt, het meest praktische. Paulus zei dat sommigen die in zijn tijd geestelijk „afgestompt” waren geworden, iemand nodig hadden die hun weer de elementaire dingen van de Waarheid onderwees (Hebr. 5:11, 12). Dit geestelijke voedsel schenkt kracht en maakt andere stappen mogelijk. In een aantal interviews met Getuigen die eens inactief waren geworden maar zich later weer hadden hersteld, zeiden de meesten dat zij geregelde hulp nodig hadden gehad. Toch zijn de gemeenteleden alleszins bereid om die hulp te geven. Zij denken er net zo over als Jehovah, die tot zijn uitverkoren volk zei: „Wees niet bevreesd, want ik ben met u. Blik niet rond, want ik ben uw God. Ik wil u sterken. Ik wil u werkelijk helpen.” — Jes. 41:10.
Ja, God zegt: „Ik wil u werkelijk helpen.” Misschien zult u het contact met enkele slechte metgezellen moeten verbreken. U zult misschien tegenstand moeten trotseren van familieleden die het niet goed vinden dat u christelijke vergaderingen bijwoont. Misschien zult u enkele dingen aan de ouderlingen moeten bekennen (Ps. 32:3-5). Maar vergeet nooit dat Jehovah er is om te helpen. Eén Getuige die herstelde, zei: „Jehovah stond mij slechts toe één stap tegelijk te zien, en hij heeft mij heel erg geholpen.” Een vrouwelijke Getuige voegde hieraan toe: „Zodra ik de Koninkrijkszaal binnenstapte, omhelsden en kusten al mijn vroegere vriendinnen mij. Hun geluk overweldigde me gewoon. Ik dacht bij mijzelf: ’Waarom ben ik bang geweest?’” Hoewel sommigen misschien een houding zullen hebben die overeenkomt met die van de oudere broer van de verloren zoon, zullen de meesten erg blij zijn u te zien terugkeren. — Luk. 15:25-32.
Waarom zou u dit niet zelf ondervinden? Een christelijke vrouw die herstelde nadat zij enige tijd was weggebleven, verklaarde: „Er is geen enkele andere plaats waar men innerlijke vrede kan vinden. Toen ik weer geestelijk actief werd, zag ik alle andere dingen gewoon in hun juiste verhouding. Deze wereld heeft niets waardevols te bieden. Het is zo’n heerlijk gevoel te weten dat je Jehovah behaagt en zijn bescherming geniet. Je kunt ’s nachts slapen. Je huidige leven schenkt voldoening en je kunt een werkelijke hoop op leven in de Nieuwe Ordening aankweken.”
Indien u een verdwaald schaap bent, waarom zou u de Getuige die u dit tijdschrift heeft gebracht, dan niet vragen u te helpen met de ouderlingen in de plaatselijke gemeente in contact te komen? Ervaar de vreugde en tevredenheid die voortspruiten uit het volgen van de handelwijze die door Petrus wordt beschreven: „Want gij waart verdwaald als schapen, maar nu zijt gij tot de herder en opziener van uw zielen teruggekeerd.” — 1 Petr. 2:25.