Gods oordeel maakt de waarlijk rijken openbaar
1. Waarom is de Koninkrijksboodschap thans zo krachtig?
IN ZIJN profetie betreffende de tijd van het einde zei Jezus: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën.” Dit is te vergelijken met de boodschap bij de eerste komst, namelijk dat het „koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”. De boodschap van thans is krachtiger. Ze houdt in dat Gods koninkrijk werkelijk is opgericht, want in de herfst van 1914 G.T. installeerde Jehovah zijn Koning, Christus Jezus, niet op een aardse troon, maar op de hemelse berg Sion. — Matth. 24:14; 4:17; Ps. 2:6; Hebr. 12:22.
2. Door op welke wijze te werk te gaan, worden wij geholpen de illustratie in Lukas 16:19-31 op onze eigen tijd van toepassing te brengen?
2 De Koninkrijksboodschap bij de eerste komst kenmerkte het begin van een inspectie- en oordeelsperiode. Het was de eerste draad in het oordeelspatroon. Het gevolg was dat er zich, zoals in Jezus’ illustratie van de rijke man en Lazarus werd afgebeeld, veranderingen begonnen te voltrekken waarbij twee klassen waren betrokken. Dit is ook thans het geval. De beginselen waarop de inspectie en het oordeel zijn gebaseerd, blijven dezelfde, de tenuitvoerlegging vindt echter op grotere schaal plaats. Door de context van de illustratie en andere erop betrekking hebbende schriftuurplaatsen te onderzoeken, waren wij in staat de twee hoofdfiguren ten tijde van de eerste komst te identificeren en de eerste vervulling ervan na te gaan. Door op dezelfde wijze te werk te gaan, zullen wij geholpen worden een duidelijk beeld te krijgen van de huidige situatie. Wij zullen er ook door worden geholpen te begrijpen welke positie wij persoonlijk met betrekking tot dat oordeelspatroon en het doel dat het beoogt, innemen.
3. Hoe kunnen wij de hedendaagse „rijke man”-klasse identificeren?
3 Wij behoeven niet ver te zoeken om de hedendaagse „rijke man”-klasse te ontdekken. De religieuze geestelijkheid en leiders van de christenheid vertonen een opvallende gelijkenis met de joodse religieuze leiders uit Jezus’ tijd. Evenals destijds, vormen deze mensen ook thans een klasse op zich, onschendbaar, qua stand en ontwikkeling als superieur beschouwd, gekenmerkt door hun kleding en hun vele titels. Zij zijn rijk ten aanzien van invloedrijke en vooraanstaande posities, genieten bij de politieke regeerders vaak een goede reputatie en oefenen in sommige gevallen werkelijke macht uit achter de troon of de dictator. Deze mensen zijn ook in religieus opzicht rijk, doordat zij beweren Gods exclusieve woordvoerders in internationale aangelegenheden, alsook in sociale en persoonlijke problemen te zijn. In hun gemeenten zijn zij gewoonlijk de enigen die zijn geordineerd om te prediken en de diensten te leiden. In sommige kerken matigen deze mannen zich aan de biecht te horen en absolutie te verlenen. Zekere personen matigen zich zelfs het recht aan iemand te canoniseren, dat wil zeggen zo’n persoon heilig en rechtvaardig te verklaren. Het is beslist waar dat de hedendaagse „rijke man” zich in purper en linnen tracht te dossen en van dag tot dag een vrolijk en weelderig leven leidt. — Luk. 16:19.
4. Sinds wanneer is de hedendaagse „Lazarus”-klasse duidelijk geworden, en hoe dan wel?
4 Wij behoeven ook niet lang te zoeken om de „bedelaar”-klasse uit Jezus’ illustratie thuis te brengen. Bedenk, dat bij de eerste komst deze klasse van deemoedige en nederige personen verscheen zodra de voorloper, Johannes de Doper, begon te prediken. Zo werd er ook thans, voordat het Koninkrijk in 1914 werd opgericht, een soortgelijk voorbereidend werk verricht dat eruit bestond de weg voor Jehovah’s vertegenwoordiger te bereiden (Mal. 3:1). Daar het een werk op grotere schaal was, ging er een langere periode van ongeveer veertig jaar overheen. Door dit werk werden onmiddellijk degenen gevonden die zich bewust waren van hun geestelijke nood, doch die, net als de discipelen van Johannes, personen werden die voor geestelijk voedsel niet langer afhankelijk waren van de orthodoxe religieuze leiders. Tot op die tijd had men hen, net als de met zweren overdekte Lazarus, „aan zijn poort [die van de rijke man] neergelegd” om, wat er maar ook aan voedsel van de tafel mocht afvallen, op te pakken (Luk. 16:20, 21). De geestelijken van de christenheid hebben zich evenwel, net als hun vroegere tegenbeeld, weinig van het gewone volk aangetrokken. Zij hebben aan hun tradities en geloofsbelijdenissen de voorkeur gegeven boven de leerstellingen die uitsluitend en alleen door de bijbel worden onderwezen. Hun tafel mag dan al de schijn van een vorstelijk feestmaal hebben, maar hun voedsel is surrogaat.
JUISTE KIJK OP DE TIJDFACTOR
5. Moeten wij een plotselinge vervulling verwachten van wat er door de dood van de rijke man en Lazarus werd afgebeeld?
5 Toen, zo wordt in de illustratie verteld, gebeurde er iets dat het hele tafereel veranderde. Beide mannen stierven. Op dat punt gaat het belangrijke tijdelement een rol spelen, dat in de vervulling wordt gekenmerkt door de bekendmaking van het goede nieuws van het Koninkrijk. Ja, de dood is een gebeurtenis die een climax vormt, maar vergis u niet, de veranderingen die eruit voortvloeien, gebeuren niet onmiddellijk en treffen niet iedereen gelijktijdig. Zo ging het ook niet bij de eerste komst. Als voorbode van Jezus’ bediening, werd er gedurende de zes daaraan voorafgaande maanden een werk verricht en een boodschap bekendgemaakt waardoor sommigen vertroosting werd gebracht en anderen pijniging ondergingen. Zo bracht ook de waarheidsboodschap die aan 1914 voorafging en waarvan Gods koninkrijk het middelpunt vormde, sommigen vertroosting en hoop en verzadigde ze de ziel van de hongerigen, doch de geestelijken werden erdoor vertoornd en gepijnigd, hetgeen zij niet onder stoelen of banken staken. (Zie voor details Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose.) Dat prille werk en die boodschap gingen vooraf aan een omvangrijker en duidelijker afgebakend patroon dat na 1914 zou worden uitgewerkt. Het is net als bij de morgenzon; opdat de doordringende stralen ervan de omtrek van alles scherp doen uitkomen, behoeven wij niet te wachten tot ze werkelijk is opgegaan. Voordien, eraan voorafgaand, geeft het welkome licht van de dageraad een steeds duidelijker beeld van het landschap vóór ons.
6. Hoe worden wij in dit opzicht verder geleid?
6 Er is nog iets. Toen Jezus zijn illustratie gaf, dachten de religieuze regeerders dat zij nog altijd konden vasthouden aan hun weelderig leven en aanmatigende beweringen. Er waren er ook velen die gelijk bedelaars in armoede verkeerden en die pas later de vertroosting van goddelijke gunst ervoeren. Dat deed niet af aan het feit dat de inspectieperiode was begonnen en niets kon de beginselen waarop ze was gebaseerd veranderen of de uitwerking ervan tegenhouden of zelfs belemmeren. Jezus sprak dienovereenkomstig. Zo ook in onze dagen; toen Christus Jezus, met het aflopen van de tijden der heidenen in 1914, eenmaal op de hemelse berg Sion op de troon was geplaatst, kon niets datgene wat er plaats moest vinden, tegenhouden of uitstellen.
7. Hoe identificeerde Paulus de Grotere Abraham, hetgeen tot welke voortreffelijke aansporing leidt?
7 In Paulus’ geïnspireerde beschrijving van de theocratische structuur op de „berg Sion . . . het hemelse Jeruzalem”, noemde hij, na melding te hebben gemaakt van de „myriaden engelen . . . en de [christelijke] gemeente van de eerstgeborenen”, vervolgens de belangrijkste figuur, de Grotere Abraham, „God, de Rechter van allen” (Hebr. 12:22, 23). Ja, hij oordeelt over de „Lazarus”-klasse, de „rijke man”-klasse en alle anderen. Zijn „rechterlijke beslissing is een grote waterdiepte”, een „grote kloof”, rechtvaardig en onverbiddelijk ten aanzien van alle klassen (Ps. 36:6, NW; Luk. 16:26). Tot aan de definitieve voltrekking van zijn oordeel is het evenwel mogelijk dat afzonderlijke personen een verandering van hartetoestand ondergaan en, zelfs tijdens deze inspectieperiode, de ene klasse verlaten en naar de andere vluchten. Vergeet echter niet dat de tijd beperkt is. In díe zin zegt de apostel Paulus vervolgens: „Ziet toe dat gij hem die spreekt, niet vraagt u te willen verontschuldigen.” Hij zegt verder dat het hele tegenwoordige samenstel van dingen, ja, de symbolische hemel en aarde, geschokt en volkomen verwijderd zullen worden. Hij besluit met de volgende voortreffelijke aansporing: „Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag.” — Hebr. 12:25-28.
8. Welke laatste woorden voegde Paulus eraan toe, en welk onderscheid valt er op te merken?
8 Tot slot voegt Paulus er de krachtige woorden aan toe: „Want onze God is ook een verterend vuur.” Let op het onderscheid. In zijn illustratie sprak Jezus over de vurige toestand die mensen verduren terwijl zij nog op aarde zijn, waardoor zij worden gepijnigd maar niet gedood. Paulus zinspeelde echter op de uiteindelijke oordeelsvoltrekking, waarbij alle leven in het „meer van vuur . . . de tweede dood”, verteerd en vernietigd wordt. — Hebr. 12:29; Openb. 20:14.
9. Op welke wijze werpt de profetie in Openbaring 11:7-12 verder licht op de tijdfactor?
9 Als wij naar de feiten kijken, vinden wij nog meer bewijzen waarom het nodig is goed de tijdfactor in gedachten te houden. Hoewel 1914 de geboorte van het Koninkrijk kenmerkte, ondervond de „Lazarus”-klasse pas in 1919 volkomen haar veranderde toestand (Openb. 12:5). Wat gebeurde er? Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd het de geestelijken van de christenheid door God toegestaan Jehovah’s opgedragen dienstknechten van de „Lazarus”-klasse te verdrukken en hen zo in het nauw te drijven dat zij inactief werden. Als klasse leek het met hen gedaan te zijn en hun lijken lagen, symbolisch gesproken, onbedekt „op de brede straat van de grote stad”, Babylon de Grote. Hun vijanden „verheugden zich over hen”. Toen vond er, op Gods rechtstreekse bevel, een plotselinge verandering plaats. De „levensgeest van God” bracht hen weer tot activiteit en „zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: ’Stijgt hierheen op’ . . . en hun vijanden aanschouwden hen”. Dat is nu juist wat er in 1919 met Jehovah’s getuigen, die in de ogen van allen, met inbegrip van hun vijanden van de „rijke man”-klasse, in zijn gunst en verheven dienst werden hersteld, in het belang van zijn koninkrijk gebeurde. — Openb. 11:7-12.
10. Hoe zijn de veranderde omstandigheden in verband met beide klassen sinds 1919 duidelijker aan het licht getreden?
10 Sedertdien zijn de veranderde omstandigheden, zoals was voorzegd, steeds duidelijker geworden. Jehovah’s ware dienstknechten, die eerst hadden geweend en honger geleden, konden thans „jubelen van hartevreugd”, doordat zij werden gevoed met Koninkrijkswaarheden en verrijkt met Koninkrijksdienst. In tegenstelling daarmee betekent het wee en smart voor die zogenaamde dienstknechten van God die ’zichzelf voor de mensen rechtvaardig verklaren’, en graag willen dat ’alle mensen goed van hen spreken’. Dezen hebben thans reden te „schreeuwen van harteleed” nu zij zien dat de „Lazarus”-klasse grote voorspoed geniet en werkelijk rijk wordt gemaakt, „gezegend . . . met elke geestelijke zegen in de hemelse gewesten in eendracht met Christus”, de regerende Koning, en met Jehovah, de Grotere Abraham. De hedendaagse „rijke man”-klasse is echter zo goed als dood en begraven voor zover het enig bewijs van goddelijke gunst betreft. Zij verwerpen de Koninkrijksboodschap die door de „Lazarus”-klasse wordt verkondigd. In plaats daarvan staan zij zulke menselijke politieke vervangingsmiddelen voor als de Volkenbond en de Verenigde Naties. Let nu op de huidige smeekbeden van de „rijke man”-klasse, zoals in Jezus’ illustratie wordt aangegeven. — Jes. 65:14; Luk. 6:26; 16:15; Ef. 1:3.
DE SMEEKBEDEN VAN DE HEDENDAAGSE „RIJKE MAN”-KLASSE
11. Hoe zien wij de smeekbede van de rijke man in Lukas 16:24 in onze tijd in vervulling gaan?
11 De argumenten van de hedendaagse religieuze leiders zijn in hoofdzaak dezelfde als die van de schriftgeleerden en Farizeeën. In beide gevallen spreken daden duidelijker dan woorden. Elke poging wordt in het werk gesteld om het energieke werk en de boodschap van de „Lazarus”-klasse te kleineren of ongedaan te maken, terwijl zij zelfs, waar mogelijk, gedaan trachten te krijgen dat het werk wordt verboden. ’O, werd Lazarus nu maar gezonden om mijn tong in dit gloeiende vuur met een druppel water te verkoelen!’ O, spraken Jehovah’s getuigen nu maar een verzachtend, complimenteus woord en, tussen haakjes, zorg er toch voor dat zij hun positie van goddelijke gunst verlaten! Hoe dan ook, als wij hen maar uit Abrahams schoot weg krijgen! — Luk. 16:24.
12. Wat is, zoals door Abrahams antwoord wordt aangetoond, het resultaat van de smeekbede van de „rijke man”-klasse geweest?
12 U zult zich herinneren dat Abraham, in antwoord op de smeekbede van de rijke man, louter en alleen een overzicht van de feiten gaf, waardoor hij te kennen gaf dat niets ze kon veranderen. Dat is thans ook het geval. De pogingen om Jehovah’s getuigen ertoe te krijgen hun boodschap te verzachten of hun standpunt te veranderen, zijn even vruchteloos als in het geval van de eerste christelijke gemeente. Jehovah geeft de „Lazarus”-klasse thans dezelfde opdracht als hij zijn dienstknecht Jeremia gaf: „Tot een ieder, tot wien Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken. . . . Al zullen zij tegen u strijden, zij zullen u niet overmogen, want Ik ben met u, luidt het woord des HEREN, om u te bevrijden.” — Jer. 1:7, 19.
13. Hoe wees Jezus op een ruimere toepassing toen hij de grote kloof ter sprake bracht?
13 U zult zich verder herinneren dat in de illustratie Abraham vervolgens de aandacht vestigde op de „grote kloof”. Hebt u echter opgemerkt dat hij, door te zeggen dat geen van beiden vanwege de kloof naar de ander kon oversteken, zijn opmerking niet alleen maar tot de rijke man en Lazarus beperkte? Hij heeft het over veel mensen aan beide zijden, zeggende: „Er [is] tussen ons en ulieden een grote kloof gevestigd, zodat zij die van hier tot ulieden willen oversteken, dit niet kunnen en men ook niet van daar naar ons kan oversteken.” — Luk. 16:26.
14. Welke andere klassen dan die welke door de rijke man en Lazarus worden afgebeeld, ziet men nog in de hedendaagse vervulling?
14 Hierdoor opende Jezus de weg tot een ruimere toepassing van zijn illustratie. Dit is speciaal het geval in de hedendaagse vervulling ervan. Wij weten dat de rijke man vijf broers had, die, hetgeen stilzwijgend wordt aangenomen, dezelfde plaats van pijniging tegemoet gingen. De enige schepselen van wie Jezus vermeldde dat zij aan de kant van Lazarus stonden, waren zij die de moeite namen hem, als een armoedige bedelaar, aan de poort van de rijke man neer te leggen, en ook de honden die zorgzaam zijn zweren likten. Daar hebben wij de sleutel. Zij deden iets voor Lazarus in zijn nood. De rijke man deed niets. In een andere illustratie spreekt Jezus over degenen die, als men ziet dat zij in nood verkeren, goed doen aan zijn geestelijke broeders (de „Lazarus”-klasse), zelfs aan de geringste van hen. Dezen die graag Christus’ broeders een dienst bewijzen, mogen in de ogen van de „rijke man” dan al waardeloze lieden zijn, of niet meer dan honden, maar Jezus zegt dat zij in zijn ogen schapen zijn (dat wil zeggen, zijn „andere schapen” naast zijn „kleine kudde” van medeërfgenamen) (Joh. 10:16; Luk. 12:32). Daarentegen vergelijkt Jezus degenen die weigeren of nalaten enige hulp te verlenen, met bokken, die het uiteindelijke oordeel, het verterende „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid”, ondergaan. Wat de met schapen te vergelijken personen betreft, dezen worden uitgenodigd „het koninkrijk [te beërven] dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid”. Zelfs thans reeds dienen zij, zoals is te zien in het visioen dat Johannes werd gegeven, God „dag en nacht . . . in zijn tempel”, in nauwe samenwerking met de „tempel”-klasse of „Lazarus”-klasse, en verheugen zich derhalve in een aardse positie van goddelijke gunst. Ook deze metgezellen zijn werkelijk geestelijk rijk gemaakt, „want het Lam . . . zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden”. — Matth. 25:31-46; Openb. 7:15-17.
VERDERE SMEEKBEDE GEWEIGERD
15. Hoe blijkt er thans een soortgelijke situatie te bestaan in verband met de smeekbede om Lazarus het huis van de vader van de rijke man te laten bezoeken?
15 Pijnlijke schande en ongenade te verduren is erg genoeg. Het is nog veel erger als degenen die u goed kent, de leden van uw eigen huisgezin, erbij betrokken zijn en allen evenzeer hun deel ontvangen van de openbare ontmaskering. De geestelijken van de christenheid bevinden zich in een soortgelijke positie als de joodse geestelijken in Jezus’ tijd. Zij zouden de „Lazarus”-klasse graag uit hun positie, die erin bestaat dat zij de Grotere Abraham exclusieve aanbidding schenken, weglokken. Konden zij niet een speciale opdracht krijgen en, om met de woorden van de illustratie te spreken, naar het huis van de vijf broers van de rijke gaan en daar lang genoeg blijven om hun een „grondig getuigenis” te geven? (Luk. 16:27, 28) Met andere woorden, konden zij niet vriendelijk contact opnemen met de aanhangers van de christenheid en hun getuigenis geven, ja, maar dan het soort van getuigenis dat hun een pijniging zou besparen? Als dat zou gebeuren, kunnen wij er zeker van zijn dat zij welkom zouden worden geheten, vastgehouden zouden worden en tot een deel van het huisgezin van de vader van de rijke man, de vader van de christenheid, ofte wel de „god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel, gemaakt zouden worden!
16. Op welke wijze heeft Abrahams antwoord thans een ruimere vervulling?
16 Zou dat mogelijk zijn? U herinnert zich Abrahams antwoord: „Zij hebben Mozes en de Profeten; laten zij naar hen luisteren” (Luk. 16:29). Thans zijn deze Hebreeuwse Geschriften aangevuld met de christelijke Griekse Geschriften. De „Lazarus”-klasse en hun metgezellen, dat wil zeggen, alle getuigen van Jehovah, gebruiken thans de gehele bijbel, die onder andere vertelt wat de reden is voor Gods oordeel over Babylon de Grote, haar bloedschuld, haar vriendschap met de wereld, haar valse leerstellingen, haar schaamteloze weelde en haar komende vernietiging. — Openb. 17:5, 6; 18:2, 3, 21.
17. (a) Hoe wordt de „rijke man”-klasse door het „grondige getuigenis” getroffen? (b) Welk teken eisen zij, en waarom?
17 Dit wijdverbreide, „grondige getuigenis” is niet van het soort dat de leiders van de christenheid of haar aanhangers behaagt. Toen de rijke antwoordde: „Volstrekt niet, vader Abraham”, zei hij in werkelijkheid „neen” tegen Mozes en de Profeten. Hoe waar is dat thans! De religieuze leiders hebben geen hekel aan Jehovah’s getuigen zélf noch vrezen zij hen persoonlijk. Het is hun boodschap, die uit de bijbel komt en die, gelijk een zwaard, „krachtig [is] door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen” (2 Kor. 10:4; Ef. 6:17). Alles, maar dát niet! Wat is dus het alternatief? Een teken! Een teken, zó overweldigend dat men verstand, noch geloof behoeft te hebben. „Als iemand uit de doden naar hen toe gaat, zullen zij berouw hebben”, smeekte de rijke man (Luk. 16:30). De „rijke man”-klasse erkent dat hun aanhangers berouw moeten hebben, doch zij willen het langs een kortere weg tot stand brengen. Zij willen een methode waardoor het niet nodig zal zijn voortdurend „de zeven schalen van de toorn van God . . . naar de aarde” uit te gieten, of voortdurend naar Mozes, de Profeten en de rest van de Schrift te verwijzen en te zeggen: „Er staat geschreven.” — Openb. 16:1; Matth. 4:4, 7, 10.
18. Op welke wijze blijken de laatste woorden van Abraham passend te zijn ten aanzien van de tegenwoordige situatie?
18 Het oordeelspatroon kan niet veranderd worden, noch kan men eraan ontkomen. „Indien zij naar Mozes en de Profeten niet luisteren, zullen zij zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat” (Luk. 16:31). Dat waren Abrahams laatste woorden. Met de joodse geestelijken en hun aanhangers bleek dat het geval te zijn. Hetzelfde blijkt thans het geval te zijn. Evenals in de eerste tijd, kunnen noch de religieuze leiders, noch hun aanhangers ooit zeggen dat zij geen gelegenheid hebben gehad naar de Schrift en de boodschap die erin staat, te luisteren. Zij worden niet gedwongen te luisteren of zich te laten overreden. Zij kunnen hun hart verharden en hun ogen sluiten. Zij kunnen de getuigen, die de bescherming van de Grotere Abraham genieten, tegenstaan en vervolgen, maar niet tot zwijgen brengen. In de dagen van de apostelen „brak er een zware vervolging los tegen de gemeente die in Jeruzalem was . . . zij echter die verstrooid waren, gingen het land door en maakten het goede nieuws van het woord bekend” (Hand. 8:1, 4). Het kan zijn dat de getuigen thans gedwongen worden ondergronds te werken, maar zij prediken nog steeds.
19. Welke grotere verantwoordelijkheid rust er thans op alle godsdienstijveraars?
19 De verantwoordelijkheid van de godsdienstijveraars is in feite nog veel groter geworden, want er is „iemand uit de doden” opgewekt. Petrus zei dan ook: „God heeft hem [Christus Jezus] op de derde dag opgewekt . . . Ook heeft hij ons bevolen tot het volk te prediken en een grondig getuigenis te geven dat deze Degene is die door God is verordend tot rechter van de levenden en de doden” (Hand. 10:40, 42). Ja, er werd toen een grondig getuigenis gegeven, maar thans zelfs nog grondiger, nu Degene die is opgestaan, Koning en Rechter in Gods koninkrijk is geworden. Bovendien werd de „Lazarus”-klasse, zoals reeds werd opgemerkt, in 1919 zelf uit de doden opgewekt, zoals Jona uit de buik van de vis werd bevrijd. Maar dit alles maakt geen verschil voor het huisgezin van de rijke man en zijn broers.
LEREN HOE MEN WERKELIJK RIJK KAN ZIJN
20. Welke punten van nauwe overeenkomst vallen er, vergeleken met Jezus’ illustratie, uit Jakobus’ verwijzing naar de rijken op te merken?
20 De bijbelschrijver Jakobus vatte het thema van onze bespreking heel doeltreffend samen. Hij schreef onder inspiratie: „Welaan nu, gij rijken, weent en jammert om uw ellenden [pijniging], die over u komen. Uw rijkdom is verrot en uw bovenklederen [van linnen en purper] zijn door de mot aangetast. . . . Iets wat gelijk is aan vuur hebt gij [niet in de toekomstige eeuwige pijniging na de dood, maar] in de laatste dagen opgespaard.” Hierna verwees hij rechtstreeks naar het oordeelspatroon met de volgende woorden: „Ziet! De rechter staat voor de deur. Broeders, neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken. . . . Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is.” — Jak. 5:1-3, 9-11.
21. Hoe laat zich het drama van Job vergelijken met dat van Lazarus?
21 Dit laatste gedeelte laat de lichtzijde van het patroon zien. Gedurende een tamelijk lange tijd werd Job, evenals Lazarus, van alles beroofd en moest hij het pus van zijn zweren afschrapen, net als de honden die Lazarus’ zweren likten (Job 2:8). Ook Job was aan de genade van zijn zogenaamde weldoeners, zijn drie religieuze vrienden overgeleverd, van wie hij ongeveer evenveel verlichting en hulp kreeg als Lazarus van de kruimels van de tafel van de rijke man. Toen kwam er een inspectie en oordeel van Jehovah waardoor iedereen op zijn juiste plaats werd gezet. Er werd door openbaar gemaakt wie werkelijk rijk was. Toen Jobs gezondheid was hersteld en openlijk werd getoond dat hij in Gods gunst stond, werd Job met twee maal zoveel gezegend als hij voordien had. Bovendien kreeg hij een nieuw gezin met tien knappe kinderen, net als de „grote schare” van „andere schapen” die tot de „Lazarus”-klasse vergaderd worden en „één kudde, [onder] één herder” worden. — Job 42:10-17; Openb. 7:9; Joh. 10:16.
22. Wat moeten wij doen en wat moeten wij vermijden om werkelijk rijk te worden?
22 Als afzonderlijke personen kunnen wij leren hoe wij werkelijk rijk kunnen worden, ook al betekent dit dat wij ons eigen levenspatroon moeten veranderen. Wij kunnen „den HERE [zoeken], terwijl Hij Zich laat vinden”. Wij kunnen de fouten van de ’goddeloze en ongerechtige man’ vermijden. De rijke man in Jezus’ illustratie heeft nooit ergens enige lering uit getrokken. Tot het einde toe was hij hooghartig en egocentrisch en bleef erin volharden Lazarus slechts als een bedelaar te beschouwen, die hij kon gebieden hem te gehoorzamen. Maar Abraham beantwoordde zijn dringende verzoeken met slechts één ding aan te raden: „Mozes en de Profeten”, de Heilige Schrift. Gods patroon wordt daarin zeer duidelijk gemaakt daar het toont hoe ’zich tot den HERE te bekeren, die Zich ontfermt . . . want Hij vergeeft veelvuldig’. — Jes. 55:6, 7.
23. Hoe helpt Jezus’ boodschap aan de Laodicenzen ons in dit opzicht?
23 Ook in zijn boodschap aan de „gemeente in Laodicéa” toonde Jezus hoe u door tegenstellingen ware rijkdom kunt leren waarderen. Hoewel de boodschap in de eerste plaats tot de „Lazarus”-klasse was gericht, zijn dezelfde beginselen op allen die tot Gods volk behoren van toepassing. Die gemeente was lauw geworden doordat ze in gebreke bleef onderscheid te maken tussen ware en valse rijkdom en pochte: „Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig.” Zij waren zelfgenoegzaam en eigengerechtig. Maar te oordelen naar werkelijke, geestelijke waarden, waren zij, zoals Jezus zei, ’ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt’ en liepen zij gevaar verworpen en uit zijn mond uitgebraakt te worden. Let op Jezus’ geneesmiddel: „Ik [raad] u aan door vuur gelouterd goud van mij te kopen, opdat gij [waarlijk] rijk moogt worden, en witte bovenklederen, opdat gij gekleed moogt worden en de schande van uw naaktheid niet openbaar worde, en oogzalf om op uw ogen te strijken, opdat gij moogt zien.” — Openb. 3:14-18.
24. Welke noodzaak spreekt uit Jezus’ woorden: „Van mij te kopen”?
24 Juist ja! „Van mij te kopen”, zei Jezus, en de prijs te betalen die ik vaststel. Deze is niet onredelijk. Hij nodigt u uit uzelf in toewijding aan Jehovah op te dragen, zoals hij daarin zelf het voorbeeld gaf. Door u aan zijn opleiding en streng onderricht te onderwerpen, zal de ’beproefde hoedanigheid van geloof, welke van veel grotere waarde is dan goud dat door vuur wordt beproefd’, aan het licht komen. „Zoekt gerechtigheid”, niet door in uw eigen „purper en goud” te paraderen, doch in klederen die ’wit gewassen zijn in het bloed van het Lam’, en door u op de verdienste van zijn offer te verlaten. „Zoekt ootmoed”, door u te laten onderwijzen, voortdurend oogzalf op uw ogen te strijken en er echt moeite voor te doen uw ogen open te houden voor de waarheden die in Gods Woord ruimschoots voorhanden zijn. — 1 Petr. 1:7; Openb. 7:14; Zef. 2:3.
25. Welke voortreffelijke aanmoediging gaf Jezus vervolgens?
25 Aan een ieder die deze weg ging volgen, deed Jezus de zeer aanlokkelijke belofte: „Zie! Ik sta aan de deur en klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opendoet, zal ik in zijn huis komen en het avondmaal met hem nuttigen en hij met mij” (Openb. 3:20). Als u het wilt, kunt u aan dit beroep dat op u persoonlijk wordt gedaan, gehoor geven en waarlijk rijk worden en u in de intieme positie van zijn gunst verheugen doordat u als een deel van de ’ene kudde onder de ene herder’ wordt aanvaard.
26. Welke handelwijze is thans dringend noodzakelijk, en op welke eigenschap is ze gebaseerd?
26 Als u tot het besef komt dat u in Babylon de Grote gevangen bent, geef dan snel gehoor aan die aansporing en word een lid van Jehovah’s volk door u aan hem op te dragen. Niet tot de Babyloniërs wordt gezegd te vluchten, maar Jehovah zegt: „Gaat uit van haar, mijn volk” (Openb. 18:4). Het is een zaak van geloof, een levend geloof dat wordt geschraagd door een handelwijze die in overeenstemming is met Gods Woord der waarheid. Er bestaat geen verontschuldiging voor onwetendheid. De op een kloof gelijkende demarcatielijn is duidelijk getrokken. Jezus zei: „Dit . . . is de basis voor het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen.” Jezus zelf was in zijn leven en onderwijs de personificatie van dat „ware licht, dat . . . licht geeft” en verschafte lichtende voorbeelden. De mensen in het algemeen hebben geweigerd tot het licht te komen en er de voorkeur aan gegeven de verachtelijke dingen die tot de duisternis behoren, te beoefenen. Zij weigeren geloof te oefenen en, zo zei Jezus: „Hij die geen geloof oefent, is reeds geoordeeld.” Zij verkiezen in een veroordeelde staat in Babylon de Grote te blijven. Het is hun eigen verkiezing. — Joh. 1:9; 3:18-20.
27. Door welke handelwijze te volgen en welke positie te verkrijgen, kunnen wij, zowel thans als in de toekomst, verkwikkende tegenstellingen genieten?
27 Waarom zou u, in tegenstelling daarmee, niet tot het licht komen en leren er gehoorzaam aan te zijn, zodat uw „werken openbaar worden gemaakt als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan”? (Joh. 3:21) Zo kunt u thans in de liefderijke gunst en onder de bescherming van Abrahams God, Jehovah komen, in plaats van de bittere tegenstelling tussen leven en vernietiging te moeten smaken als die grote stad wordt vernietigd, of met Armageddon. Vanuit die voordelige positie kunt u thans de verheugende tegenstellingen beginnen te beleven die het leven zo eindeloos interessant en de moeite waard maken, met het wonderbaarlijke vooruitzicht van eeuwig leven in Gods nieuwe samenstel van dingen, dat nog meer heerlijke tegenstellingen belooft, want de Schepper ervan zegt: „Zie! Ik maak alle dingen nieuw.” — Openb. 21:5.