De hoogmoedigen contra de nederigen
1. Welk belangrijke beginsel wordt in 2 Samuël 22:28 vermeld, en hoe is het van toepassing?
TOEN David door Jehovah van al zijn vijanden, met inbegrip van Saul, bevrijd was, componeerde hij een verheven lied van dankzegging, waarbij hij deze woorden gebruikte: „Het deemoedige volk zult gij redden; maar uw ogen zijn tegen de hoogmoedigen, opdat gij hen moogt vernederen” (2 Sam. 22:28, NW). Dit brengt een beginsel tot uitdrukking waarop door heel Gods Woord heen de nadruk wordt gelegd. Het betreft twee klassen of groepen van mensen die tegenover elkaar zijn gesteld. Een tijd lang, zoals in het geval van David, worden de nederigen door de hoogmoedigen als paria’s behandeld en lijden dikwijls honger. Dan komt er een onderzoek, of een tijd van inspectie en oordeel van Jehovah. Dit heeft een volledige ommekeer voor deze twee klassen tot gevolg, maar, let wel, niet door in elkaars schoenen te gaan staan.
2. Hoe ging Maleachi 3:1, 5 bij Jezus’ eerste komst in vervulling?
2 Zulk een inspectie- en oordeelsdag werd ingeluid toen Jezus op dertigjarige leeftijd zijn bediening begon. Hij kwam als Jehovah’s vertegenwoordiger, de in Maleachi’s profetie voorzegde „Engel des verbonds”. Deze profetie voorzei in de volgende bewoordingen Jehovah’s komst tot zijn tempel ten oordeel: „Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn” tegen de genoemde boosdoeners. Had de bediening van Jezus als Jehovah’s „Engel des verbonds” een verandering van toestand voor de twee klassen, de nederigen en de hoogmoedigen, tot gevolg? Ja. Doch er was zelfs al daarvóór een voorsmaak van die verandering. Hoe dan wel? Behalve over de „Engel des verbonds”, sprak Jehovah in hetzelfde verband over nog een boodschapper, zeggende: „Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal.” Jezus zei openlijk dat deze boodschapper, die de weg voor hem bereidde en die een voorloper van hem was, Johannes de Doper was. — Mal. 3:1, 5; Matth. 11:7, 10; Luk. 1:76; 7:24, 27.
3. Hoe openbaarden zich door middel van de bediening van Johannes de Doper twee klassen?
3 De bediening van Johannes de Doper begon ongeveer zes maanden voor die van Jezus, doch gedurende die tijd begonnen zich twee klassen te openbaren. Enerzijds waren daar Johannes’ discipelen, die Johannes aan Jezus voorstelde en die, samen met anderen, de kern van de ene klasse vormden. Dit waren nederige en echte godvrezende mensen, zoals Nathánaël, „stellig een Israëliet, in wie geen bedrog is”, zoals Jezus getuigde. Anderzijds was het zo dat toen Johannes „velen van de Farizeeën en Sadduceeën naar de doop zag komen, . . . hij tot hen [zei]: ’Adderengebroed, wie heeft u getoond hoe de komende gramschap te ontvlieden?’” — Joh. 1:47; Matth. 3:7.
4. Welke voorzeggingen werden er met betrekking tot deze twee klassen gedaan?
4 Dertig jaar daarvoor werd er echter al voorzegd dat er voor deze twee klassen een verandering op komst was. Na Elisabeth, de aanstaande moeder van Johannes de Doper, te hebben bezocht en na zelf door heilige geest te zijn bevrucht, uitte de maagd Maria haar lof met de woorden: „Mijn ziel maakt Jehovah groot . . . hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de bedoeling van hun hart verstrooid. . . . Hij heeft hongerigen volledig verzadigd met goede dingen en hen die rijkdom hadden, heeft hij met lege handen weggezonden.” Een merkwaardige overeenkomst hiermee vertonen de meer dan duizend jaar tevoren uitgesproken woorden van een andere vrouw, Hanna, die ook onverwachts moeder van een zoon, Samuël, werd. Zij zei: „Mijn hart heeft werkelijk uitbundige vreugde in Jehovah . . . Die verzadigd waren, moeten zich verhuren om brood, maar de hongerigen houden in werkelijkheid op te hongeren.” — Luk. 1:46-53; 1 Sam. 2:1, 5, NW.
5. Wanneer en hoe kwam Jezus voor de eerste maal in aanraking met hen die hoogmoedig waren?
5 De twee tegengestelde klassen en de veranderingen die deze in een oordeelsdag moesten ondergaan, stonden dan ook, zoals Jezus heel goed wist, in de Hebreeuwse Geschriften duidelijk aangegeven, en toen hij zijn bediening begon, waren beide klassen reeds aanwezig. Met zijn volmaakte verstand en vlugge begrip ontdekte hij misschien zelfs al op twaalfjarige leeftijd, na drie dagen in nauw contact met de godsdienstonderwijzers in de tempel te zijn geweest, de hoedanigheden van die mannen die de ene klasse vormden (Luk. 2:42-47). Zijn eerste schermutseling met die hoogmoedige, rijke en goed gevoede religieuze leiders vond waarschijnlijk plaats toen hij, op het eerste Pascha na het begin van zijn bediening, de handelaars en geldwisselaars uit de tempel dreef. Wij kunnen ons voorstellen wat een foltering dat was voor hen die dat handelsverkeer in Jehovah’s huis van gebed machtigden en er voordeel van trokken. — Joh. 2:13-17.
6. Welke veranderingen die moesten komen, werden door middel van de bediening van Johannes duidelijk?
6 Niet alleen dat deze twee klassen aanwezig waren, maar ook werden de veranderingen die zij moesten ondergaan niet uitgesteld, geen moment. Van het begin af aan had Johannes discipelen die hem openlijk in zijn bediening hielpen. In plaats van aan de genade van de religieuze leiders te zijn overgeleverd en genegeerd en veracht te worden, hadden zij thans een diensttoewijzing die hun grote vreugde en bevrediging schonk, zoals voedsel een hongerige ziel. In scherpe tegenstelling daarmee viel Johannes, zodra hij die Farizeeën en Sadduceeën in het oog kreeg, met vernietigende woorden tegen hen uit, zoals reeds is vermeld (Matth. 3:7-12). Waarom? Niet alleen omdat hij vervuld was met Gods geest, maar ook omdat hun hooghartige houding jegens het gewone volk, hun grote trots en zelfrechtvaardigheid, algemeen bekend waren.
7. Hoe werden deze veranderingen door middel van Jezus’ bediening scherper belicht?
7 Zo was het ook met Jezus. Vanaf het begin van zijn bediening begon hij zijn discipelen te onderwijzen en op te leiden. Nu zij niet langer in een ongunstige positie verkeerden, bemerkten zij dat het leven werkelijk een doel had. Vanuit hun nieuwe, gunstige positie hadden zij rechtstreekse bewijzen van Gods liefdevolle gunst en bescherming. Wat een gelukkige tegenstelling vormde dit voor hen! Maar wat een bittere tegenstelling voor die regeerders wier positie en prestige tot nu toe onbetwist waren geweest! Wat moeten zij vaak zijn ineengekrompen als zij moesten aanhoren hoe Jezus hen onbevreesd en in het openbaar aan de kaak stelde. Daar hij zijn Vader vertegenwoordigde, bleef Jezus er gedurende zijn gehele bediening zonder onderbreking mee voortgaan de nederigen gunst te bewijzen en de hoogmoedigen zijn afkeuring te tonen. Soms maakte hij in duidelijke taal melding van de twee klassen, zoals in de bergrede, doch hij maakte bij zijn onderwijs in het openbaar vaker gebruik van illustraties. Ook al begrepen zij niet alle details, de regeerders wisten niettemin heel goed dat hij over hen sprak. Zo vermeldt Matthéüs: „Toen nu de overpriesters en de Farizeeën zijn illustraties hadden gehoord, begrepen zij wel dat hij over hen sprak.” — Matth. 21:45.
TIJD OM DE ROLLEN OM TE KEREN
8. Welke omstandigheden leidden ertoe dat Jezus in Lukas 16:15 de Farizeeën aan de kaak stelde?
8 Let nu op de omstandigheden die leidden tot een illustratie die wij in details willen onderzoeken. Lukas vermeldt dat de Farizeeën en schriftgeleerden, voordat Jezus tegen het einde van zijn aardse bediening naar Jeruzalem ging, bleven morren omdat de belastinginners en zondaars naar Jezus toe bleven komen om hem te horen. Daarom gaf Jezus illustraties waarin de twee klassen tegenover elkaar werden gesteld: De vreugde over de berouwvolle zondaar en over de verloren zoon die, toen hij naar huis terugkeerde, welkom wordt geheten, vergeleken met hen die menen dat zij geen berouw behoeven te hebben. Vervolgens kwam de illustratie van de onrechtvaardige beheerder, waardoor zijn discipelen werden geholpen waardering te hebben voor ware geestelijke rijkdommen en vriendschap in tegenstelling tot de vluchtige en onrechtvaardige rijkdommen van de mammon (Luk. 15:1–16:13). Dan levert Lukas het volgende interessante commentaar: „De Farizeeën nu, die liefhebbers van geld waren, luisterden naar al deze dingen, en zij hoonden hem. Toen zei hij [Jezus] tot hen: ’Gij zijt het die uzelf rechtvaardig verklaart voor de mensen, maar God kent uw hart; want wat hoog is onder de mensen, is iets walgelijks in Gods ogen.’” — Luk. 16:14, 15.
9. Welke belangrijke tijdfactor vermeldde Jezus vervolgens, als inleiding van welke illustratie?
9 Deze duidelijke taal liet zien hoe Jezus deze mannen bezag. Vervolgens wijst hij op de belangrijke tijdfactor, zeggende: „De Wet en de Profeten waren tot Johannes. Van die tijd af wordt het koninkrijk Gods als goed nieuws bekendgemaakt, en alle soorten van mensen dringen ernaar op” (Luk. 16:16). Ja, de tijd was aangebroken waarop de rollen voor deze hooghartige, eigengerechtige, op geld beluste klasse zouden worden omgekeerd en wel ten gunste van die andere klasse, die tot nu toe onbillijk door hen was bejegend. Met dit thema in gedachten vertelde Jezus vervolgens de illustratie die onze belangstelling heeft en die bekend is als de rijke man (Diʹves) en Lazarus. Hij gebruikte het bekende patroon van tegenstelling, gevolgd door een volledige ommekeer van omstandigheden. Om er ons een beeld van te vormen, zullen wij eerst resumeren wat Jezus zei.
10. Hoe kan de illustratie in Lukas 16:19-31 worden samengevat?
10 Een zeker rijk man leidde dagelijks een weelderig leven. Lazarus, een bedelaar die in een beklagenswaardige toestand verkeerde, werd aan de poort van de rijke man neergelegd en hunkerde naar de dingen die van zijn tafel vielen. De bedelaar stierf, en de engelen droegen hem naar de boezempositie van Abraham. De rijke stierf en werd begraven. Daar hij in Hades in een vlammend vuur pijniging onderging, smeekte hij Abraham om Lazarus te zenden, opdat hij zijn vinger in water kon dopen om zijn tong te verkoelen. Maar Abraham legde uit dat er voor beide mannen een volledige ommekeer had plaatsgevonden en ook dat er een grote kloof tussen hen was gevestigd die men niet kon oversteken. Toen vroeg de rijke man of Lazarus naar het huis van zijn vijf broers kon worden gestuurd om hen te waarschuwen voor deze plaats van pijniging. Maar Abraham antwoordde: „Zij hebben Mozes en de Profeten; laten zij naar hen luisteren.” De rijke zei: „Volstrekt niet, . . . maar als iemand uit de doden naar hen toe gaat, zullen zij berouw hebben.” Abrahams laatste woord was: „Indien zij naar Mozes en de Profeten niet luisteren, zullen zij zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat.” — Luk. 16:19-31.
FIGUREN GEÏDENTIFICEERD
11. Wie beeldde de rijke man in Jezus’ tijd af, gekenmerkt door welke punten van overeenkomst?
11 Laten wij eerst naar de toepassing van de illustratie in de tijd van Jezus zelf kijken. Met het oog op de schriftuurplaatsen die reeds besproken zijn, is het niet moeilijk de identiteit van de hoofdfiguren vast te stellen, welke identiteit nog krachtiger uitkomt door de details die worden verschaft. Over de eerste zei Jezus: „Een zeker mens nu was rijk, en hij doste zich meestal in purper en linnen en leidde van dag tot dag een vrolijk en weelderig leven” (Luk. 16:19). Wie was deze rijke die prat ging op zijn rijkdom? Wie stelde hij voor? Welnu, Jezus had zojuist tot hen gesproken; het waren de Farizeeën, die het geld liefhadden. Let op de overeenkomst van uitdrukkingswijze. Jezus zei: „Gij . . . die uzelf rechtvaardig verklaart voor de mensen.” En ook de rijke „doste zich meestal in purper en linnen” (Luk. 16:15, 19). De Farizeeën wachtten niet af of iemand anders hen rechtvaardig zou verklaren, noch voelden zij zich er afhankelijk van. Evenmin wachtte de rijke man af of iemand anders hem met de door purper en linnen gesymboliseerde koninklijke gewaden en onderscheidingstekens en in het oog lopende deugdzaamheid en rechtvaardigheid zou bekleden, noch voelde hij zich er afhankelijk van. Noch God, noch zijn dienstknecht, Christus Jezus, noch de profeten, zoals Jesaja, hebben ooit verklaard dat de religieuze regeerders van Israël een rechtvaardige klasse vormden. Verre van dien! Degenen echter die tot die klasse behoorden, verzuimden nooit met hun rechtvaardigheid te koop te lopen. Dit bleek, net zoals bij die rijke man, uit hun kleding en uit hun hele houding, zoals Jezus met de volgende woorden ook zei: „Zij verbreden de doosjes met schriftuurplaatsen die zij als bescherming dragen, en vergroten de franjes van hun klederen. Zij zijn gesteld op de voornaamste plaats aan de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen . . . [en schijnen], van buiten weliswaar, mooi . . . [en] rechtvaardig voor de mensen.” — Matth. 23:5, 6, 27, 28; 6:1, 2.
12. Waarvan is purper een symbool, en hoe was dit van toepassing op de religieuze regeerders in Jezus’ tijd?
12 Wat het purper betreft, van oudsher is dit gebruikt als een symbool van koninklijke of regeringsmacht. Toen Jezus was gearresteerd en hem door Pilatus werd gevraagd: „Zijt gij de koning der joden?”, vlochten de soldaten, zoals wij ons herinneren, uit spot „een kroon van doornen en zetten die op zijn hoofd en tooiden hem met een purperen bovenkleed . . . en zeiden: ’Goedendag, gij koning der joden!’” (Joh. 18:33; 19:2, 3) De religieuze regeerders streefden niet werkelijk naar het koningschap op een troon, maar zij matigden zich wel degelijk heerschappij aan en oefenden die ook uit. Waren zij niet de leiders van het volk waaraan God had beloofd: „Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk”? En herinnerden zij Jezus er niet bij een zekere gelegenheid aan: „Wij zijn Abrahams nageslacht en wij zijn nooit iemands slaven geweest”? — Ex. 19:6; Joh. 8:33.
13. Wat symboliseert linnen, hetgeen welke tegenstelling tussen de Farizeeën en de Bruid van het Lam vormt?
13 Linnen wordt gebruikt als een symbool van rechtvaardigheid. Let op de beschrijving van de christelijke gemeente als de Bruid van het Lam Jezus Christus op het tijdstip van haar huwelijk met hem in de hemel. Zij is „getooid . . . met helder, rein, fijn linnen, want het fijne linnen beeldt de rechtvaardige daden van de heiligen af”. Merk echter op dat er niet wordt gezegd dat zij zichzelf in purper en linnen dost, ook al huwt zij met de „Koning der koningen”. O, neen! Zij verklaart zichzelf niet rechtvaardig, zoals de Farizeeën, doch „het is haar gegeven getooid te zijn met . . . fijn linnen”, zoals het passend wordt uitgedrukt (Openb. 19:7, 8, 16). De apostel Paulus, die vroeger een ijverige Farizeeër was, kwam tot het besef van de tegenstelling tussen de ware rechtvaardigheid en de valse, zoals blijkt uit wat hij schreef: „Opdat ik Christus moge winnen en in eendracht met hem gevonden worde, niet mijn eigen rechtvaardigheid hebbend, die voortvloeit uit de wet, maar die welke door middel van geloof in Christus is, de rechtvaardigheid die van God komt op basis van geloof.” — Fil. 3:8, 9; zie ook Rom. 10:2-4.
14. Welke aspecten helpen nog meer de „rijke man”-klasse in Jezus’ tijd te identificeren?
14 In de ogen van de mensen in het algemeen en in hun eigen ogen hadden deze religieuze leiders alles, evenals de rijke man, die „van dag tot dag een vrolijk en weelderig leven [leidde]”, hetgeen ook een overvloedige maaltijd omvatte (Luk. 16:19). Zoals wij hebben gezien, wordt kennis, speciaal kennis op geestelijk gebied, met voedsel en drank vergeleken (Jes. 55:1, 2; Joh. 17:3). Welnu, de joden, en speciaal hun leiders, bezaten hiervan een grote voorraad waaraan zij zich voortdurend konden vergasten. Paulus stelde eens de vraag: „Wat is dan de superioriteit van de jood?” Hij antwoordde: „Heel veel in elk opzicht. In de eerste plaats, dat hun de heilige uitspraken Gods werden toevertrouwd.” Hij schreef ook dat de Israëlieten „de heerlijkheid en de verbonden en het geven van de Wet en de heilige dienst en de beloften” toebehoorden. De leiders waren, zoals Jezus zei, „goed onderlegd . . . in de Wet” en hadden de „sleutel der kennis”. Als wij dus de woorden onderzoeken waarmee Jezus’ illustratie begint, blijkt duidelijk dat de rijke man de religieuze leiders en regeerders als klasse afbeeldde. — Rom. 3:1, 2; 9:4; Luk. 11:52.
15. Hoe beschreef Jezus de bedelaar, en wie beeldde hij af?
15 Wat valt er nu over de bedelaar te zeggen? Jezus gaf de rijke man geen naam, maar de bedelaar gaf hij de joodse naam Lazarus, hetgeen „God is helper” betekent. Deze Lazarus, „die met zweren overdekt was, werd gewoonlijk aan zijn poort [die van de rijke man] neergelegd en begeerde verzadigd te worden met de dingen die van de tafel van de rijke vielen. Ja, ook kwamen de honden zijn zweren likken” (Luk. 16:20, 21). Net als bij de rijke man behoeven wij niet ver te zoeken om de klasse te vinden die door Lazarus wordt afgebeeld. Jezus had juist over hen gesproken. Eigenlijk waren het de Farizeeën die Jezus over deze andere klasse deden spreken toen zij hun misnoegen erover uitten dat hij de belastinginners en zondaars ontving (Luk. 15:1, 2). Merk ook op dat Jezus vlak daarvoor tot een van de regeerders der Farizeeën zei: „Wanneer gij een feestmaal aanrecht, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit.” Ja, de bedelaar beeldde hoofdzakelijk de armen en geestelijk verarmden onder de joden uit. Zij werden zeer veracht door de heersende klasse, door hen die „op zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en die de overigen [zoals Lazarus] als niets”, enkel als geschikt gezelschap voor honden beschouwden. Erger nog, in toornige taal zeiden de overpriesters en Farizeeën over het volk, dat Jezus aanvaardde: „Deze schare, die de Wet niet kent, vervloekt zijn zij.” Evenmin als de rijke man, troffen de regeerders voorzieningen voor enige geestelijke voeding van het arme volk, de armen die „zich bewust [waren] van hun geestelijke nood” en hunkerden naar wat er van de kwistige tafel van de rijke afviel. — Luk. 14:13; 18:9; Joh. 7:49; Matth. 5:3.
16. Hoe waren de religieuze regeerders verantwoordelijk voor de zieke toestand van de „Lazarus”-klasse?
16 Daar kwam nog bij dat deze regeerders de tradities, die in de loop der jaren door hun eigen klasse waren opgebouwd, in de plaats van Gods „heilige uitspraken” hadden gesteld. Dientengevolge hadden zij, zoals Jezus zei, „het woord Gods krachteloos gemaakt” en „mensengeboden als leerstellingen” onderwezen. Er zou dus bitter weinig voeding in dat afval zitten. Bovendien bonden die regeerders zware lasten op de schouders der mensen en wilden ze „met hun vinger niet verroeren” (Matth. 15:6-9; 23:4). Geen wonder dat Jezus Lazarus afbeeldde als iemand die „met zweren overdekt” was. In zo’n uitgemergelde toestand droeg hij stellig een zware last, zonder het minste vooruitzicht op enige hulp of verlichting van de rijke man.
17. Hoe toonde Jezus aan dat er een verandering ten aanzien van deze twee klassen moest komen?
17 Deze stand van zaken was slecht, volkomen ongerechtvaardigd, en kon niet eindeloos worden toegelaten. Jezus zei dan ook tot de misnoegde Farizeeën: „De gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar zij die iets mankeren, wel. Gaat dan heen en leert wat het zeggen wil: ’Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer.’ Want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” En hij waarschuwde diezelfde klasse: „Wee u, gij die goed onderlegd zijt in de Wet, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan, en die binnengingen, hebt gij verhinderd!” Ja, de tijd voor een verandering, voor een ommekeer, was aangebroken. Hoe schilderde Jezus dit in zijn illustratie? — Matth. 9:12, 13; Luk. 11:52.
DE MEEST INGRIJPENDE VERANDERING
18. Welke meest ingrijpende gebeurtenis vond er in de illustratie plaats, en welke veranderingen en ommekeer waren hiervan het gevolg?
18 Van alle ervaringen waardoor een verandering en ommekeer in het menselijke leven wordt gebracht, is de dood wel de meest ingrijpende, de climax. Juist die verandering besprak Jezus in zijn illustratie. Na eerst een beschrijving van de twee zojuist besproken figuren te hebben gegeven, zei Jezus vervolgens: „Na verloop van tijd nu stierf de bedelaar . . . De rijke stierf eveneens.” Aha! Het kwam dus op de belangrijke tijdfactor aan. Welk een levendig beroep deed Jezus nu op de verbeeldingskracht van zijn toehoorders, wetende dat, naast tegenstellingen, ook het voorstellingsvermogen een machtig hulpmiddel is om iets te begrijpen! Werden deze twee mannen rustig slapend in hun graf gelaten? O, neen! De bedelaar werd onmiddellijk „naar de boezempositie van Abraham gedragen”. De rijke „werd begraven. En in Hades . . . [was] hij in pijnigingen” in een vlammend vuur. — Luk. 16:22, 23.
19. (a) Ter ondersteuning van welke leerstelling wordt Lukas 16:23 dikwijls aangehaald? (b) Waarom is een dergelijke gevolgtrekking niet alleen onredelijk maar ook onschriftuurlijk?
19 Zoals velen van onze lezers weten, interpreteren vele commentators en autoriteiten in de christenheid dit als de letterlijke vermelding van een feit ter ondersteuning van hun traditionele leerstelling van een eeuwige pijniging die onsterfelijke zielen in een hellevuur ondergaan. Doch vatte ook maar iemand van Jezus’ toehoorders, hetzij Farizeeën hetzij discipelen van hem, dit zo op? Dachten zij, zoals vaak wordt gezegd, dat Jezus even de sluier oplichtte om een glimp te laten zien van het lot dat de goddelozen, ja, allen die geen hemelse gelukzaligheid verkrijgen, te wachten staat? Wel neen. Allen die naar Jezus luisterden, beseften dat dit een gelijkenis of illustratie was die bepaalde dingen afbeeldde, en dus niet letterlijk moest worden opgevat. Zoals in een voorgaande uitgave van De Wachttoren werd aangetoond, wordt de situatie absurd en onmogelijk als men deze letterlijk opvat, en bovendien worden dan de duidelijke schriftuurlijke verklaringen geweld aangedaan die bewijzen dat Hades (Hebreeuws, Sjeool) het gemeenschappelijke graf is waarin ’de doden niets weten . . . want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat’ (Pred. 9:5, 10). Is het redelijk te denken dat degenen die in het hellevuur zijn, zich op zulk een geringe afstand van hen die in de hemel zijn bevinden, dat zij gemakkelijk met hen kunnen spreken? Zijn zij zo dichtbij dat zij kunnen zien wie er in de hemel zijn en wat zij doen? Zijn zij in staat met hen die in de hemel gezag uitoefenen een gesprek te voeren en zelfs te debatteren? — Zie De Wachttoren van 1 mei 1965, blz. 263, 264, par. 11 tot 16.
20. Hoe gebruikte Jesaja een soortgelijke methode wanneer hij een levendige beschrijving geeft van een dramatische ommekeer?
20 Maar u vraagt zich misschien af: Was Jezus gerechtigd, of had hij iets waarop hij zich kon beroepen, om de doden af te beelden alsof zij leefden en spraken, om iets ongewoon dramatisch te illustreren? Ja! Hier vinden wij nog een interessante overeenkomst tussen de uitdrukkingen die door Jezus en de profeet Jesaja gebruikt werden. Jesaja had onder inspiratie de dramatische val en vernietiging van de Babylonische dynastie van koningen voorzegd. Het was zulk een geweldige ommekeer dat de koningen van de andere natiën, elk op een praalbed in hun nis in de grote kuil van Sjeool liggend, als het ware ontwaken en van verbazing de hals uitrekken bij de komst van de „koning van Babel”, zeggende: „Ook gij zijt krachteloos geworden als wij . . . uw trots is in het dodenrijk neergeworpen . . . het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking.” Bovendien voegt deze koning zich niet in een eigen nis bij de andere koningen, maar wordt ’weggeworpen, ver van zijn graf . . . als een weggetrapt aas’ (Jes. 14:4, 10, 11, 19). In Jan Moerentorfs Biblia Sacra en enkele andere vertalingen wordt de „koning van Babel” in Jesaja 14:12 „Lucifer” genoemd, en deze uitdrukking heeft, naar men algemeen veronderstelt, betrekking op Satan de Duivel. Als men een dergelijke opvatting huldigt, betekent dit dat Satan, in plaats van over de hel te regeren en haar vuren brandende te houden, zelfs in zijn eigen domein wordt verworpen en vernederd. Geen wonder dat de commentators van de christenheid deze profetie niet als een krachtige ondersteuning van hun leerstelling van eeuwige pijniging beschouwen.
21. Is het de bedoeling dat Jezus’ illustraties letterlijk worden opgevat? Zo niet, wat is dan wel de bedoeling ervan?
21 Neen, het is noch vanuit het standpunt van de Schrift, noch vanuit dat der rede, gemotiveerd de gevolgtrekking te maken dat Jezus nu plotseling een letterlijk verslag gaf van wat er plaatsvond. Een illustratie of gelijkenis is een allegorisch verhaal, een geïllustreerde verhandeling over bepaalde waarheden of gebeurtenissen. In overeenstemming met zijn andere illustraties gebruikte Jezus hier een levendig woordbeeld of verhaal om iets af te beelden, in dit geval iets dat twee klassen van mensen op dat ogenblik reeds meemaakten. De ware betekenis vast te stellen van wat aldus in deze speciale illustratie, zowel in Jezus’ dagen als in onze eigen tijd, werd afgebeeld, moeten wij aan een volgende uitgave van De Wachttoren overlaten.