Wereldheerschappij op de schouder van de Vredevorst
Deze boodschap, „Wereldheerschappij — op de schouder van de Vredevorst”, werd, te beginnen met gelijktijdig gehouden vergaderingen te Dublin, Ierland, en te Edinburgh, Schotland, van zondag 13 juni 1965 af in de vorm van een lezing gehouden en ging in de daaropvolgende maanden rond de aarde. Hierdoor werd honderdduizenden personen, die in vele landen wonen en verschillende talen spreken, een begrip geschonken van een der meest grootse ooit opgetekende profetieën, die nu het hoogtepunt van haar vervulling bereikt. Aangezien de boodschap te goed is om verloren te gaan, wordt ze gedrukt, zodat u en miljoenen anderen ze kunnen lezen en uit de Schrift, het Boek der profetieën, de bewijzen voor de vervulling van deze profetie kunnen putten.
1. Wat zal wereldheerschappij betekenen en waarvan zal ze een symbool zijn?
WERELDHEERSCHAPPIJ voor de gehele mensheid zal betekenen dat er over de gehele aarde slechts één opperste regering zal zijn. Ze zal een symbool van de eenheid van alle mensen zijn, die in een vreedzame menselijke broederschap samenleven. De gedachte aan wat zulk een regering voor het welzijn van alle onderdanen ervan zou kunnen doen, zonder ten aanzien van wie maar ook een politiek van begunstiging of vooroordeel te volgen, doet iemand versteld staan.
2. Wat wordt er thans door burgers van deze twintigste eeuw gedaan met betrekking tot wereldheerschappij?
2 Zal er ooit zulk een wereldregering over onze ene menselijke familie tot stand komen? Met het oog op de dreigende wereldtoestanden wordt er thans in elk geval zeer ernstig over deze kwestie gesproken. Eén bekende encyclopediea zegt over het onderwerp: „Het ontzagwekkend grote probleem van wereldheerschappij vormt voor burgers van de 20ste eeuw een zelfs nog grotere uitdaging dan voor mensen van voorgaande eeuwen.”
3. Het resultaat van een bepaalde studie van het onderwerp suggereert dat er geen wereldregering zal worden opgericht, tenzij er aan welke voorwaarden wordt voldaan?
3 Tot op dit moment heeft men het nog nooit gewaagd met ondersteuning van alle mensen die onder haar overheersing zouden willen komen, zulk een politieke regering in te stellen. Menselijkerwijze gesproken is een wereldregering alleen mogelijk wanneer mensen op grote schaal het verlangen ernaar hebben. De zo juist aangehaalde encyclopedie zegt dat een bepaalde studie van het onderwerp „suggereert dat er geen wereldregering zal worden opgericht, tenzij er in de eerste plaats in de geest en het hart van vele miljoenen mensen in verscheidene landen der wereld iets aanwezig is, namelijk een eenstemmigheid, een gemeenschappelijk verlangen of een groepsbewustzijn om een basis voor een wereldregering te vormen; en, in de tweede plaats, moet er het een of andere soort van regeringsapparaat in werking worden gesteld dat voorziet in het maken van wetten om rechtstreeks het toezicht uit te oefenen op enkele maar niet alle gedragingen van individuele personen in welke natie of staat der wereld maar ook, dat zorg draagt voor de tenuitvoerlegging van zulke wetten door directe actie ten aanzien van afzonderlijke personen, en waardoor groepen van mensen worden beschermd tegen agressieve of onderdrukkende handelingen van de zijde van andere groepen.”
4. Waarom kunnen wij noch van de Volkenbond noch van de Verenigde Naties spreken als van een werkelijke wereldregering?
4 Terecht vraagt iemand misschien: Hebben wij niet reeds een wereldregering in de vorm van de organisatie der Verenigde Naties, die haar hoofdkwartier in New York heeft? Dezelfde encyclopedie antwoordt hier ontkennend op: „Noch de Volkenbond noch de Verenigde Naties werd gebouwd op het ruime groepsbewustzijn dat noodzakelijk is voor een wereldregering; en ook werd aan geen van beide [organisaties] de macht gegeven om wetten te maken, wetten ten uitvoer te leggen of agressieve of onderdrukkende handelingen van een natie of groep daadwerkelijk te beteugelen.”
5, 6. (a) Over welk „gezagsorgaan” sprak paus Johannes XXIII in zijn in 1963 uitgegeven encycliek „Vrede op aarde”? (b) Welke „vurige wens” met betrekking tot de Verenigde Naties werd in de encycliek tot uitdrukking gebracht?
5 De gewezen Pontifex Maximus van Vaticaanstad, paus Johannes XXIII, beschouwde de Verenigde Naties niet als een wereldregering. Op donderdag, 11 april, in de Heilige Week van het jaar 1963, ondertekende hij zijn beroemde encycliek getiteld „Pacem in Terris” („Vrede op aarde”), waarin hij zich niet alleen tot de „geestelijken en gelovigen van de gehele wereld” richtte, maar ook „tot alle mensen van goede wil”. In Deel IV van deze encycliek sprak hij over een „openbaar gezagsorgaan van de wereldgemeenschap” en zei vervolgens:
6 „Het is onze vurige wens dat de organisatie der Verenigde Naties — wat haar structuur en middelen betreft — steeds meer opgewassen mag blijken te zijn tegen de grootsheid en edelheid van haar taken, en dat de dag mag aanbreken waarop ieder menselijk wezen daarin een effectieve waarborg zal vinden voor de rechten die rechtstreeks uit zijn waardigheid als persoon voortspruiten en die daarom universele, onschendbare en onvervreemdbare rechten zijn. Dit is des te meer te hopen daar alle menselijke wezens . . . zich er steeds meer bewust van worden dat zij levende leden van een wereldgemeenschap zijn.”
7, 8. (a) Tot welke vergadering gaf die encycliek klaarblijkelijk aanleiding, en welk „lichaam” is er, zoals door de sprekers werd benadrukt, noodzakelijk? (b) Wat zei de geschiedschrijver Toynbee met betrekking tot de noodzaak van een wereldregering?
7 Klaarblijkelijk vormde deze encycliek de aanleiding tot een van 17-20 februari 1965 in New York gehouden vierdaagse vergadering van de internationale Vredesconferentie onder auspiciën van het Centrum voor de studie van democratische instellingen. Naar verluidt had deze bijeenkomst tot doel ’een studie te maken van de praktische toepassingen van de encycliek Pacem in Terris (Vrede op aarde) van paus Johannes, welke in april 1963 werd uitgegeven’. Meer dan 2000 genodigden uit veertien naties, onder wie religieuze geestelijken, geleerden, wetenschapsmensen en staatslieden, bezochten de vergaderingen in het Hilton hotel in New York. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties was ook als spreker aanwezig. Door de verschillende sprekers werd er de nadruk op gelegd dat er „met het oog op het alternatief van een atoomoorlog een sterk internationaal organisatorisch lichaam noodzakelijk was” (New York Times van 21 februari 1965). Een bericht van Associated Press gedateerd New York, 20 februari, zei:
8 „De beroemde Britse geschiedschrijver Arnold J. Toynbee verklaarde vandaag dat de beschaving een punt had bereikt waar het voortbestaan van het menselijke geslacht afhangt van het formeren van een Wereldregering. Hij zei: ’Het is in het wederzijdse belang van de naties hun nationale soevereiniteit aan wereldgezagsorganen te onderwerpen. Alleen op deze voorwaarde kunnen de naties in een atoomtijdperk blijven bestaan.’”
9, 10. (a) Wat dient een wereldregering niet te betekenen? (b) Wat bevordert de organisatie onder de naam van United World Federalists, Inc., en hoe zijn haar leiders het niet eens met communistische Russen?
9 Hoe moet zulk een instelling worden voortgebracht? Zij die er met een juiste geestesgesteldheid voor werken, zijn het erover eens dat een wereldregering niet dient te betekenen dat de wereld wordt geregeerd door één machtige natie die de heerschappij bemachtigt en deze door bruut geweld weet te handhaven. De democratische naties van het westen beweren dat het internationale communisme voornemens is de wereld te overheersen; en deze naties huiveren bij de gedachte daaraan. De bovenaangehaalde encyclopedie zegt over dit aspect van het onderwerp:
10 „Een van de grootste groepen die de ’ondersteuning en ontwikkeling van de Verenigde Naties tot een wereldregering met beperkte bevoegdheden, voldoende om vrede te verzekeren’ bevordert, is bijeengebracht in een organisatie onder de naam van United World Federalists, Inc. Hoogstwaarschijnlijk zijn leiders van wereldfederalisten het niet gemakkelijk eens met die Russen die een wereldregering zouden willen ontwikkelen door de Unie van Sowjet-Socialistische republieken te veranderen in een Wereld-Socialistische sowjetrepubliek.”
11. Welke grimmige werkelijkheden van de huidige dag doen de hoop vervliegen dat mensen een bevredigende wereldregering tot stand zullen brengen?
11 Wanneer wij de grimmige werkelijkheden van de huidige dag bezien, is het dan geen ijdele droom om erop te hopen dat mensen een bevredigende wereldregering tot stand zullen brengen? Tegenwoordig woedt de koude oorlog tussen blokken van naties in oost en west die door tegengestelde politieke ideologieën worden beheerst, terwijl er zelfs tussen deze blokken van naties onderling een grote kloof bestaat, en interne politieke onenigheden elke afzonderlijke natie verdelen. Hierdoor wordt ons geen basis verschaft op grond waarvan wij kunnen hopen dat de noodzakelijke wereldregering tot stand zal komen, ook al dreigt er voor ons allen een atoomoorlog met de gehele mensheid als inzet. De liefde voor nationale soevereiniteit leeft te sterk in de harten van mensen die de geest van deze wereld bezitten. De fanatieke toewijding aan politieke ideologieën is te krachtig onder mensen die denken dat zij het enige praktische regeringsstelsel hebben. Er kan niet worden verwacht dat mensen die niet tegen hun wil in te overtuigen zijn, een verandering van hart zullen ondergaan. Indien wij moeten oordelen naar de menselijke experimenten op het gebied van allerlei politieke regeringen, en naar de praktische resultaten van hun experimenten, wat voor soort van wereldregering zouden mensen ons dan eigenlijk wel geven?
12. Waarvoor is een wereldregering noodzakelijk, en naar wie kunnen wij voor de invoering ervan opzien?
12 Een wereldregering is noodzakelijk voor de instandhouding en het geluk van de menselijke familie. Dit wordt naarmate de tijd voortschrijdt, steeds meer toegegeven. Kan zo’n regering echter alleen door menselijke middelen komen? Is in dit zogenaamde Hersentijdperk de mens het laatste antwoord waarnaar wij voor de invoering van de hoogst noodzakelijke wereldregering moeten uitzien? Is er niets hogers om naar op te zien en een beroep op te doen dan de mens en zijn wetenschap, waar hij zo prat op gaat? Gelukkig wel! Daar is de grote Bestuurder van het heelal, waarin onze aarde maar een stipje is. Het dient voor Hém niet moeilijk te zijn onze aarde te besturen. Als de Schepper der aarde dienen wij van hem te verwachten dat hij ze zal besturen. Dit zal hij ook doen. Wie kan hem hiervan weerhouden?
13. Waarom is het thans niet nodig dat mensen blijven redeneren over aangelegenheden die met een wereldregering te maken hebben en waartoe zal dat geredeneer ten slotte leiden?
13 Het is tegenwoordig, nu de noodzaak voor een wereldregering wordt ingezien, niet nodig dat mensen er eindeloos over blijven redeneren welke soort van wereldregering dit zou moeten wezen, hoe ze in werking zal worden gesteld en wie de bestuurder ervan zal zijn, en hoe zulk een wereldbestuurder benoemd en gekozen zal worden. Lang voordat dit samenstel van dingen zijn begin vond, had de hoogste autoriteit die er bestaat, reeds besloten dat er een wereldregering voor de gehele mensheid zou zijn. De mensen over het algemeen hebben deze autoriteit en zijn beslissing en voornemen genegeerd. Wanneer de leidinggevende mannen van deze atoomeeuw hem blijven negeren, betekent dit niets anders dan dat zij zich zelf in onnodige moeilijkheden brengen en ten slotte nergens anders terechtkomen dan juist in de rampspoed die zij door een menselijke wereldregering trachten te vermijden.
14, 15. (a) Waarom is het onderwerp van een wereldregering voor de opperste autoriteit niets nieuws? (b) Welk regeringsbesluit liet deze Autoriteit in de achtste eeuw v.G.T. te Jeruzalem bekendmaken?
14 De opperste autoriteit, of het opperste gezagsorgaan, is de enige bron van alle rechtmatige uitoefening van heerschappij. Voor hem is een wereldregering over de mensheid niets nieuws, noch iets moderns of recents. Meer dan tweeduizend zeshonderd jaar voordat deze atoomeeuw werd geboren, liet hij een regeringsbesluit bekendmaken dat in de tijd waarin wij thans leven, vervuld belooft te worden. Het besluit werd in de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening bekendgemaakt. In die tijd was Assyrië, met zijn hoofdstad te Ninevé, de leidinggevende wereldmacht, maar ondanks haar vele aanvalsoorlogen werd ze geen wereldregering. Er bestond een stad die door Assyrië werd bedreigd maar nimmer werd onderworpen. Dit was Jeruzalem. In deze stad werd het volgende regeringsbesluit uitgesproken en bekendgemaakt; en hier laten wij de vertaling van het besluit in het Nederlands volgen. De Engelse tekst ervan werd door wijlen paus Johannes XXIII goedgekeurd:
15 „Een kind is ons geboren, en een zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder: en zijn naam zal worden genoemd, Wonderbaarlijk, Raadsman, God de Machtige, de Vader van de toekomende wereld, de Vredevorst. Zijn rijk zal toenemen, en aan vrede zal geen einde zijn: hij zal op de troon van David zitten, en op zijn koninkrijk, om het te bevestigen en het te sterken met recht en met gerechtigheid, van nu af en voor immer: de ijver van de Heer der heirscharen zal dit tot stand brengen.” — Jes. 9:6, 7, Dy; vs. 5, 6, NBG.
DE BELOOFDE VORST
16, 17. (a) Wat werd in dat regeringsbesluit voorzegd? (b) Hoe werd die titel „Vredevorst” niet lang geleden in India verkeerd toegepast?
16 In deze bewoordingen voorzei God dat er een wereldregering van eindeloze vrede zou worden opgericht, want de heerschappij zou op de schouder rusten van iemand die de Vredevorst genoemd zou worden. Deze titel zou alleen worden gedragen door degene die over de mensheid zou regeren. Nog niet zoveel jaren geleden werd deze titel ten onrechte op een machtige generaal en politieke regeerder toegepast. Terwijl deze persoon nog president van de machtigste militaire republiek van het westelijke blok van naties was, bracht hij een beleefdheidsbezoek aan India. Op 9 december 1959 arriveerde hij in de hoofdstad van India, New Delhi, en een van de vele tijdschriften waarin een verslag van deze gebeurtenis werd gegeven, zei:
17 „Sinds de dood van [Mahatma] Gandhi was er in India nog nooit zo’n grote menigte op de been geweest. Meer dan een miljoen dorpelingen en stadsbewoners verdrongen zich in New Delhi’s straten. Zij zwaaiden en riepen . . . („Lang leve Eisenhower!”) . . . („Loof Eisenhower!”) Boven deze schreeuwende massa staken rood en wit gekleurde banieren uit waarop de bekendmaking stond: ’EISENHOWER — PRINCE OF PEACE.’” — De Wachttoren van 15 februari 1961, blz. 101.
18. Waarom zou de beloofde Vredevorst, ook wel God de Machtige genoemd, geen president van enige tegenwoordige republiek op aarde kunnen zijn?
18 Droevig maar waar, sinds die gebeurtenis heeft zijn eigen natie deelgenomen aan een oorlog in zuidoost Azië die dreigde uit te groeien tot een conflict waardoor de vrede van de gehele aarde zou worden weggenomen. Door dit alles wordt bewezen hoe ijdel het is om de titel „Prince of Peace” (Vredevorst) aan slechts een mens te schenken, ook al dachten sommige Hindoes dat hij Visnu Ka Avatar, een reïncarnatie van de god Visnu, was. Het regeringsbesluit van de Heer der heirscharen vermeldde weliswaar dat de beloofde Vredevorst ook God de Machtige zou worden genoemd, maar hij zou nooit president van de Verenigde Staten van Amerika noch van enige andere tegenwoordige republiek op aarde kunnen zijn. De Heer der heirscharen zegt dat de Vredevorst „op de troon van David . . . en op zijn koninkrijk” moest zitten.
19, 20. (a) Wat moest de Vredevorst in dit verband met betrekking tot zijn afstamming zijn? (b) Welk verbond waarin dit vereiste tot uitdrukking werd gebracht, sloot de Heer der heirscharen met de getrouwe David?
19 Hiervoor was het nodig dat de Vredevorst een afstammeling van David van Bethlehem zou zijn, die in de elfde eeuw vóór onze gewone tijdrekening koning van Jeruzalem was en wiens koninkrijk zich ten slotte van de rivier de Eufraat zuidwaarts tot aan de rivier van Egypte uitstrekte (Gen. 15:18). Aan deze getrouwe David deed de Heer der heirscharen een plechtige belofte dat er altijd koninkrijksmacht in zijn familie zou blijven en dat zijn koninkrijk daarom eeuwig zou zijn (2 Sam. 7:1-17). In de taal van de Petrus Canisius Vertaling van de bijbel bracht één geïnspireerde psalmist uit de oudheid Gods belofte aldus onder woorden:
20 „Eens hebt Gij in visioenen gesproken, en tot uw getrouwe gezegd: Ik heb een dapperen strijder gekroond, hoog verheven een jongeman uit het volk. Ik heb David, mijn dienaar, gevonden, hem met mijn heilige olie gezalfd; . . . hém zal Ik mijn gunst niet onthouden, en mijn trouw niet verloochenen. Mijn verbond zal Ik nimmer verbreken, nooit veranderen wat Ik eens heb gezegd; bij mijn heiligheid heb Ik het eens en voor altijd gezworen, en nooit breek Ik David mijn woord! Zijn geslacht zal eeuwig bestaan, en zijn troon als de zon voor mijn aanschijn; als de maan, die stand houdt voor eeuwig, en die trouw in de wolken blijft staan.” — Ps. 89:20-38 19-37, PC.
21, 22. (a) Wat voor soort van erfgenaam moet deze Vredevorst derhalve zijn? (b) Welke andere profetie werd door Jesaja uitgesproken betreffende de geboorte van deze Vorst?
21 Aangezien de Heer der heirscharen met betrekking tot de Vredevorst heeft besloten dat ’zijn rijk zal toenemen, en aan vrede geen einde zal zijn’, moet deze Vorst, op wiens schouder de heerschappij komt te rusten, de Blijvende Erfgenaam van koning David zijn. Opdat dit verwezenlijkt kon worden, moest de Erfgenaam van Davids eeuwige koninkrijk dus op aarde in de geslachtslijn van David geboren worden. Zijn geboorte werd voorzegd, en hierdoor zou een keerpunt in de geschiedenis worden gekenmerkt. Nog een profetie betreffende de geboorte van deze Vorst werd door de profeet Jesaja uitgesproken op een tijdstip dat het koninkrijk van het koninklijke huis van David te Jeruzalem door een alliantie van vijandelijke naties werd bedreigd. Tot de destijds regerende koning zei Jesaja:
22 „Luister dan, huis van David! Is het u niet genoeg, mensen ongeduldig te maken, dat gij ook het geduld van mijn God op de proef stelt? Daarom geeft de Heer zelf u een teken: Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; zij zal hem noemen: ’God-met-ons’.” — Jes. 7:13, 14, PC.
23. Hoe beschrijft Matthéüs Levi de geboorte van deze zoon als een historisch feit en een vervulling van goddelijke profetie?
23 De geboorte van deze zoon is reeds lang een historisch feit. Ze staat opgetekend in de geschiedkundige berichten, die niet ontkend en niet uitgewist kunnen worden, als bewijs dat de Heer der heirscharen deze wonderbaarlijke geboorte naar zijn belofte tot stand heeft doen komen. Een belastinginner van het Romeinse Rijk, Matthéüs Levi geheten, verklaart hoe de geboorte door goddelijke macht geschiedde. Hij noemt de maagdelijke moeder Maria. Ten einde er de aandacht op te vestigen dat deze geboorte een vervulling van de profetie van de Heer der heirscharen bij monde van Jesaja was, zegt Matthéüs Levi: „Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden wat de Heer gesproken heeft door den profeet, die zegt: ’Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; en men zal Hem Emmanuël noemen’; dat is vertaald: God met ons” (Matth. 1:22, 23, PC). Overeenkomstig Gods bevel werd het kind Jezus genoemd.
24, 25. (a) Welk onderzoek in verband met de geboorte stelde dokter Lukas uit onze eerste eeuw in? (b) Wat zei volgens zijn verslag de engel Gabriël tot Maria met betrekking tot de zoon die geboren zou worden?
24 Een arts uit de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening stelde een onderzoek in ten einde de waarheidsgetrouwheid vast te stellen van het bericht dat destijds in omloop was omtrent deze wonderbaarlijke geboorte van Jezus. Vervolgens schreef deze dokter Lukas de feiten aan zijn bevriende medegelovige Théofilus om diens geloof te versterken. Dokter Lukas bericht dat toen er aan Maria werd verteld dat zij door God was uitgekozen om de maagdelijke moeder van de Zoon van God te worden, de engel Gabriël het volgende tot haar zei:
25 „Zie, gij zult in uw schoot ontvangen, en een Zoon baren; en gij zult Hem Jezus noemen. Hij zal groot zijn, en Zoon van den Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David geven; Hij zal koning zijn over het huis van Jakob in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde komen. . . . De Heilige Geest zal op u neerdalen, en de kracht van den Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat uit u wordt geboren, heilig zijn, en de Zoon van God worden genoemd. . . . niets is onmogelijk bij God.” — Luk. 1:28-37, PC.
26, 27. (a) Wat kunnen wij aan de hand van de door Lukas verschafte inlichtingen vaststellen met betrekking tot de geboorte en de plaats waar ze geschiedde? (b) Hoe verwekte God volgens Lukas die nacht getuigen van de geboorte van het kind?
26 Dokter Lukas verschafte historische feiten en cijfers aan de hand waarvan wij het jaar van Jezus’ geboorte kunnen berekenen. Hij laat zien hoe het kwam dat Jezus in de stad Bethlehem werd geboren, zoals zeven eeuwen voordien door de profeet Micha was voorzegd (Luk. 2:1-7; Matth. 2:1-16, NW; Micha 5:1) 2. De geboorte geschiedde in een stal in een overvolle stad, waar men vanwege de grote menigte mensen gemakkelijk onopgemerkt kon blijven. Het werd echter niet toegestaan dat er behalve de moeder en de stiefvader van het kind, Maria en Jozef, geen andere getuigen van de geboorte zouden zijn. God verwekte getuigen van deze geboorte van zijn Zoon. Hij zond een engel ten einde aan de herders die buiten in de velden bij Bethlehem waren, de nodige aanwijzingen te geven zodat zij deze pasgeboren baby in een kribbe van een stal zouden kunnen vinden.
27 De engel maakte de ware identiteit van het kind bekend en vertelde wat zijn toekomst zou zijn, door te zeggen: „Heden is u in de stad van David een Verlosser geboren, Christus de Heer!” Behalve deze herder-getuigen waren er ook hemelse getuigen, want na de aankondiging van de geboorte van het kind „was de engel [plotseling] door een hemelse legerschare omringd; ze loofden God, en zeiden: Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil!” Direct hierna troffen de herders de pasgeboren baby precies volgens de beschrijving aan en zij werden ooggetuigen van de geboorte van de Zoon van God. Toen keerden zij naar hun kudden terug, en „ze loofden God, en zongen Hem lof, om al wat ze hadden gehoord en gezien, juist zoals het hun was gezegd”. — Luk. 2:1-20, PC.
28. (a) Welke positie zou het kind ten opzichte van koning David innemen? (b) Welke vraag rijst er met betrekking tot de heerschappij van het kind, en waarom?
28 Dit kind zou Gods Christus of Gezalfde worden, en hij zou ook de Heer van koning David worden. Koning David, aan wie Gods belofte van een eeuwig koninkrijk werd gedaan, regeerde over slechts een klein landgebied in het Midden-Oosten. Overeenkomstig datgene wat de engel Gabriël aan Maria zei, zou haar Zoon Jezus ook „de troon van zijn vader David” gegeven worden en zou hij „koning zijn over het huis van Jakob”, dat wil zeggen in de natie die afstamde van de patriarch Jakob, de kleinzoon van Abraham. Hoe zou de heerschappij die op de schouder van Jezus Christus zou worden gelegd, dan een wereldheerschappij kunnen zijn, ofte wel een regering over de gehele mensheid?
29. (a) Wat werd te kennen gegeven door het feit dat hij Heer over koning David zou zijn? (b) Hoe gaf David te kennen dat hij een Heer over zich zou hebben?
29 Dat zijn regering groter zou zijn dan die van koning David, werd te kennen gegeven in de aankondiging van de engel dat de pasgeboren Jezus niet alleen de voorzegde Christus zou worden, maar ook Heer, dat wil zeggen Heer zelfs over koning David, de koning van Israël of Jakob. David zelf gaf te kennen dat hij een Heer over zich zou hebben, toen hij datgene neerschreef wat de Here God tot hem zei. David schreef: „Jahweh spreekt tot mijn Heer: ’Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden leg als een voetbank voor uw voeten!’ Jahweh zal U een machtige schepter verlenen: Treed uit Sion als Heerser te midden uwer vijanden!” — Ps. 110:1, 2, PC.
DE VERKEERDE WERELDHEERSCHAPPIJ GEWEIGERD
30. (a) Waarom is geen enkele opvolger van de caesars van Rome een wereldbestuurder geweest? (b) In welk jaar verscheen Johannes de Doper als prediker?
30 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening, van welke tijd wij thans de gebeurtenissen beschouwen, was het Romeinse Rijk de overheersende wereldmacht. Toch was het geen wereldregering. Vele regeringen buiten de grenzen van het rijk erkenden Rome niet als de centrale regering der aarde. Zij hielden aan hun eigen nationale soevereiniteit vast. Derhalve is geen enkele opvolger van de caesars van Rome een wereldbestuurder geworden op wiens schouder de wereldheerschappij rustte. Volgens de wereldlijke geschiedenis eindigde het vijftiende jaar van de Romeinse keizer Tiberius Caesar op 13 augustus van het jaar 29. Vóór die datum en gedurende het vijftiende jaar van Tiberius verscheen Johannes de Doper in het Midden-Oosten, en hij verkondigde de nabijheid van het koninkrijk der hemelen, of het koninkrijk Gods. Dit was een regering die hoger was dan de regering van het keizerlijke Rome.
31, 32. (a) Wanneer kwam Jezus voor het eerst naar Johannes de Doper, en waarom? (b) Welk teken kreeg Johannes, die daarop had gewacht?
31 Ongeveer zes maanden nadat Johannes de Doper met zijn werk was begonnen en de komst aankondigde van iemand die groter was dan hij, kwam Jezus, de Zoon van Maria, tot hem om gedoopt te worden. Hij had geen zonden te belijden, maar hij stond erop dat Johannes hem doopte. Nadat Johannes dit had gedaan, kreeg hij het teken waar hij, naar hem was verteld, op moest letten. Matthéüs 3:16, 17 bericht:
32 „Nadat Jezus de doop had ontvangen, steeg Hij onmiddellijk uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en Hij zag den Geest Gods als een duif nederdalen en over Zich komen. En zie, een stem uit de hemel sprak: Deze is mijn beminde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb.” — PC. Zie ook Johannes 1:29-34.
33. (a) In welke positie kwam de gedoopte Jezus bij die gelegenheid? (b) Welk verbond sloot God met Jezus toen hij hem met geest zalfde?
33 Daar werd Jezus de Christus, want daar zalfde God, zijn Vader, hem met de heilige geest. Vanaf dat tijdstip kon hij Jezus Christus worden genoemd. Zijn voorvader, de herder David, was met olie tot koning van zijn natie gezalfd. Insgelijks werd Jezus gezalfd, niet met olie maar met heilige geest uit de hemel. Hierdoor werd hij aangeduid als degene die koning zou worden, ja, zelfs Heer over koning David, omdat hij in een verhevener koninkrijk zou komen. Doordat Jezus uit Maria in de geslachtslijn van David werd geboren, bezat hij een natuurlijk recht op Davids troon en koninkrijk, welke aards waren. Krachtens zijn zalving met heilige geest van God in de hemel, werd Jezus erfgenaam van een hemels koninkrijk. Toen God hem zalfde, sloot hij met Jezus, zijn Zoon, een verbond voor een hemels koninkrijk, zoals Jezus later tot zijn getrouwe apostelen zei: „Ik [verleen] u het koninkrijk zoals mijn Vader het Mij heeft verleend: dat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zetelen” (Luk. 22:29, 30, PC). Dit koninkrijk overtrof het koninkrijk van David.
34, 35. (a) Wat werd Jezus veertig dagen na zijn doop aangeboden, en hoe? (b) Wat zei Jezus als antwoord op het aanbod?
34 Veertig dagen nadat Jezus werd gedoopt en met heilige geest werd gezalfd, werd hem wereldheerschappij aangeboden. Door wie? Niet door God, die het verbond voor het hemelse koninkrijk met hem had gesloten. Echter wel door Satan de Duivel. Jezus was toen aan het einde gekomen van een veertig dagen durende vasten. Op dat tijdstip deed de Tegenstander, de Duivel, een aanbod dat indruiste tegen Gods verbond voor het eeuwige hemelse koninkrijk. De Duivel trachtte Jezus Christus te verleiden door hem aardse wereldheerschappij aan te bieden. Met betrekking tot deze beproeving, een van de drie grote beproevingen waaraan Jezus werd onderworpen, zegt dokter Lukas:
35 „Daarna voerde hij Hem naar een hoger punt, en toonde Hem in een enkel ogenblik al de koninkrijken der wereld. En de duivel zeide Hem: Ik zal U al die macht en de heerlijkheid daarvan geven; want mij zijn ze geschonken, en ik geef ze, wien ik wil. Wanneer Gij mij aanbidt, zal dit alles het uwe zijn. Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: ’Ge zult den Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen.’” — Luk. 4:5-8, PC.
36. Wat zou zulk een wereldregering voor de mensheid hebben betekend, en waarom heeft Jezus de mensheid geen ondienst bewezen door het aanbod van de hand te wijzen?
36 U kunt zich voorstellen wat er met de heidense Romeinse keizer uit die tijd gebeurd had kunnen zijn indien Jezus het aanbod van de Duivel had aanvaard. Zou het Heilige Roomse Rijk in het jaar 800 G.T. zijn opgericht om meer dan duizend jaar te duren? Zou het Jeruzalem uit de oudheid de wereldhoofdstad zijn geworden? Doch zulk een wereldregering als de Duivel Jezus Christus aanbood, zou een wereldregering hebben betekend onder de onzichtbare leiding van de Duivel, die door Jezus „de vorst dezer wereld” en door de christelijke apostel Paulus „de god dezer wereld” werd genoemd (Joh. 16:11; 2 Kor. 4:4, PC). Het zou een wereldregering hebben betekend die niet beter zou zijn geweest dan die welke thans door de United World Federalists, Inc., of door de geschiedschrijver Arnold J. Toynbee wordt voorgestaan. Het zou niet het koninkrijk Gods hebben betekend, niet het koninkrijk der hemelen, met de gezalfde Vredevorst op de troon. Welnu, heeft Jezus Christus de mensheid dan een ondienst bewezen door wereldheerschappij uit de handen van Satan te weigeren? In het geheel niet!
37. Hoe werd Jezus ongeveer drie en een half jaar later te Jeruzalem door de „koninkrijken der wereld” behandeld?
37 Hoe dankbaar kunnen wij zijn dat Jezus vasthield aan het verbond dat de Here God met hem voor het eeuwige hemelse koninkrijk had gesloten! Hij weigerde ook maar iemand anders dan de Heer zijn God te aanbidden. Ongeveer drie en een half jaar later keerden de „koninkrijken der wereld” die de Duivel Jezus als beloning voor Duivelaanbidding had aangeboden, zich tegen Jezus en bewerkstelligden zijn dood. Het fanatieke gepeupel in Jeruzalem verwierp hem als hun koning en schreeuwde: „Wij hebben geen andere koning dan caesar.” Koning Herodus Antipas van Galiléa deed geen poging Jezus voor terechtstelling te behoeden, en stadhouder Pontius Pilatus, die het keizerlijke Rome vertegenwoordigde, leverde, ten einde de joelende menigte te behagen, de onschuldige Jezus ter terechtstelling over. — Joh. 19:14-22; Luk. 23:1-12; Hand. 4:25-29, NW.
38. Waarom heeft de christenheid geen reden tot klagen over zulk een schandelijk gedrag van negentien eeuwen geleden?
38 Dit was werkelijk een schandelijk gedrag! Maar kan de christenheid tegenwoordig enige reden tot klagen vinden over zulk een gedrag dat negentienhonderd jaar geleden door volken en koninkrijken aan de dag werd gelegd? Doen de „koninkrijken der wereld” van tegenwoordig in feite of in principe niet hetzelfde? Zij hebben de Eerste en de Tweede Wereldoorlog gestreden, maar niet ten gunste van het koninkrijk Gods. In het jaar 1919 verkozen zij de Volkenbond, en in 1945 de Verenigde Naties, en aldus wezen zij het koninkrijk der hemelen onder Jezus Christus van de hand. In hun extreme nationalisme en omdat zij op jaloerse wijze aan hun nationale soevereiniteit vasthouden, blijven zij voor het aangezicht van de Here God zeggen: „Wij hebben geen andere koning dan caesar.” Wat hebben zij bovendien met de ware christenen gedaan die op loyale wijze Jezus Christus als koning hebben gekozen in plaats van caesar? De geschiedkundige berichten hieromtrent spreken voor zich zelf.
DE BASIS LEGGEN VOOR EEN JUISTE WERELDREGERING
39, 40. (a) Wat hebben die „koninkrijken der wereld” uit de oudheid tot stand gebracht door Gods Gezalfde tegen te staan? (b) Hoe verklaarde de apostel Petrus op Pinksteren op welke wijze God de bedoelingen van de „koninkrijken der wereld” verijdelde?
39 Wat hebben die „koninkrijken der wereld” uit de oudheid echter in werkelijkheid tot stand gebracht door Degene die er door God toe werd gezalfd de regeerder in het beloofde koninkrijk Gods te zijn, tegen te staan? Stellig hebben zij Gods voornemen met betrekking tot een rechtvaardige wereldregering over de gehele mensheid, zowel de levende als de dode mensheid, niet gedwarsboomd. Hoe God de boosaardige bedoelingen van de „koninkrijken der wereld” verijdelde, werd eenenvijftig dagen nadat Jezus Christus ter dood werd gebracht, door de christelijke apostel Petrus verklaard.
40 In een toespraak tot duizenden joodse vierders van het Pinksterfeest in Jeruzalem zei Petrus: „Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus van Nazaret, een man, voor wien God bij u heeft getuigd door krachten en wonderen en tekenen, welke God, zo gij weet, door Hem in uw midden verrichtte: Hem hebt gij overgeleverd naar het vaste raadsbesluit en de voorkennis Gods, en door de hand van heidenen aan het kruis geslagen en gedood. Maar God heeft Hem opgewekt, en verbroken de strikken van de dood; daar het niet mogelijk was, dat deze Hem vasthield. . . . dezen Jezus heeft God doen verrijzen; daarvan zijn wij allen getuigen. En nu Hij, verheven aan Gods rechterhand, van den Vader den beloofden Heiligen Geest heeft ontvangen, nu heeft Hij Dien ook uitgestort, zoals gij ziet en hoort. David is niet ten hemel gestegen; toch zegt hij zelf: ’De Heer heeft gesproken tot mijn Heer: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden leg als een voetbank voor uw voeten.’ Heel het huis van Israël zij er dus van doordrongen, dat God dienzelfden Jezus, dien gij hebt gekruisigd, tot Heer en Christus heeft gesteld.” — Hand. 2:22-36, PC.
41, 42. (a) Hoe vervulde God, door Jezus aldus tot de hemel te verhogen, zijn verbond betreffende de positie die de Vorst zou innemen, zoals wordt uiteengezet in Psalm 89:27, 28 26, 27, PC? (b) Aan welke noodzakelijke voorwaarde met betrekking tot de Vorst werd aldus door deze verhoging voldaan?
41 Op deze hoogst opzienbarende wijze werd Jezus, de voormalige timmerman van Nazareth, tot de door de engel Gabriël aan de profeet Daniël voorzegde „Christus de vorst” gemaakt (Dan. 9:22-26, Dy). Doordat deze „Christus de vorst” tot de hemel aan Gods rechterhand werd verhoogd, werd hij tot „Heer” over zijn voorvader, koning David, gemaakt. Deze verhoging was een vervulling van Gods belofte, vervat in het verbond dat hij met David sloot voor een eeuwig koninkrijk, zoals dit verbond voor ons in de geïnspireerde psalm onder woorden is gebracht: „Hij mag tot Mij roepen: Mijn Vader zijt Gij, mijn God en de Rots van mijn heil; en Ik zal hem tot eerstgeborene verheffen, hoog boven de koningen der aarde.” — Ps. 89:27, 28 26, 27, PC.
42 Doordat Jezus Christus tot Gods rechterhand in de hemel werd verhoogd, opdat hij de „Heer” van koning David en „hoog boven de [andere] koningen der aarde” zou zijn, werd aan de noodzakelijke voorwaarde voldaan op grond waarvan wereldheerschappij op de schouder van de Vredevorst gelegd kon worden.
MEER DAN SUPRANATIONAAL
43. (a) Wat dient de wereldregering volgens menselijke beweringen in politiek opzicht te zijn, en waarom zou zulk een regering niet succesvol blijken te zijn? (b) Waarom is de hemelse Vredevorst de aangewezen persoon voor deze taak?
43 Mensen op aarde die een door mensen gemaakte wereldregering voorstaan, beweren dat ze supranationaal moet zijn, dat wil zeggen (volgens het woordenboek) „nationale onderscheidingen te boven gaande”. Mensen zouden zelfs uit zich zelf zulk een supranationale regering kunnen oprichten om de wereld der mensheid te regeren. Ze zou evenwel nimmer volledig aan de behoeften voldoen en aldus nimmer een succes blijken te zijn. De succesvolle wereldregering moet meer dan supranationaal zijn. Ze moet supranatuurlijk zijn, dat wil zeggen bovennatuurlijk of het natuurlijke te boven gaand, of supernatuurlijk. Ze moet bovenmenselijk zijn, ofte wel alles wat wij menselijke schepselen kunnen voortbrengen, te boven gaan. Alleen God, die niet aards of natuurlijk is, kan zulk een supranatuurlijke regering voor de gehele menselijke familie verschaffen. Alleen iemand die supranatuurlijk en bovenmenselijk is, zou met succes de post van wereldbestuurder kunnen bekleden. Daarom hebben wij de hemelse „Christus de vorst” nodig om deze plaats in te nemen.
44. Zal de supranatuurlijke wereldregering een deel van de „koninkrijken der wereld” zijn, en wanneer sprak Jezus daar definitief over?
44 Die supranatuurlijke wereldregering zal niet afkomstig zijn uit de „koninkrijken der wereld”, die Jezus Christus weigerde uit de handen van de Duivel te aanvaarden. Ze zal geen hervorming, uitbreiding en verfijning van de huidige organisatie der Verenigde Naties zijn. Ze zal geen deel van de „koninkrijken der wereld” zijn. Jezus Christus zei dit toen hij voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus stond om de valse beschuldiging dat hij een opstandeling tegen Rome was, te weerleggen. Nadat de bestuurder had gevraagd: „Zijt Gij de Koning der joden? . . . Wat hebt Gij gedaan?” antwoordde Jezus: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien mijn koninkrijk van deze wereld was, dan zouden mijn dienaars zich te weer hebben gesteld, opdat Ik niet aan de joden werd overgeleverd; maar mijn koninkrijk is niet van hier.” — Joh. 18:33-36, PC.
45, 46. (a) Van welke oorsprong zou Christus’ koninkrijk zijn, en hoe zou het zich laten vergelijken met het koninkrijk van koning David? (b) Wat werd afgebeeld door de vier beesten die Daniël in een droomgezicht werden getoond, maar wie ontvingen het koningschap?
45 Het koninkrijk van Jezus Christus zou derhalve niet van menselijke noch van duivelse oorsprong zijn. Het zou zijn oorsprong hebben bij God. Het zou van de hemel uit werkzaam zijn. Het zou het koninkrijk van David omvatten, maar veel groter zijn dan Davids koninkrijk in het Midden-Oosten. Toen Jezus op aarde was, sprak hij over zich zelf als de Zoon des mensen. Meer dan vijfhonderd jaar vóór Christus onthulde God dat de regering van deze Mensenzoon geen nationale maar een wereldomvattende regering zou zijn. Aan zijn profeet Daniël gaf God in het eerste jaar van koning Belsjassar (Belsazar) van Babylon in een droom een visioen. In het droomgezicht zag Daniël achtereenvolgens vier verscheurende beesten, en Gods engel verklaarde de symbolische betekenis van deze wilde beesten, door te zeggen:
46 „Deze vier geweldige beesten zijn vier koningen, die zullen opstaan uit de aarde. Maar dán zullen de heiligen van den Allerhoogste het koningschap ontvangen, en dit koningschap voor eeuwig behouden, voor altijd en immer!” — Dan. 7:1-18, PC; ook NBG.
47. Wat zag Daniël in het nachtelijk visioen nadat het oordeel aan de vier beesten was voltrokken?
47 Nadat Daniël vertelt hoe het goddelijke gerechtshof in de hemel de zitting opent en hoe Gods oordeel aan de vier symbolische beesten wordt voltrokken, zegt hij: „Ik bleef staren op het nachtelijk visioen: En zie, met de wolken des hemels kwam iemand als een mensenzoon. Hij trad tot voor den Hoogbejaarde, en werd vóór Hem geleid. Hem werd de heerschappij gegeven, met heerlijkheid en koningschap; alle volken, naties en tongen moesten Hem dienen. Zijn macht is een eeuwige macht, die nooit zal vergaan; en zijn koninkrijk is een rijk, dat nooit wordt verwoest.” — Dan. 7:13, 14, PC.
48. (a) Wie zullen met hem in zijn hemelse koninkrijk delen? (b) Waarom hoeven wij geen vrees te hebben met betrekking tot het feit of hij de verantwoordelijkheid voor wereldheerschappij wel kan dragen?
48 Daniël (7:27) herhaalt duidelijk dat de heiligen, ofte wel de volgelingen van Jezus Christus, de Zoon des mensen, die in zijn voetstappen treden, met hem in dit hemelse koninkrijk zouden delen. Toch zal het voor de Vredevorst, de Zoon des mensen, een geweldig grote verantwoordelijkheid zijn de heerschappij over de gehele wereld der mensheid op de schouder te dragen. Ja, maar heb nooit vrees, want hij is heel goed opgewassen tegen zijn taak. Voordat hij van de aarde opsteeg en naar de hemel terugkeerde, zei hij tot zijn discipelen: „Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde” (Matth. 28:18, PC). Zelfs toen hij als mens op aarde was, toonde hij dat hij zowel bereid als in staat was wereldtaken en -problemen op zich te nemen.
EEN GROOT WERELDPROBLEEM
49. (a) Om welk groot wereldprobleem onder de ogen te zien en uit de weg te ruimen, kwam Jezus naar de aarde? (b) Wat werd door Johannes de Doper te kennen gegeven doordat hij Jezus het „Lam Gods” noemde dat de zonde der wereld wegneemt?
49 Een van de grootste wereldproblemen is wel de verwijdering van de „zonde der wereld”. Dit probleem komt in deze dagen duidelijk aan het licht door de gestadige toename in misdaad over de gehele aarde. De Zoon van God kwam opzettelijk naar de aarde om dit wereldprobleem onder de ogen te zien, ofschoon het de grootste onzelfzuchtigheid en zelfopoffering vereiste, want hij moest hiertoe onschuldig zijn menselijke leven afleggen. Na veertig dagen te hebben gevast en daarna door de Duivel te zijn verzocht, keerde de gedoopte en gezalfde Jezus naar Johannes de Doper terug. Toen Johannes de Doper hem wederom zag, wees hij op hem en zei tot zijn discipelen: „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 1:29, PC). Johannes de Doper was de zoon van een joodse priester en wist dat er in de tempel te Jeruzalem lammeren werden geofferd voor het geestelijke welzijn van zijn natie in haar verhouding tot God. Toen Johannes Jezus dus „het Lam Gods” noemde, werd hierdoor te kennen gegeven dat God zijn Zoon Jezus ten slachtoffer had verschaft, opdat zijn bloed vergoten zou worden tot uitwissing van de zondigheid der gehele wereld.
50, 51. (a) Wat was, zoals in de door bemiddeling van Mozes gegeven Wet wordt afgebeeld, noodzakelijk voor het uitwissen van de zonden van de gevallen mensheid? (b) Welke profetie van Jesaja moest ten aanzien van Jezus, die dit ook zelf wist, vervuld worden?
50 In een geïnspireerde brief aan de christelijke Hebreeën wordt verteld hoe God zijn verbond met de natie Israël oprichtte en via zijn middelaar Mozes de wet gaf, die Israël moest gehoorzamen. Vervolgens wordt in Hebreeën 9:22 (PC) opgemerkt: „Ook wordt volgens de Wet nagenoeg alles door bloed gereinigd, en zonder bloedstorting is er geen vergiffenis.” Jezus wist dat hij zijn menselijke leven in onschuld moest afleggen, wilde hij het menselijke bloed verschaffen om de zonden van de gevallen mensheid uit te wissen. Hij wist dat ten aanzien van hem de profetie van Jesaja, hoofdstuk drieënvijftig, vervuld moest worden. Zoals er staat geschreven:
51 „Om ònze zonden wordt Hij doorboord, om ònze misdaden wordt Hij gebroken; op Hem rust de straf, ons ten heil, en door zíjn striemen komt òns genezing. Als schapen doolden wij allen rond, en ieder van ons ging zijns weegs; maar Jahweh laat Hem ontmoeten ons aller schuld. Hij wordt mishandeld, maar verdraagt het geduldig, en opent zijn mond niet: Als een lam, naar de slachtbank geleid, als een schaap, dat verstomt voor zijn scheerders. Zo zal Ik Hem velen tot erfdeel schenken, zal Hij talrijke scharen ontvangen als deel van zijn buit. Daarom geeft Hij zijn leven prijs aan de dood, en laat Zich onder de boosdoeners tellen; draagt Hij de misdaad van velen, en bidt voor de zondaars!” — Jes. 53:5-7, 12, PC.
52, 53. (a) Wat zei Jezus in verband met het geven van een losprijs voor velen? (b) Voor wiens leven gaf Jezus zijn vlees, en voor wiens zonden werd hij het zondoffer?
52 Tegen het einde van zijn aardse leven zei Jezus tot zijn discipelen: „De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn leven te geven tot losprijs voor velen.” — Matth. 20:28, PC.
53 Ook zei hij, kort nadat hij een gehoor van vijfduizend mannen, benevens vrouwen en kinderen, op wonderbaarlijke wijze van vijf broden en twee vissen te eten had gegeven: „Ik ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; zo iemand eet van dit brood, zal hij in eeuwigheid leven. En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vlees voor het leven der wereld” (Joh. 6:51, 52, PC). Toen de apostel Johannes dan ook aan medegelovigen schreef, moest hij wel zeggen: „Mocht iemand zondigen, dan hebben we bij den Vader een Helper: Jezus Christus, den Gerechte; Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet voor de onze alleen, maar ook voor die van heel de wereld.” — 1 Joh. 2:1, 2, PC.
54, 55. (a) Hoe laat het bloed van het Lam Gods zich vergelijken met bloed van dierlijke slachtoffers dat in religieuze ceremonies is vergoten of van krijgslieden die op het slagveld zijn gestorven? (b) Tot wat maakte God zijn Zoon volgens Hebreeën 5:5, 6 ten einde deze offerandelijke dienst te kunnen verrichten?
54 Al het bloed van dierlijke slachtoffers dat in religieuze ceremoniën is vergoten, ja, meer nog dan dat, al het menselijke bloed van krijgslieden dat in alle voorgaande eeuwen op de slagvelden heeft gevloeid, kon de zonde en de straf daarop, de dood, niet van de veroordeelde mensheid wegnemen. Maar het bloed van het volmaakte, onbevlekte, zondeloze Lam Gods, Jezus Christus, verschafte het voor God aanvaardbare middel waardoor de „zonde der wereld” wordt uitgewist en de mensheid een rein bericht bij God wordt gegeven. Door deze voorziening werd voor de mensheid de weg geopend om in Gods rechtvaardige nieuwe ordening van dingen onder het hemelse koninkrijk van zijn Christus eeuwig leven op een paradijsachtige aarde te verwerven. Ten einde deze offerandelijke dienst te laten verrichten, maakte God zijn Zoon tot zijn Hogepriester, opdat hij ten behoeve van de gehele zondige wereld der mensheid, kon optreden. Dit leren wij uit Hebreeën 5:5, 6, (PC), waar staat:
55 „Zo ook heeft Christus Zichzelf de eer niet toegeëigend, Hogepriester te worden, maar Hij die tot Hem heeft gesproken: ’Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt,’ zoals Hij dan ook op een andere plaats heeft gezegd: ’Gij zijt Priester voor eeuwig, naar de Orde van Melkisedek.’”
56. (a) Waarom wordt hij op grond van zijn offerandelijke werk terecht de Vredevorst genoemd? (b) Uit welke woorden van Jezus blijkt of zijn voorziening van eeuwig leven voor de mensheid alleen voor de levenden was?
56 Hij is thans geen aardse priester, maar, zoals Hebreeën 8:1 ons in herinnering brengt: „Een zo groot Hogepriester hebben we, dat Hij gezeten is ter rechterzijde van de troon der Majesteit in de hemelen” (PC). Door de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer aan God aan te bieden, baande deze Hogepriester voor de mensheid de weg om met God verzoend te worden, waardoor hij hen in een zoete vrede met God brengt. Dit is een van de redenen waarom Deze, op wiens schouder de wereldheerschappij voor Gods nieuwe ordening van dingen wordt gelegd, de „Vredevorst” wordt genoemd. Met opoffering van zijn eigen volmaakte menselijke leven voorzag hij in het eeuwige leven voor al degenen van de mensheid die hem gehoorzamen. Dit omvat ook de opstanding van de doden, want Jezus Christus zei: „Ik ben de verrijzenis en het leven”; en: „Het uur komt, dat allen, die in de grafsteden zijn, mijn stem zullen horen; en zij die het goede hebben gedaan, zullen er uitgaan tot opstanding ten leven.” — Joh. 11:25; 5:28, 29, PC.
57. (a) Waarom zal de titel „Vader van de toekomende wereld” eveneens passend blijken te zijn voor de Vredevorst? (b) Welke vraag met betrekking tot menselijke wereldregeringen wordt hierdoor opgeworpen?
57 Door zijn aardse onderdanen eeuwig leven te geven, zal de hemelse Vredevorst ten aanzien van hen als een vader handelen. Daarom luidt nog een passende titel van hem „Vader van de toekomende wereld”, of „Eeuwige Vader” (Jes. 9:6, Dy; vs. 5, NBG). Als vervulling van dit ambt van vader zal hij genezingen verrichten, zoals hij heeft gedaan toen hij de Zoon des Mensen op aarde was, en hij zal de gehoorzame mensheid volmaakte lichamelijke en geestelijke gezondheid schenken, terwijl hij hen ten slotte zal opheffen tot bruisende menselijke volmaaktheid op een aarde die overal in een Paradijs veranderd zal zijn zoals de hof van Eden, het „paradijs van geneugte” (Gen. 2:8, Dy). Welke wereldregering, opgericht door de politici van deze hedendaagse wereld, zou zelfs aan degenen die onder zulk een regering leven, dergelijke oordelen kunnen geven, om nog maar niet te spreken van de talloze miljarden die gestorven zijn voordat ze werd opgericht?
EEN BOVENMENSELIJK BELETSEL UIT DE WEG RUIMEN
58. (a) Met welk beletsel voor universele vrede heeft de mensheid reeds eeuwenlang te kampen? (b) Wat zou geen enkele menselijke wereldregering ooit kunnen doen met betrekking tot dit beletsel?
58 Vele eeuwen lang heeft de mensheid te kampen gehad met een bovenmenselijk beletsel voor universele vrede of vrijheid van oorlog. Dat beletsel is nog steeds Satan de Duivel en zijn demonen. Wereldwijze mensen mogen dan lachen om zijn bestaan en mogen ontkennen dat hij iets met menselijke aangelegenheden uit te staan heeft, maar Jezus Christus dacht er anders over. Hij weerstond werkelijke verzoeking op aandrang van Satan de Duivel en noemde hem „de vorst dezer wereld” (Joh. 16:11, PC). Dat Satan de Duivel werkelijk door mensen wordt aanbeden, al weten zij dit zelf niet, wordt door de apostel Paulus te kennen gegeven wanneer hij hem „de god dezer wereld” noemt. In overeenstemming met dit feit deed Satan de Duivel het aanbod Jezus een wereldregering te geven indien Jezus hem zou aanbidden (2 Kor. 4:4; Matth. 4:8-10, PC). Satan de Duivel is niet alleen, maar heeft demonen-engelen. Het aantal van hen is ons niet bekend. In het laatste boek van de Heilige Schrift staat dat Satan de Duivel „de ganse aarde verleidt” (Openb. 12:7-9, PC). Geen enkele door mensen opgerichte wereldregering zal ooit deze onzichtbare, geestelijke, bovenmenselijke god en vorst van deze wereld, en zijn demonen, van de rug der mensheid kunnen afwerpen.
59, 60. (a) Wat voor soort van wereldbestuurder vraagt de situatie daarom, en hoe beantwoordt de Vredevorst aan die noodzaak? (b) In welke „korte tijdsperiode” leven wij ongetwijfeld, en waar schreeuwen de mensen om?
59 Daarom vraagt de situatie een wereldbestuurder die zelf eveneens onzichtbaar, geestelijk, bovenmenselijk en machtiger dan de „god”, Satan de Duivel, en zijn demonen-engelen is. Daarom vraagt ze een wereldbestuurder die deze valse god van de wereld kan grijpen en binden en hem en zijn demonen buiten werking kan stellen. Zo’n noodzakelijke wereldbestuurder verschaft de Here God ons in zijn hemelse Zoon, de „Vredevorst”. In het laatste boek van de bijbel, dat „de openbaring van Jezus Christus (bevat), die God Hem gaf, om aan zijn dienaars te tonen, wat weldra geschieden moet”, wordt voorzegd dat de Vredevorst Satan en zijn demonen zal beteugelen (Openb. 1:1, PC). In symbolische taal wordt daarin de geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen voor ons afgebeeld.
60 Onmiddellijk na deze wonderbaarlijke gebeurtenis vindt er in de hemel een grote strijd plaats, en Satan de Duivel en zijn demonen-engelen worden neergesmakt op de aarde, waar hij „slechts weinig tijd” of „een korte tijdsperiode” heeft om zijn goddeloze werkzaamheden onder de mensheid voort te zetten. Dit neersmakken van Satan en zijn demonen op de aarde brengt een tijd van ’wee voor de aarde en de zee’ teweeg (Openb. 12:1-12, PC; NW). Waarom zou enige opmerkzame man of vrouw eraan twijfelen dat wij ons nú in die genoemde „korte tijdsperiode” bevinden, welke wordt gekenmerkt door een weergaloos wee voor de mensen op de aarde en op de zee? De wereldellende ten gevolge van zulk een wee doet de mensen schreeuwen om een wereldregering.
61. (a) Waar beantwoordde Jezus de vraag wat het teken zou zijn dat hij in het bezit van de wereldheerschappij was gekomen? (b) In welke tijd dienen wij het door Jezus voorzegde „begin van de weeën” logischerwijs te plaatsen?
61 Negentien eeuwen geleden werd Jezus door zijn apostelen gevraagd wat het teken zou zijn dat hij in het bezit van de door God beloofde wereldheerschappij was gekomen. Het lange antwoord dat Jezus op deze vraag gaf, kunt u lezen in de hoofdstukken vierentwintig en vijfentwintig van Matthéüs, hoofdstuk dertien van Markus en hoofdstuk eenentwintig van Lukas. Jezus voorzei dat „het begin van de weeën” gekenmerkt zou zijn door internationale oorlog van „rijk tegen rijk”, en door pestilenties, hongersnoden en aardbevingen (Matth. 24:7, 8, PC). Werden wij in het jaar 1914, toen de eerste wereldoorlog uitbrak, die vergezeld ging van deze andere verschrikkingen en rampen, door zulk een ’begin van weeën’ getroffen? Indien niet toen, in welke tijd van de geschiedenis der mensheid moeten wij ze dan plaatsen? Wat moeten wij dan nog verwachten, wat „het begin van de weeën” genoemd zou kunnen worden?
62. (a) Hoe kunnen wij volgens Jezus’ profetie anders zijn dan de mensen die in de vloed van Noachs dagen zijn vergaan? (b) Waartoe dienen wij ons nu te wenden, en waarom?
62 Thans is het de tijd om verstandig te handelen en het onmiskenbare teken te lezen waardoor de betekenis der dingen overeenkomstig Gods profetische Woord wordt getoond. Wij willen niet zo zijn als de mensen in de dagen van Noach vóór de grote vloed. Over hen zei Jezus in deze zelfde profetie betreffende het „begin van de weeën” en wat daarna nog zou komen: „Men [sloeg] er geen acht op . . . totdat de zondvloed kwam en allen verzwolg, zo zal ook de komst van den Mensenzoon zijn” (Matth. 24:37-39, PC). Als het „begin van de weeën” slechts een halve eeuw geleden al zo verschrikkelijk was, wat kunnen wij dan wel van de grootse climax der weeën, de laatste kenmerken van die weeën, verwachten? Nu is het er derhalve de tijd voor zich tot de wereldregering te wenden die op de schouder van de Vredevorst rust. Die regering alleen kan ons gedurende het thans zo nabijgekomen einde van dit samenstel van dingen bescherming bieden en ons er levend doorheen brengen. Die regering alleen kan onze geliefden die gestorven zijn, door een opstanding uit het graf te voorschijn brengen tot leven onder een volmaakte heerschappij.
63. Wie moeten plaats maken voor de wereldregering van de Vredevorst en wanneer zal de „korte tijdsperiode” van het huidige wee voorbij zijn?
63 De „koninkrijken der wereld” moeten plaats maken voor de wereldregering van de Vredevorst. Satan de Duivel en zijn demonen-engelen eveneens. Deze verleiders van de gehele wereld, deze verwekkers van oorlog, beroering, misdaad, moreel verval en valse aanbidding moeten gebonden worden en in een afgrond worden opgesloten, ver verwijderd van enig en elk contact met de mensen op aarde. Wanneer deze bovenmenselijke prestatie is geleverd, zal de „korte tijdsperiode” gekenmerkt door een verschrikkelijk ’wee voor de aarde en de zee’ voorbij zijn.
64. Hoe lang zal het werkprogramma van die wereldregering duren, en waarom zal er desondanks geen opvolger in het ambt van bestuurder nodig zijn?
64 Dan zal de wereldregering op de schouder van de Vredevorst de onbetwiste heerschappij over de gehele aarde hebben. Haar werkprogramma voor de gehele mensheid, zowel de levende als de dode mensheid, zal geen zogenoemd vijfjarenplan zijn of een plan dat beperkt is tot de korte levensduur van een menselijke regeerder. Volgens Gods Woord zal het een duizendjarig werkprogramma zijn, zonder inmenging van de Duivel en zijn demonen (Openb. 20:1-6, PC). De Vredevorst heeft thans onsterfelijk hemels leven en hij zal als wereldbestuurder geen opvolger nodig hebben en er zal ook geen opvolger zijn. — Hebr. 7:15-25, PC.
65. (a) Tot wiens welzijn en tot wiens heerlijkheid zal de tenuitvoerlegging van dat werkprogramma strekken? (b) Waarom zullen de engelen hetgeen zij in Lukas 2:14 zeiden, niet tevergeefs hebben gezegd?
65 Hoeveel goeds zal hij, die thans bekleed is met alle macht in hemel en op aarde, te zamen met zijn verheerlijkte kerk of gemeente gedurende de duizend jaar van zijn regering voor de gehele mensheid kunnen doen! Hoezeer zal dit tot de glorie of heerlijkheid van God zijn vader strekken! Het was derhalve niet tevergeefs dat het leger van hemelse engelen ten tijde van zijn menselijke geboorte negentien eeuwen geleden, eensgezind zei: „Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil!” (Luk. 2:14, PC) De profetie waarin zijn geboorte, zijn regering en zijn titels worden voorzegd, luidt: „Zijn rijk zal toenemen, en aan vrede zal geen einde zijn” (Jes. 9:6, 7, Dy; vs. 5, 6, NBG). De toekomst voor de gehele mensheid is dus zeker. De ijver van de Heer der heirscharen zal de vervulling van de profetie tot stand brengen.
66. Wat dienen wij voortaan te zoeken, willen wij ons verheugen in de eindeloze vrede die aan mensen van goede wil beloofd is?
66 U allen, voor wie het Lam Gods is gestorven en wederom tot leven werd opgewekt en tot de hemel werd verhoogd, wilt u zich in die eindeloze vrede verheugen? Aangezien dat uw wens is, zoekt dan voortaan dat eeuwige leven, zoals het wordt aangeboden door de Here God door bemiddeling van zijn Vredevorst en door middel van de wereldheerschappij die op zijn schouder rust.
[Voetnoot]
a The Encyclopedia Americana, uitgave van 1956, Deel 13, blz. 96.
[Illustratie op blz. 12]
Jezus weigert al de koninkrijken der wereld
[Illustratie op blz. 15]
„Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!”