Teken van het Koninkrijk in macht
Kunnen wij het tegenwoordig zien? Is het onmiskenbaar duidelijk?
DAGELIJKS slaan miljoenen mensen over de gehele aarde acht op de tekenen aan de hand waarvan het weer voorspeld kan worden. Niet alleen het gemak van de mens is hiermee gediend, maar ook zijn bestaansmogelijkheden en zelfs zijn leven kunnen hiervan afhankelijk zijn. Toch schenken al deze mensen weinig aandacht aan de tekenen van de tijd waarin wij leven, tekenen die erop wijzen dat er een grote storm van moeilijkheden dreigt los te barsten. Als de mensen, in plaats van het standpunt in te nemen dat de toekomst een verzegeld boek is dat niemand ook maar moet proberen te begrijpen, er eens moeite voor zouden doen betrouwbare inlichtingen in te winnen over de toekomst en de wijze waarop de tekenen van deze tijden nauwkeurig gelezen dienen te worden, zouden zij net als Jezus’ discipelen vragen: „Leraar, wanneer zullen deze dingen feitelijk zijn, en wat zal het teken zijn wanneer deze dingen zullen geschieden?” — Luk. 21:7, NW.
Wat waren „deze dingen” waar de discipelen meer over wilden weten? In 21 vers zes van dit zelfde hoofdstuk van Lukas’ evangelie wordt bericht hoe Jezus de naderende vernietiging van de tempel te Jeruzalem voorzei. In 21 de verzen twintig tot vierentwintig profeteerde hij bovendien dat de stad Jeruzalem ontvolkt zou worden en dat haar inwoners zouden „vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen [zouden] worden weggevoerd naar alle natiën, en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld”. Een van deze vier vragen stellende discipelen (Johannes) was nog in leven toen in het jaar 70 G.T. ruim een miljoen joden de dood vonden, in de meeste gevallen door het zwaard, en toen generaal Titus bijna 100.000 joden in slavernij wegvoerde naar verscheidene delen van het Romeinse rijk. De stad en haar tempel werden verbrand en met de grond gelijk gemaakt. De nauwkeurigheid van Jezus’ profetie werd dus wel degelijk door de gebeurtenissen bevestigd.
OORLOGEN EN ONGEREGELDHEDEN
In een parallel verslag valt het ons op dat de discipelen ook nog naar iets anders informeerden: „Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Matth. 24:3, NW) Merk nu op wat Jezus als antwoord op deze vraag zei. Na erop gewezen te hebben dat er velen zouden komen die zich ten onrechte voor de teruggekeerde Heer zouden uitgeven en de mensen geheel en al van streek zouden brengen in verband met de nadering van het einde van het samenstel van dingen, verklaarde hij: „Wanneer gij van oorlogen en ongeregeldheden hoort, wordt dan niet verschrikt. Want deze dingen moeten eerst geschieden, maar het einde komt nog niet onmiddellijk” (Luk. 21:9, NW). Dit duidt erop dat er een behoorlijk lange tijdsperiode moest verstrijken voordat het teken van zijn tweede tegenwoordigheid waargenomen zou kunnen worden.
De „oorlogen en ongeregeldheden” waarover dat geslacht van christenen en de daaropvolgende geslachten zouden horen, omvatten ongetwijfeld de joodse opstanden tegen Rome, één in 66 G.T. en later nog één in 132 G.T., de lange strijd die het oostelijke en het westelijke deel van het rijk om de opperheerschappij hebben gevoerd, de invasies door de noordelijke barbaren, de talrijke oorlogen tussen de afsplinterende delen van het zich ontbindende rijk, de kruistochten, de dertigjarige oorlog, de Napoleontische oorlog en nog allerlei andere oorlogen. Waarom mogen wij deze aangelegenheden zo begrijpen? Omdat Jezus zijn discipelen had meegedeeld dat „Jeruzalem . . . door de natiën [zal] worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Luk. 21:24, NW). Gedurende deze gehele bewogen geschiedenis tot het einde van de negentiende eeuw is er voor Jeruzalem geen bevrijding komen opdagen.
Pas gedurende de laatste helft van de negentiende eeuw begonnen waakzame christenen als gevolg van een gebedsvolle bestudering van de bijbelse chronologie te beseffen dat „de bestemde tijden der natiën” — een periode van 2520 jaar gedurende welke godloze regeringen zonder hemelse tussenkomst de scepter over de bewoners van de aarde zouden zwaaien — in het jaar 1914a zouden eindigen. Toen kon dus pas de profetie in vervulling gaan: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd” ten einde geoordeeld te worden (Matth. 25:31-33, NW). Er werd derhalve vol verwachting naar dat jaar 1914 uitgezien. Toen in dat jaar de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waarbij alle belangrijke naties van de aarde waren betrokken, en toen een weergaloze periode van ziekten, epidemieën en hongersnoden volgde, bemerkten bijbelonderzoekers al gauw dat Jezus’ woorden in vervulling gingen: „Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk; en er zullen grote aardbevingen zijn, en in de ene plaats na de andere pestilentiën en voedseltekorten; en er zullen vreselijke schouwspelen en van de hemel grote tekenen zijn.” — Luk. 21:10, 11, NW.
HET „TEKEN” VAN CHRISTUS’ TEGENWOORDIGHEID
Wanneer wij deze oorlog onderscheiden van de „oorlogen en ongeregeldheden” die eraan zijn voorafgegaan, dienen wij in gedachten te houden dat de nationale economie van alle oorlogvoerende naties dermate werd ingeschakeld dat iedere man, iedere vrouw en elk kind werd gedwongen het zijne of hare aan de oorlogvoering bij te dragen. Er sneuvelden in deze oorlog bijna 13.000.000 soldaten, ruim tweemaal zoveel als het aantal dat in alle oorlogen gedurende de voorgaande 125 jaar het leven verloor. Ook de financiële offers waren schrikbarend hoog, want de onkosten bedroegen ruim ƒ 1.213.000.000.000, een fabelachtig bedrag. Tegen het einde van de oorlog verbreidde de „Spaanse griep”-epidemie zich over de aarde, en van de ruim 500.000.000 personen die erdoor werden getroffen, vonden ruim 20.000.000 de dood, terwijl de overigen er erg door werden verzwakt. Ook voedseltekorten, die ten dele werden teweeggebracht doordat er zoveel arbeidskrachten bij de oorlogvoering waren betrokken, eisten hun afgrijselijke tol aan mensenlevens. In de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog zijn alleen al in Sowjet-Rusland miljoenen de hongerdood gestorven.
Na 1914, vooral sinds 1948, schijnen er grote onderaardse krachten aan het werk geweest te zijn die onze planeet dermate hebben geschokt dat jaarlijks één of meer rampspoedige aardbevingen haar oppervlak hebben doen scheuren. In 1960 werden Peru, Marokko, Algerië, Japan en Chili getroffen, wat ruim 26.500 personen het leven kostte. In Chili alleen werd de schade op meer dan ƒ 1.080.000.000 geschat. In 1962 hadden Iran en Colombia van ernstige aardbevingen te lijden, en in Iran alleen vielen ongeveer 12.400 doden te betreuren. In 1963 werden Libië, Joegoslavië en Kasjmir in India het zwaarst getroffen, waarbij in totaal 1390 personen om het leven kwamen en ongeveer 16.000 mensen dakloos werden. Vroeg in het jaar 1964 kromp Alaska letterlijk ineen, en de schade die door de aardbeving en de daarop volgende seismische vloedgolf werd veroorzaakt, werd geraamd op minstens $750.000.000. Jezus’ voorzegging dat ’er grote aardbevingen zullen zijn’, gaat thans zeer beslist op treffende wijze in vervulling.
Jezus zei ook dat er „vreselijke schouwspelen en van de hemel grote tekenen” zouden zijn. Als wij ons op die rampspoedige datum in 1945, toen als gevolg van een atoomexplosie een grote, paddestoelvormige wolk in de lucht opsteeg en op alle leven in de onmiddellijke omtrek een regen van dood en verderf liet neerkomen, binnen een straal van één kilometer van de Japanse stad Hirosjima hadden bevonden, zouden wij de beklemming van vrees aan den lijve hebben ondervonden. Nu wij sindsdien hebben vernomen dat het in de macht van louter mensen ligt bommen met een veel grotere vernietigingskracht te laten exploderen, ziet de toekomst van de mensheid er maar heel begrensd uit. Wanneer mensen met hun sterk verbeterde wetenschappelijke instrumenten de mysteries van zon, maan en sterren onderzoeken en daarmee in de eerste plaats militaire doeleinden op het oog hebben, worden de angst en bezorgdheid met betrekking tot de toekomst alleen maar groter. De gissingen van sommige geleerden over de toekomst van de zon en onze planeet zijn voor vele mensen uiterst verontrustend. Sommigen voorzien een vermindering van de zonneënergie, als gevolg waarvan onze aarde aan de ijzigste kou zou worden blootgesteld, terwijl anderen verwachten dat de zonnestraling zodanig zal toenemen dat ze de aarde en alles wat zich erop bevindt, zal verzengen. Het spook van de vrees achtervolgt thans de gehele mensheid.
JERUZALEM NOG STEEDS DOOR NATIES VERTREDEN?
Alle onderdelen van het „teken” van Christus’ tweede tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht kunnen thans duidelijk worden waargenomen! Hoe staat het echter met het aardse Jeruzalem? Zou deze stad nu worden bevrijd? Neen; die Palestijnse stad wordt veeleer door twist en verdeeldheid verscheurd, want er wordt door de aldaar wonende Arabieren en joden voortdurend over het grondgebied gekibbeld. Personen die Gods Woord eerbiedig bestuderen, zijn echter tot het inzicht gekomen dat de beloofde verlossing niet ten aanzien van dit Jeruzalem en Israël zou komen. Had Jezus niet duidelijk verklaard dat ’het koninkrijk Gods van u [het vleselijke Israël] zal worden weggenomen en aan een natie zal worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt’? (Matth. 21:43, NW) Welke natie is dat? Paulus toont aan dat de beloften die het vleselijke Israël niet heeft verkregen, nu ten aanzien van Abrahams geestelijke afstammelingen in vervulling zouden gaan, want hij verklaart: „Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte” (Gal. 3:29, NW). Met betrekking tot dat geestelijke Israël schrijft dezelfde apostel dat ’ons burgerschap in de hemelen bestaat’, terwijl Johannes getuigt dat de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, zich in de hemel bevindt. — Fil. 3:20; Hebr. 12:22, NW.
In 1914 eindigden de „bestemde tijden der [heidense] natiën” en baarde het hemelse Jeruzalem Gods koninkrijk, dat al die heidense naties met een ijzeren staf moest weiden ten einde ze in stukken te slaan (Openb. 12:1-5, NW). Nu moeten die heidense naties zelf in de wijnpers van Gods toorn worden getreden (Openb. 19:15, 16, NW). Hun einde nadert met rasse schreden!
In het jaar 1919 werden de zich nog op aarde bevindende geestelijke Israëlieten, wier door God opgedragen predikingswerk door de naties op aarde was lamgelegd, uit een toestand van vrees en inactiviteit en desorganisatie bevrijd. Dat zij sindsdien zonder onderbreking onbevreesd het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele aarde hebben gepredikt, of het nu oorlog was of vrede en ongeacht de nationale en internationale druk die er op hen werd uitgeoefend, kan alleen maar worden uitgelegd wanneer wij het feit in aanmerking nemen dat deze burgers van het Nieuwe Jeruzalem door de onzichtbare Koninkrijksregering van Christus zijn bevrijd ten einde het door Jezus voorzegde werk te verrichten: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14, NW). Pas nadat de tijd voor hemelse tussenkomst was aangebroken, toen de „bestemde tijden der natiën” in 1914 waren vervuld, kon een dergelijke boodschap op passende wijze over de gehele aarde worden bekendgemaakt.
Wat is het „teken” van de krachtige onzichtbare tegenwoordigheid van het Koninkrijk thans onmiskenbaar duidelijk! Met deze kennis gewapend kunnen en moeten wij de stappen doen als gevolg waarvan wij gedurende de naderende grootste storm aller tijden, de storm van Jehovah’s toorn en terechtstelling van de naties en hun samenstel van dingen, beschermd zullen worden. „Zoekt zachtmoedigheid. Waarschijnlijk zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn”, luidt de raad van Gods profeet. Aldus verborgen te worden, betekent te mogen leven onder de rechtvaardige, eeuwige heerschappij van Christus’ vreedzame koninkrijk. — Zef. 2:3, NW.
[Voetnoot]
a Zie voor een gedetailleerde bespreking van dit punt De Wachttoren van 15 februari 1965, blz. 121-126.