Bent u gereed voor het leven in Gods Nieuwe Ordening?
1-3. (a) Welke ontzagwekkende ervaring had Israël bij de Rode Zee? (b) Veranderde dit de Israëlieten? Hoe weten wij dit?
DENK eens terug aan de tijd dat het oude Israël uit Egypte trok. Toen de Israëlieten de westelijke oevers van de Rode Zee hadden bereikt, bemerkten zij dat zij in de val zaten aangezien Farao’s strijdkrachten achter hen aan rukten. Zij begonnen te murmureren en te klagen, zeggende: ’Waarom heeft deze Mozes ons in de woestijn gebracht om met onze vrouwen en kinderen afgeslacht te worden?’ Zij gaven blijk van gebrek aan geloof in Gods leiding. Toch gelastte Jehovah Mozes zijn staf over de zee uit te strekken en toen deed God de zee opengaan zodat er een pad werd gevormd dat naar de oostelijke oevers leidde. Er kunnen zo’n drie miljoen personen bij betrokken zijn geweest, en in dit verband vermeldt het boek Aid to Bible Understanding (bladzijde 546) het volgende:
„Aangezien Israël in één nacht de zee overtrok, kan men nauwelijks aannemen dat er door het splijten van de wateren een smalle doorgang werd gevormd. Deze moet veeleer 1,6 kilometer, of enkele kilometers, breed zijn geweest. Hoewel zij in tamelijk dichte formatie optrokken, zou zo’n groep, met de eventuele wagens die zij hadden, hun bagage en hun vee, zelfs wanneer zij tamelijk dicht aaneengesloten waren, een gebied van misschien 7,7 vierkante kilometer beslaan. . . . Het zou zo’n kolonne verscheidene uren kosten om zich in de zeebedding te begeven en naar de overkant te trekken.”
2 Wat een geweldige ervaring moet het zijn geweest die tocht door de zee naar de overkant te maken en, daar eenmaal aangekomen, achterom te kijken en te zien hoe de wateren bruisend terugkeerden en Farao’s strijdkrachten als in de val gelopen ratten verdronken! Werkelijk ontzagwekkend, opwindend! Maar veranderde dit de Israëlieten? Waren zij aan de oostelijke oevers van de Rode Zee andere personen dan zij aan de westelijke oevers waren geweest?
3 Lees het verslag en u zult zien dat zij binnen een maand weer begonnen te klagen en te murmureren — ditmaal was er niet voldoende water. Bij deze en volgende gelegenheden dat zij murmureerden, hieven zij hun aangezicht niet ten hemel op en klaagden zij niet rechtstreeks tegen God. Neen, zij klaagden tegen het zichtbare menselijke werktuig dat hij gebruikte. Zij bleven blijk geven van gebrek aan geloof. — Ex. 15:22-24; 16:1, 2.
4-6. (a) Waardoor wordt bepaald of wonderen of andere ontzagwekkende ervaringen al dan niet een blijvende uitwerking op iemand hebben? (b) Hoe wordt dit door Lukas 17:11-19 geïllustreerd?
4 Of een machtige daad van God slechts een kortstondige uitwerking heeft of een persoon werkelijk verandert, hangt ervan af of het hart van die persoon er al dan niet door is geraakt. Dit was zo in het geval van de wonderen die door Gods profeten en zijn eigen Zoon werden verricht. Wie heeft er niet gehoord van melaatsheid, een gevreesde ziekte waardoor diverse delen van het lichaam — vingers, tenen, oren, neus en lippen — worden aangetast? Deze worden geleidelijk weggevreten. Stel dat u dit overkwam en dat u moest toezien hoe uw lichaam en gezicht langzaam aldus misvormd werden. Maar als er dan eens iemand was die u genas, die uw lichaam en gezicht weer gezond maakte zodat de ervaring als een nachtmerrie werd die nu voorbij was? Hoe zou u zich voelen? Wat zou u zeggen?
5 In Lukas 17:11-19 lezen wij hoe Jezus toen hij van het ene dorp naar het andere reisde, tien melaatsen tegenkwam. Zoals de Wet voorschreef, bleven deze mannen op een afstand staan en zij riepen: „Jezus, Onderwijzer, wees ons barmhartig!” Hij was hun barmhartig en gelastte hun heen te gaan en zich volgens de Wet aan de priesters te laten zien. Onderweg werden alle tien genezen. Wat deden zij toen?
6 Slechts één keerde naar Jezus terug om zijn dank tot uitdrukking te brengen, en hij was een Samaritaan. En de andere negen? Zij vervolgden ongetwijfeld vol vreugde hun weg. Zij hadden ontvangen wat zij verlangden. En wat was dat? Fysieke gezondheid.
7. Toont een sterk verlangen naar fysieke gezondheid dat wij ons voorbereiden op leven in Gods nieuwe ordening?
7 Op wie gelijken wij in dit opzicht? Het is een natuurlijke zaak dat wij de fysieke gezondheid verwachten die Gods nieuwe ordening zal brengen (Openb. 21:3, 4). Maar dan rijst de vraag: Hoeveel mensen die u kent zouden niet graag een volmaakte gezondheid bezitten en vrij zijn van pijnen en smarten, of wie zou niet graag zijn jeugdige kracht behouden of herwinnen? Kennelijk de overgrote meerderheid van hen die thans op aarde leven. Hoe zou louter het verlangen naar fysieke gezondheid dus een onderscheidende factor kunnen zijn waardoor wij worden gekenmerkt als personen die gereed zijn voor het leven in Gods nieuwe ordening? Er moet meer zijn dan dat. Er moet het juiste motief zijn voor het verlangen naar de volmaakte gezondheid die Gods nieuwe ordening biedt.
8. (a) Hoe gaf de ene melaatse die naar Jezus terugkeerde er blijk van de juiste houding te bezitten? (b) Wat moeten wij bij het lezen van de bijbelse beloften omtrent de zegeningen van de Nieuwe Ordening altijd trachten te doen?
8 Wij moeten zijn als de ene man die rechtsomkeert maakte en naar Jezus terugging, ongetwijfeld met het gevoel alsof zijn hart bijna uit zijn borstkas sprong en misschien met tranen die langs zijn gezicht stroomden. Hoe verschilde hij van de anderen? Het verschil was dat de goedheid die God door bemiddeling van Christus Jezus had betoond, zijn hart had bereikt. Hij zag in zijn genezing het bewijs dat Jehovah een voortreffelijke God is en hij werd vervuld met het verlangen hem te loven. Hij bezat de juiste houding; hij had geestelijke waardering. Ook wij moeten wanneer wij elk van de vele zegeningen beschouwen die de Nieuwe Ordening biedt, beseffen dat het noodzakelijk is erover na te denken wat ze ons over onze God vertellen. Dan zullen ze in ons een toegenomen waardering voor hem opbouwen en een sterk verlangen ontwikkelen — niet slechts naar volmaakte gezondheid en eindeloos leven op zichzelf — maar om deze zegeningen deelachtig te worden ten einde onze grootse Schepper te kunnen dienen en tevens liefde voor onze naasten te kunnen tonen.
VERANDERINGEN IN PERSOONLIJKHEID NIET DOOR EEN GODDELIJK WONDER
9. (a) Waarom zal zelfs een opstanding mensen nog niet veranderen tot het beoefenen van rechtvaardigheid? (b) Hoe laat Matthéüs 21:31, 32 zien waarom mensen van Tyrus, Sidon en Sodom in Gods nieuwe ordening wellicht beter vorderingen zullen maken dan de mensen van de steden die door Jezus werden bestraft?
9 Zelfs een opstanding uit de doden zal — op zichzelf — mensen niet veranderen. Wij weten dit omdat Jezus tot de mensen van bepaalde steden van Israël zei: „Het zal voor Tyrus en Sidon [en het land van Sodom] draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u” (Matth. 11:20-24). Waarom? Omdat deze mensen in het oude Tyrus, Sidon en Sodom niet het voordeel hadden gehad van de prediking, de onderwijzing en de verrichting van krachtige werken die deze eerste-eeuwse joden door bemiddeling van Gods Zoon ontvingen. Jezus zei dus dat wanneer de inwoners van steden als Kapérnaüm, Chórazin en Bethsáïda tijdens zijn duizendjarige regering in de opstanding zouden terugkomen, zij zouden terugkomen met dezelfde trotse, halsstarrige persoonlijkheid als zij toentertijd aan de dag legden. Hoewel de mensen van Tyrus, Sidon en Sodom duidelijk onrechtvaardig waren, hadden zij niet zulke trekken aan de dag gelegd en zouden zij derhalve in een betere positie verkeren om de waarheid en het onderricht in Gods rechtvaardige beginselen te aanvaarden. — Vergelijk Matthéüs 21:31, 32.
10. Wat is, zoals ons ’gezonde verstand’ ons zegt, de voornaamste factor waardoor wij eeuwig leven in de Nieuwe Ordening zullen verwerven?
10 Wanneer wij dus „gezond van verstand” zijn, zullen wij er niet op rekenen dat de een of andere machtige gebeurtenis, al is die zo groot als de voor ons liggende „grote verdrukking”, de een of andere magische verandering in ons zal teweegbrengen waardoor ons succes in Gods nieuwe ordening verzekerd zal zijn. En wij zullen beseffen dat of wij eeuwig leven zullen verwerven, er in laatste instantie niet slechts van afhangt of wij verbonden zijn met een bepaald volk of een bepaalde organisatie. Dit zal er in laatste instantie van afhangen wat wij als personen zijn, wat onze persoonlijke hoedanigheden zijn.
11, 12. (a) Licht toe hoe ernstige geestelijke zwakheden die men thans heeft, indien ze niet worden gecorrigeerd, zouden kunnen verhinderen dat men, als men Gods nieuwe ordening beërft, vorderingen tot volmaaktheid maakt? (b) Wie zal de schuld dragen als iemand niet in overeenstemming met de inhoud van de dan geopende „boekrollen” leeft?
11 In alle ernst en met ons volle verstand moeten wij dus eerlijk zijn wanneer wij onszelf aan een toets onderwerpen en mogen wij verkeerde gewoonten of houdingen die een ernstige geestelijke zwakheid verraden, niet bagatelliseren of vergoelijken. Een man zou bijvoorbeeld „rondweidende ogen” kunnen hebben, zoals sommigen dit zouden noemen. Hij is misschien niet in letterlijk opzicht een hoereerder of overspeler, maar hij heeft een buitensporige belangstelling voor de andere sekse; zijn ogen weiden van de ene naar de andere. Als zo iemand inderdaad de ontzagwekkende ervaring meemaakt de „grote verdrukking” te overleven, zullen zijn ogen misschien een tijdlang „recht vooruit” kijken. Maar als hij zich niet werkelijk in zijn hart tegen wellustige neigingen heeft gekeerd, kan het zijn dat zijn ogen spoedig weer beginnen rond te weiden, ja, ook al is hij in de Nieuwe Ordening. Hetzelfde zou het geval zijn met betrekking tot een persoon die zich al te zeer op alcoholische dranken verlaat. Hoewel hij geen dronkaard is, kan het toch zijn dat, indien hij er een buitensporige belangstelling voor heeft en hij in gebreke blijft de kwestie te corrigeren, dit hem later als iemand die mogelijk de Nieuwe Ordening heeft beërfd, problemen veroorzaakt. Dat er geen alcoholische dranken in de handel zijn, zou dit niet verhinderen, evenmin als Noach erdoor verhinderd werd zich bij één gelegenheid na de wereldomvattende vloed te bedrinken. — Gen. 9:20, 21.
12 Hetzelfde geldt voor andere gevaarlijke gewoonten of trekken van iemands persoonlijkheid. Neigingen tot zelfzuchtige ambitie, roemen, afgunst, roddelen, pure luiheid of gebrek aan onderdanigheid aan gezag — er zijn talrijke dingen die problemen voor ons zouden kunnen scheppen als wij niet leren hoe wij ze kunnen bedwingen. Ze zouden ons kunnen verhinderen of belemmeren om gedurende de duizendjarige periode waarin Christus Jezus en zijn hemelse medeërfgenamen als priesters dienst zullen doen om de aardse onderdanen van het Koninkrijk tot gezondheid te brengen, vorderingen tot volmaaktheid te maken (Gal. 5:19-21; Openb. 5:10; 22:1, 2). Als iemand van ons niet voor leven in aanmerking zou komen door in de nieuwe ordening niet in overeenstemming te leven met de inhoud van Gods „boekrollen”, zullen wij niemand anders de schuld kunnen geven — noch de huidige goddeloze wereld, noch Satan en zijn demonen — dan alleen onszelf.
WAAKZAAMHEID MET BETREKKING TOT GEBED
13. Wat houdt het in ’waakzaam te zijn met het oog op gebeden’?
13 Wij kunnen gemakkelijk zien waarom de apostel Petrus nadat hij de vermaning had gegeven om met het oog op de nabijheid van het „einde van alle dingen” „gezond van verstand” te zijn, vervolgens de aansporing gaf „weest waakzaam met het oog op gebeden” (1 Petr. 4:7). Hoewel gebeden op gebruikelijke tijden, zoals bij maaltijden, bij het opstaan of naar bed gaan, stellig passend zijn, is de vraag of dit verstaan moet worden onder het ’waakzaam zijn met het oog op gebeden’. Wij willen veeleer de hele dag ’Jehovah’s aangezicht zoeken’ en niet alleen met onze stem of lippen maar met ons hart bidden (Ps. 27:8, 9). Wij willen gevoelig zijn met betrekking tot onze noodzaak voor zijn hulp en ons telkens wanneer wij ook maar enige verzwakking in ons geloof gewaarworden of enige neiging om van Jehovah’s rechtvaardige beginselen af te drijven, voor leiding en kracht tot hem wenden.
14, 15. (a) Welke verhouding verdient de grootste waakzaamheid om die in een voortreffelijke staat te houden? (b) Wat voor soort van gebed toont of wij gereed zijn voor leven in de Nieuwe Ordening?
14 Zijn wij behoedzaam in onze omgang met anderen, bedachtzaam om geen aanstoot te geven, gevaar te vermijden of erop toe te zien dat onze handelsbetrekkingen succesvol zijn? Hoeveel groter dient onze waakzaamheid en behoedzaamheid te zijn om ervoor te zorgen dat wij in een goede verhouding tot Jehovah God blijven staan en ons zijn volledige hulp en leiding ten nutte te maken! Onze noodzaak voor gebed is thans dringend. Dit is niet iets wat eenvoudig zal ophouden wanneer wij eenmaal de komende nieuwe ordening zijn binnengegaan.
15 Wanneer wij tot God spreken, kunnen wij tonen dat wij niet zelfvoldaan zijn of het als een routinekwestie beschouwen, maar dat wij veeleer ons hart voor hem openen, hem vertellen over onze problemen, onze krachtsinspanningen om verbeteringen aan te brengen en misschien onze teleurstelling in onszelf, terwijl wij zijn hulp en onverdiende goedheid zoeken en hem vragen ons mededogen te betonen. Als wij thans waakzaam en gevoelig zijn met betrekking tot de noodzaak van gebed, zal dit er stellig veel toe bijdragen ons toe te rusten voor het leven straks. Gebeden uit het hart zijn een blijk van diep geloof.
RESPECT VOOR THEOCRATISCH GEZAG
16, 17. (a) Hoe weten wij dat in Gods nieuwe ordening het gezagsbeginsel onder de aardse overlevenden van kracht zal zijn? (b) Welke vragen doet dit rijzen met betrekking tot onze gereedheid om dan te leven?
16 Zo’n geloof zal ten zeerste bijdragen tot ons succes in Gods nieuwe ordening. Tot de dingen die wij wel omtrent het leven dan weten, is dat er gezag zal zijn. Koning David erkende: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah, Gij die u ook als hoofd over alles verheft” (1 Kron. 29:11). In de rechtmatige uitoefening van zijn soevereiniteit heeft Jehovah het gezagsbeginsel tot een van de fundamentele beginselen van de goddelijke regeling gemaakt. Zullen wij een dergelijk gezag in de Nieuwe Ordening respecteren, of dit nu wordt uitgeoefend door individuele personen, zoals door de Koning Jezus Christus of door afzonderlijke gezinshoofden, of dat het wordt uitgeoefend door middel van een lichaam van personen die onder Gods aangestelde Koning belast zijn met het geven van leiding of het nemen van beslissingen of het uitspreken van oordelen? Respecteren wij dat gezag nu?
17 Gedurende de duizendjarige regering zal Christus Jezus zijn rol als „leider en gebieder” voor al zijn onderdanen volledig vervullen (Jes. 55:4). Zijn regering zal de regeringen van „caesar” vervangen en zal een actieve regering zijn die zich wat het bestuur van de aangelegenheden op aarde betreft, in vele opzichten zal doen voelen. Zullen wij gewillig gehoor geven aan de geboden van de Koning? Hiervan zullen onze vooruitgang tot volmaaktheid en zelfs het leven zelf afhankelijk zijn.
18. Welke tegengestelde situaties rezen er op de vlakten van Sinear en in het herstelde Jeruzalem waardoor wordt geïllustreerd welke uitwerking gezag op de levensomstandigheden van personen kan hebben?
18 Na de wereldomvattende vloed van Noachs dagen gelastte Jehovah God de overlevenden zich te verspreiden en de aarde te vullen. Toen velen van degenen die op de vlakten van Sinear verzameld waren, een andere beslissing namen en besloten bijeen te blijven in een grote stad, zette Jehovah zijn soevereine wil kracht bij door hun taal te verwarren en hen aldus ’vandaar over de gehele oppervlakte der aarde te verstrooien’ (Gen. 9:1; 11:1-9). In tegenstelling hiermee laten Nehemía’s berichten zien dat toen vele eeuwen later teruggekeerde joodse ballingen Jeruzalem herbouwden, de stad onderbevolkt was en dus werd het lot geworpen en werd klaarblijkelijk één gezinshoofd op de tien uitgekozen om met zijn gezin naar de stad te verhuizen. Ook waren er blijkbaar nog anderen die dit vrijwillig deden en zij werden hiervoor door het volk gezegend. Het kan zijn dat niet alle uitgekozenen het idee om naar Jeruzalem te verhuizen zo bijzonder prettig hebben gevonden. Maar door hun gunstige reactie gaven zij blijk van geloof en toonden zij dat zij er belangstelling voor hadden te zien dat de „heilige stad” doeltreffend zou kunnen functioneren. — Neh. 7:4; 11:1, 2.
19, 20. (a) Welke vragen doet dit voor ons rijzen wanneer wij over het leven in Gods nieuwe ordening nadenken? (b) Hoe kunnen wij tonen dat wij thans voorbereid zijn met betrekking tot zulke aspecten van het leven in de Nieuwe Ordening?
19 Als u in Gods nieuwe ordening nu eens de opdracht kreeg om naar een ander gebied te verhuizen, misschien wel heel ver weg, en dat tot uw tehuis te maken? Zou u daaraan gehoor geven? Wat zou u doen als u werd gevraagd naar een dichter bevolkt gebied te verhuizen, naar een gemeenschap waar het een of andere speciale werk van de Koninkrijksregering ten uitvoer werd gebracht dat gezamenlijke krachtsinspanningen en samenwerking vereiste? Of wat zou u doen als u de gelegenheid werd gegeven vrijwillig naar zo’n gebied te verhuizen? Zou u zich door persoonlijke voorkeur laten leiden, en zou u van mening zijn dat uw geluk onafscheidelijk verbonden was met het een of andere geografische gebied of de een of andere omgeving van uw eigen keus?
20 Tot op zekere hoogte kunnen wij thans onze juiste gezindheid tonen door onze gewilligheid om gunstig te reageren op gelegenheden of suggesties die op zijn minst van enigszins overeenkomstige aard zijn. Reageren wij gewillig zelfs in zulke kleine dingen als het verzoek om eraan mee te werken dat bepaalde zitplaatsen in een vergaderplaats of op een congres niet onbezet blijven? Zijn wij wat de prediking van het goede nieuws betreft, onwillig om in bepaalde plaatselijke gebieden te dienen? Bieden wij ons, omstandigheden en persoonlijke verplichtingen of plichten daargelaten, vrijwillig aan om te gaan dienen waar de nood groter is, ook al betekent dit dat wij ons als het ware moeten „losrukken” en misschien bepaalde persoonlijke gerieven en voorkeuren moeten opofferen? In hoeverre tonen wij geloof en oprechte belangstelling om de belangen van het „Nieuwe Jeruzalem”, Gods Koninkrijksregering onder Christus Jezus, te bevorderen?
RESPECT TONEN ONDANKS ONVOLMAAKTHEDEN
21. Hoe vereist Gods gebruik van menselijke vertegenwoordigers werkelijk geloof van onze zijde?
21 Hierbij komt nog dat wij de noodzaak moeten beseffen van geloof in het vermogen van Jehovah God en zijn Zoon om in de uitoefening van bestuur menselijke vertegenwoordigers te gebruiken. Men zou misschien met bereidwilligheid gehoor geven aan instructies of toewijzingen die van een engel afkomstig waren of via een krachtige, ja, donderende stem uit de hemel werden overgebracht. Maar hoe staat het ermee als een toewijzing via menselijke vertegenwoordigers van de hemelse regering wordt gegeven? Hiervoor is meer geloof nodig, niet waar?
22, 23. (a) In hoeverre is menselijke onvolmaaktheid van invloed op de dienst van deze aardse vertegenwoordigers, en hoe zou dit van invloed kunnen zijn op ons? (b) Zullen onvolmaaktheden, fouten en verkeerde beslissingen onmiddellijk na de „grote verdrukking” verdwijnen? (c) Welke vragen doet dit rijzen?
22 Thans functioneren er lichamen van ouderlingen binnen de plaatselijke christelijke gemeenten en is er een besturend lichaam van ouderlingen dat de gemeente over de gehele aarde dient. Degenen die thans zulke lichamen vormen, zijn allen onvolmaakte mannen, maar door de hulp van Gods heilige geest zijn zij in staat Zijn wil en voornemen goed te dienen. Vinden wij het moeilijk zulke personen te respecteren of met hen samen te werken omdat wij ons ervan bewust zijn dat zij niet volmaakt zijn? Hoe zal het dan in de beginperiode van de Nieuwe Ordening zijn?
23 Hoewel er in Gods nieuwe ordening vanaf het begin grote blijdschap zal heersen, zal niettemin onvolmaaktheid niet de eerste dag, week, maand, het eerste jaar of zelfs de eerste tien jaar na de „grote verdrukking” en het in de afgrond opsluiten van Satan verdwijnen. Als dat het geval zou zijn, waarom zouden er dan duizend jaar opzij zijn gezet om de mensheid tot algehele volmaaktheid te herstellen en volledig met God te verzoenen? Hoe zou het derhalve zijn als een van ons door de een of andere onvolmaaktheid van de zijde van personen die als vertegenwoordigers van de Koninkrijksregering met verantwoordelijkheid zijn belast, ongunstig werd beïnvloed, doordat er misschien iets werd gedaan of geregeld dat naar onze mening niet zo is als het behoorde te zijn, waardoor wij ons enigszins onaangenaam of ontevreden voelen? Zullen wij ongeduldig worden en opgewonden raken als de zaken niet onmiddellijk worden rechtgezet? Zullen wij ertoe verleid worden ’de zaken zelf in handen te nemen’ ten einde te trachten datgene recht te zetten wat naar onze mening gecorrigeerd moet worden? Hoe reageren wij thans, terwijl wij ons voorbereiden op leven in Gods nieuwe ordening, op soortgelijke omstandigheden?
24, 25. (a) Waarom werd Uzza door God gedood? (b) Welk motief kan hij hebben gehad, en van welke houding gaf dit blijk?
24 Wij hebben een voorbeeld waardoor wij ons kunnen laten leiden in de gebeurtenis waarbij David de ark van het verbond naar Jeruzalem trachtte over te brengen. In plaats van de ark op draagbomen op de schouders van de Kehathitische levieten te laten vervoeren (hetgeen volgens de Wet zo moest), werd de ark op een wagen geplaatst. Op een zeker punt veroorzaakten de runderen die de wagen trokken „bijna een kanteling”, en een man genaamd Uzza stak zijn hand uit en greep de ark vast. Wat was het gevolg? Jehovah God „sloeg hem aldaar neer wegens de oneerbiedige daad, zodat hij daar dicht bij de ark van de ware God stierf” (2 Sam. 6:1-7). Wat was er verkeerd?
25 Gods wet gebood uitdrukkelijk, op straffe des doods, dat niemand dan de gemachtigde priesterlijke vertegenwoordigers de heilige ark mocht aanraken. De wet was openbaar bekend en aangezien Uzza ongetwijfeld een leviet (doch geen priester) was, had hij nog beter dan anderen Gods uitdrukkelijke gebod moeten kennen. Hij verkoos dat gebod te overtreden, misschien in de veronderstelling dat de omstandigheden het rechtvaardigden. Hij was misschien van mening dat als hij niet handelde om de ark te steunen, ze beslist zou vallen. Als dit zo was, ontbrak het hem aan geloof in Gods macht om zodanig voor de aangelegenheden te zorgen dat geen van zijn dienstknechten zijn uitdrukkelijke geboden ongehoorzaam behoefde te zijn. Aan de andere kant heeft hij misschien gedacht dat hij de gelegenheid had zich tot een ’held’ te maken door blijvende roem te verwerven als ’Uzza, de man die de heilige ark voor vallen behoed heeft’. Hoe dan ook, hij toonde geen respect.
26. Welke belangrijke les leren wij hieruit die onze levensbelangen in de Nieuwe Ordening zal beschermen?
26 Onschriftuurlijke daden en methoden, aanmatiging en wederrechtelijke toeëigening zijn nooit gerechtvaardigd. Met zoveel redenen tot verheuging in Gods nieuwe ordening, dienen wij niet vertoornd te worden noch overhaast te spreken of te handelen wanneer bepaalde toestanden in het begin een weerspiegeling zijn van menselijke onvolmaaktheid. Wij moeten ’in alle dingen onze zinnen bij elkaar houden’, in het besef dat het beginsel „beter is het einde naderhand van een zaak dan het begin ervan” zelfs tijdens de duizendjarige regering van Gods Zoon van kracht zal zijn, en dat „iemand die geduldig is [beter is] dan iemand die hoogmoedig van geest is . . . want het nemen van aanstoot rust in de boezem der verstandelozen”. — 2 Tim. 4:5; Pred. 7:8, 9.
27, 28. Als een aangelegenheid verbeterd of rechtgezet schijnt te moeten worden, wat is dan de juiste handelwijze die gevolgd moet worden om ons van Gods gunst en zegen te verzekeren?
27 Als wij niet gemachtigd zijn in een bepaalde aangelegenheid te handelen, kunnen wij degenen inlichten die dit wel zijn. In plaats van daarna ongeduldig te trachten zelf ’de ark te steunen’, kunnen wij er vervolgens blijk van geven ons op Gods leiding van de aangelegenheden te verlaten, in het vertrouwen dat hij de dingen te zijner tijd alleen maar ten goede zal doen aflopen. Psalm 4:4 geeft in dit verband de raad: „Raakt in beroering, maar zondigt niet. Zegt wat gij te zeggen hebt, in uw hart, op uw bed, en zwijgt.” — Vergelijk Psalm 63:6-8.
28 Wij kunnen ons daarom thans op Gods nieuwe ordening voorbereiden door respect te tonen voor de regelingen die zijn Zoon in de christelijke gemeente in werking heeft gesteld, in de zekerheid dat Jehovah God en Christus Jezus nimmer onwetend of zich niet bewust zijn van dingen die verbeterd of rechtgezet moeten worden.
[Illustratie op blz. 559]
Betekent het feit dat men naar fysieke gezondheid verlangt, dat men gereed is voor het leven in Gods nieuwe ordening? Tien melaatsen zochten genezing bij Jezus, maar slechts één had een hart dat hem ertoe bewoog heerlijkheid aan God te geven. Hoe is uw hart?