-
Het kruis is van heidense oorsprongDe Wachttoren 1968 | 15 juni
-
-
God van waarheid een afschuw had en waarvoor hij de natie Israël waarschuwde (Deut. 7:16, 25, 26). In de religie van het oude Egypte was het een erkend symbool.
Het Egyptische kruis, bekend als crux ansata, is bekroond met een cirkel. Deze combinatie vertegenwoordigde de manlijke en vrouwelijke voortplantingsorganen. Naar het vrouwelijke symbool op dit kruis — de cirkel — met het Hindoewoord yoni verwijzend, verklaart het boek Sex and Sex Worship, door O.A. Wall, op bladzijde 359: „De crux ansata (het hengselkruis) was overal ter wereld in gebruik, van India, Assyrië, Babylon en Egypte tot aan Zweden en Denemarken . . . en op het westerse continent. . . . Het is de anch van de Egyptenaren, het symbool van het leven, omdat het de vrouwelijke yoni verenigd met het manlijke taukruis, voorstelt.”
Indien er op uw kerk dus een kruis staat en dit in de religieuze diensten wordt gebruikt, bestempelt dit, gezien deze feiten, de aanbidding aldaar als heidens. Hoe kan nu een aanbidding die verheidenst is, de goedkeuring van de ware God verwerven? U moet zich van al dergelijke Babylonische vormen van aanbidding afscheiden en zich verbinden met degenen die de Schepper in waarheid aanbidden. — Openb. 18:4.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1968 | 15 juni
-
-
Vragen van lezers
● Hebben Jezus’ woorden in Lukas 20:34-36 betrekking op de aardse opstanding of op de hemelse opstanding van de 144.000? — W.D., Australië.
Wij ontvangen geregeld vragen over deze verzen 20:34-36, die luiden: „De kinderen van dit samenstel van dingen huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gerekend zijn dat samenstel van dingen en de opstanding uit de doden te verwerven, huwen niet noch worden zij ten huwelijk gegeven. Zij kunnen trouwens ook niet meer sterven, want zij zijn gelijk de engelen, en zij zijn Gods kinderen doordat zij kinderen der opstanding zijn.”
Het is begrijpelijk dat christenen belangstelling hebben voor de vooruitzichten op een huwelijk in de opstanding, daar de sterkste gevoelsbanden van de mens doorgaans betrekking hebben op zijn huwelijkspartner. Vele getrouwe dienstknechten van God die uitzien naar eeuwig leven op aarde en wier partner is gestorven, zouden graag een ondersteuning hebben voor hun hoop dat zij eens weer als man en vrouw verenigd kunnen worden in de opstanding. Hoewel niemand ongevoelig zal zijn voor de oprechtheid van deze gevoelens, dienen wij in te zien dat Jezus’ woorden blijkbaar betrekking hebben op de aardse opstanding en dat ze erop wijzen dat degenen die een opstanding ontvangen, niet zullen huwen noch in een huwelijksgemeenschap met hun vroegere partner herenigd zullen worden.
Om te begrijpen waarom deze aangelegenheid zo moet worden bezien, zal het nuttig zijn de achtergrond van Jezus’ woorden te beschouwen. De woorden in Matthéüs 22:23-33 zullen ons daarbij helpen. In een poging Jezus te slim af te zijn, stelden de Sadduceeën hem voor een probleem: Een joodse vrouw verloor haar echtgenoot voordat zij enige kinderen had gekregen. In overeenstemming met de wet van het leviraatshuwelijk, die in Deuteronomium 25:5-10 staat opgetekend, huwde zij de broer van haar overleden echtgenoot en vervolgens al zijn zeven broers, daar elk van hen stierf zonder dat zij kinderen baarde. De Sadduceeën vroegen wiens vrouw zij in de opstanding zou zijn. — Luk. 20:28-33.
De joden bezaten kennis van en hoop op een aardse opstanding, ook al hielden deze opstandige Sadduceeën er een andere mening op na en weigerden zij de hoop op een opstanding, die zo duidelijk in de Hebreeuwse geschriften wordt vermeld, te aanvaarden (Jes. 25:8; Job 14:13; Dan. 12:13). In zijn antwoord vermeed Jezus niet op hun vraag in te gaan door over de opstanding tot hemels leven te spreken. Zij hadden een probleem opgeworpen dat betrekking had op joden die onder de wet van Mozes stierven voordat Jezus de weg tot hemels leven had geopend, en Christus antwoordde logischerwijs als volgt: „In de opstanding huwen de mannen niet noch worden de vrouwen ten huwelijk gegeven, maar zij zijn als engelen in de hemel.” — Matth. 22:30.
Dat Jezus een aardse opstanding in gedachten had, blijkt verder nog uit het feit dat hij, zoals in Matthéüs 22:31, 32 en Lukas 20:37, 38 staat opgetekend, naar Abraham, Isaäk en Jakob verwees en aan de hand van de inlichtingen die bij het brandende braambos aan Mozes werden verstrekt, bewees dat deze patriarchen een opstanding uit de dood zouden ontvangen. Welnu, welke schriftuurlijke hoop bestaat er voor deze personen? Zij
-