God de Soeverein van ons leven laten zijn
„De soevereiniteit van de wereld is in bezit gekomen van onze Heer en zijn Christus, en hij zal tot in alle eeuwigheid regeren.” — Openb. 11:15, An American Translation.
1, 2. Doet het er werkelijk zoveel toe wie de soeverein in ons leven is, en hoe kunnen wij dit punt illustreren?
DOET het er werkelijk zoveel toe wie de soeverein van ons leven is? Jazeker! In elk land waar de heerser absolute macht bezit, doet het er beslist toe of het volk een goede soeverein of een slechte soeverein heeft.
2 Met de titel „soeverein” wordt een monarch of politieke heerser bedoeld die de opperste macht bezit en die qua positie, autoriteit en bestuursbekwaamheid boven alle anderen in het land staat. Zo’n monarch of heerser heeft soevereine bevoegdheden. Zijn heerschappij is van invloed op het leven van al zijn onderdanen, hetzij ten goede of ten kwade. Een wijze monarch uit de oudheid bracht dit als volgt onder woorden: „Wanneer de rechtvaardigen vele worden, verheugt zich het volk; maar wanneer een goddeloze heerst, zucht het volk.” — Spr. 29:2.
3. Welke twee supermachtige politieke mogendheden trachten thans over de ziel van alle mensen op aarde te heersen?
3 De tijden zijn thans heel kritiek. Wij kunnen de kwestie wie de soeverein van ons leven is, niet ontwijken. Oppervlakkig gezien lijkt het of twee grote politieke mogendheden bitter met elkaar wedijveren om de heerschappij, om de soevereiniteit, over het leven van alle mensen op aarde. Zelfs de natiën die beweren politiek neutraal te zijn, zijn verplicht sterke verdedigingen op te bouwen om niet door een van deze beide supermachtige politieke mogendheden onder de voet gelopen te worden. Aan elke kant staan blokken natiën opgesteld in deze onverzettelijke strijd om de beheersing van mensenzielen. De ene kant is voor de reglementering, het volkomen aan banden leggen, van de mensen in hun persoonlijke en openbare aangelegenheden. Zelfs religie, indien ze al wordt toegelaten, is niet vrij van overheersing en reglementering door de politici. De andere kant staat een zekere mate van vrijheid in het persoonlijke leven en streven van de burgers toe. Maar ook daar eist men volledige controle over het leven van de mensen wanneer de belangen van de politieke staat in onmiddellijk gevaar verkeren en zij tegen gewelddadige agressie verdedigd moeten worden.
4. Welke grotere strijd dan die tussen het communisme en de democratie, bereikt nu het hoogtepunt?
4 Er is echter een strijd van veel grotere omvang dan het voorgaande politieke conflict om de heerschappij over het leven van alle menselijke schepselen. De strijd tussen internationaal communisme en kapitalistische democratie is wereldomvattend. Bij de grotere strijd is het gehele universum betrokken. Hij gaat tussen de twee grote morele machten, de ene voor het goede en de andere voor het kwaad. Deze strijd is nu al bijna zes millennia van menselijke geschiedenis aan de gang. Binnenkort zal het hoogtepunt worden bereikt. Bij de twee strijdende machten zijn met verstand begiftigde personages betrokken. Het zijn dus niet twee blinde krachten, zoals het magnetisme en de zwaartekracht, die onpersoonlijk ten goede of ten kwade werkzaam zijn, zonder dat er intelligente leiding achter schuilt. Bijgevolg bestaat het kwaad omdat personages kwaad doen, en het goede bestaat omdat personages goed doen. Er is een persoonlijke bron voor de werking van het goede. Zo is er ook een persoonlijke bron voor de werking van wat kwaad is. Goede wetten vinden hun oorsprong bij een goede Intelligentie; slechte wetten bij een slechte Intelligentie.
5. Waarmee worden deze twee machten vergeleken, en waarom?
5 De twee strijdende machten worden vergeleken met licht en duisternis. De macht voor het goede wordt vergeleken met licht, daar daden van goedheid in het licht worden verricht omdat degene die ze doet, zich niet schaamt of bang is. De kracht voor het kwaad wordt vergeleken met duisternis, daar daden van slechtheid in het duister worden bedreven, omdat degene die ze doet, beseft dat hij verkeerd doet en niet gestraft wil worden. Wanneer een persoon bezig is met slechte daden die in het donker worden bedreven opdat ze niet ontdekt zullen worden, haat hij het licht met zijn ontmaskerend vermogen. Het is precies zoals een alom gelezen en geciteerd schrijver zei: „De mensen hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, omdat hun werken goddeloos waren. Want hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden terechtgewezen. Maar hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden gemaakt.” — Joh. 3:19-21.
6. Hoe wordt in Romeinen 13:12-14 de tegenstelling getoond tussen daden die verband houden met de duisternis en die welke verband houden met het licht?
6 Verder de tegenstelling tonend tussen de werken die verband houden met de duisternis en die welke verband houden met het licht, zei een andere bekende schrijver uit de eerste eeuw G.T. tegen personen die zich ertoe verbonden hadden het goede te doen: „De nacht is vergevorderd; de dag is nabijgekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren, afleggen en de wapenen des lichts aandoen. Laten wij betamelijk wandelen, zoals overdag, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in ongeoorloofde gemeenschap en losbandig gedrag, niet in twist en jaloezie. . . . maakt niet van tevoren plannen voor de begeerten van het vlees.” — Rom. 13:12-14.
7. (a) Welke autoriteit zegevierde in de nacht dat Jezus werd verraden? (b) Wie stelde er bijzonder veel belang in dat de grote misdaad werd begaan die op de paschadag van het jaar 33 G.T. werd volvoerd?
7 Toen de Stichter van het christendom door een van zijn twaalf apostelen, de verrader Judas Iskáriot, werd verraden, zei hij tot de gewapende menigte die onder dekking van de nacht kwam om hem in het geheim te arresteren: „Dit is uw uur en de autoriteit der duisternis” (Luk. 22:53). De autoriteit der duisternis zegevierde die tragische nacht, maar er waren menselijke werktuigen nodig voor de tenuitvoerbrenging van de werken der duisternis die leidden tot de grootste misdaad in de menselijke geschiedenis de middag daarop, op de paschadag van het jaar 33 G.T. Bovendien was er een hoger en machtiger persoon die er meer belang in stelde dat die misdaad werd begaan dan de mensen die ze volvoerden. Er was een onzichtbare, hogere intelligentie die zijn invloed aanwendde om hen ertoe te bewegen deze misdaad te begaan. Die bovenmenselijke intelligentie was degene die misbruik maakte van de gelegenheid om in het hart van Judas Iskáriot het lage idee ingang te doen vinden zijn onschuldige Meester te verraden. In niet mis te verstane termen zegt het verslag: „Satan voer in Judas, degene die Iskáriot wordt genoemd, die tot het getal van de twaalf [apostelen] behoorde; en hij ging heen en sprak met de overpriesters en tempelhoofdlieden over de doeltreffende manier om hem aan hen te verraden” (Luk. 22:3, 4). Toen Jezus Christus tijdens het paschamaal zijn verrader identificeerde door hem een bete voedsel te geven, voer, zoals het verslag ons vertelt, „na de bete . . . Satan in hem. . . . Nadat hij nu de bete had ontvangen, ging hij onmiddellijk naar buiten. En het was nacht.” — Joh. 13:27-30.
8. Hoe identificeerde Jezus de aanstichter van alle misdadige activiteit, en bleek deze te zegevieren?
8 Hierna, toen Jezus alleen was met de elf getrouwe apostelen, wees hij erop wie de werkelijke aanstichter was van alle misdadige activiteit die werd bedreven, door tot hen te zeggen: „Zie! Satan heeft ulieden voor zich opgeëist, om u te ziften als tarwe” (Luk. 22:31). Ten gevolge hiervan werden deze elf apostelen voor enige tijd als gezifte tarwe verstrooid; zelfs hun Leider Jezus lieten zij in de steek. Maar Satan de Duivel zegevierde niet, want deze apostelen verzamelden zich weer en werkten eendrachtig samen onder leiding van hun uit de doden opgewekte Leider. Zelfs de apostel Simon Petrus, die Jezus in die paschanacht driemaal verloochende, was een van hen. — Luk. 22:47-62; Matth. 26:31, 35; Mark. 14:50-52.
DE GODDELOZE SOEVEREIN
9. Hoe gaf Jezus te kennen dat een bovenmenselijke intelligentie verantwoordelijk was voor het snode plan van de joden hem te doden?
9 Er is geen twijfel meer mogelijk! Destijds in de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening was er een bovenmenselijke intelligentie die onzichtbaar was voor menselijke ogen maar die daarom niet minder doeltreffend de acties van zijn menselijke werktuigen dirigeerde bij het bedrijven van daden van morele duisternis. Dat was Satan de Duivel. Ja, Jezus Christus zei zelfs tot degenen van zijn landgenoten die deze goddeloze in de kaart speelden: „Indien gij Abrahams kinderen zijt, doet dan de werken van Abraham. Maar nu zoekt gij mij . . . te doden. Abraham heeft dit niet gedaan. Gij doet de werken van uw vader. . . . Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.” — Joh. 8:39-44.
10. Wat zei Jezus over „heilige dienst” die mensen voor God meenden te verrichten maar welke regel is hier van toepassing?
10 Tot op deze dag lijden de natuurlijke, besneden joden onder de droevige gevolgen van de werken der duisternis die negentienhonderd jaar geleden binnen hun natie werden bedreven. Dit illustreert wat er kan gebeuren met een hele natie welke onder de invloed komt te staan van die onzichtbare bovenmenselijke intelligentie, Satan de Duivel. Jezus Christus noemde deze Boze „de heerser van deze wereld”, en Jezus’ eigen natie onderwierp zich aan hem als hun „heerser”, hun soeverein, in plaats van aan de God die zij beleden in de tempel van Jeruzalem te aanbidden. Jezus Christus zei tot zijn getrouwe apostelen: „Het uur komt waarin een ieder die u doodt, zal menen God een heilige dienst te hebben bewezen” (Joh. 12:31; 16:2). Ten onrechte echter! De misleide godsdienstijveraar die zulk kwaad bedrijft, verricht in feite dienst voor Gods Tegenstander, Satan de Duivel. De regel die hier van toepassing is, luidt terecht: „Wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, [zijt] gij slaven van hem . . . omdat gij hem gehoorzaamt.” — Rom. 6:16.
11. Wat zei Paulus, toen hij ons opmerkzaam maakte op het bestaan van andere goddeloze heersers behalve die van vlees en bloed, over de christelijke strijd?
11 Het wordt thans tijd dat de mensen wakker worden voor het feit dat er naast de zichtbare wereldheersers van vlees en bloed op aarde, nog andere wereldheersers zijn. De apostel Paulus, die lijden onderging door toedoen van degenen die zich inbeeldden dat zij een heilige dienst voor God verrichtten, maakte ons op dat feit opmerkzaam toen hij tot zijn medegelovigen in de heidense stad Éfeze, in Klein-Azië, zei: „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen [de Soevereiniteiten, Jerusalem Bible], tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis [de Machten bij wie de duisternis in deze wereld haar oorsprong vindt, Je], tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten [het geestelijke leger van het kwaad in de hemelen, Je].” — Ef. 6:11, 12.
12. Onder wie staan de „meester-geesten van deze duistere wereld”, en wat moeten wij onszelf afvragen aangezien wij ons in deze wereld bevinden?
12 Wie zal thans, in de tweede helft van deze twintigste eeuw, betwisten dat morele duisternis — dat wil zeggen, boosaardige werken en daden — de overhand heeft op de aarde? Al zullen veel materialistische, wereldwijze mensen het ontkennen, het feit blijft, en de bewijzen laten het zien, dat er „wereldheersers van deze duisternis” zijn, of, zoals An American Translation de Griekse bijbeltekst weergeeft, „de meester-geesten van deze duistere wereld”. Heel dit „geestelijke leger van het kwaad in de [onzichtbare] hemelen” staat onder de soevereiniteit van Satan de Duivel, „de goddeloze” (Ef. 6:16; Matth. 13:19). Laten wij dit duidelijke feit allemaal realistisch onder de ogen zien. Het betekent iets heel persoonlijks voor ons. Wat dan wel? Nu, wij bevinden ons allemaal, onontkoombaar, „in de wereld” (Joh. 17:11). Wij voelen dus de gevolgen van alle moeilijke tijden die de mensenwereld, vooral sinds het jaar 1914, heeft doorgemaakt, en dit doet ons de slechte situatie beseffen waarin wij verkeren. De vraag die geen van ons kan ontwijken, is daarom deze: Aangezien Satan de Duivel de „heerser van deze wereld” is, waarin wij ons bevinden — is hij om die reden ook de soeverein van ons leven?
13. In welke toestand bevindt de wereld zich nog steeds met betrekking tot de goddeloze, en welke vragen zouden wij ons dus terecht kunnen stellen?
13 Deze persoonlijke vraag verdient een ernstige en eerlijke beschouwing van onze kant. De stand van zaken in de wereld thans is helemaal niet anders dan negentien eeuwen geleden, toen de laatste schrijver van de bijbel zei: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Wij kunnen ons dus persoonlijk de vraag stellen: Ben ik daarbij inbegrepen? Lig ook ik in de macht van de Duivel, de goddeloze, de soeverein van deze wereld? Het zal voor ons niets aan de zaak veranderen als wij ons bij zo’n vraag beledigd voelen en zeggen: ’Die vraag is voor mij te weerzinwekkend om bij stil te staan, in feite te beledigend voor mij om er acht op te slaan, wil ik mijn eigenwaarde behouden.’ Wij willen onszelf beslist niet voor de gek houden, wel? Toch is dat mogelijk. De bijbelschrijver voorzei de gebeurtenissen van onze tijd toen hij de vernedering van de Goddeloze en zijn geestenkrachten beschreef met de woorden:
14, 15. Wie wordt door de Duivel misleidt, en pas wanneer zal dit hem worden belet?
14 „Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: ’. . . Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.’” — Openb. 12:9-12.
15 Die Aartsbedrieger heeft de belangen van niemand op aarde op het oog. Nog steeds beweegt hij zich vrij in de nabijheid van onze aarde, waarheen hij neergeslingerd is. Het zal hem niet worden belet de gehele bewoonde aarde te misleiden, totdat de gestadig naderbij komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon voorbij is. Dan eerst zal hij, te zamen met zijn demonenengelen, in de afgrond worden geslingerd, „opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren [van de regering van Jezus Christus] geëindigd waren” (Openb. 16:14, 16; 20:1-3). Die tijd om Satan de Duivel en zijn demonen uit de nabijheid van onze aarde te verwijderen en in een verre afgrond te isoleren, is nog niet gekomen, en het beeld dat de aarde thans te zien geeft, bewijst dat het nog niet zover is. Daarom staat iedereen, zonder uitzondering, nog steeds bloot aan misleiding door de duivelse soeverein van de wereld. Indien wij vol zelfvertrouwen beweren dat wij ons niet laten misleiden door degene in wiens macht de hele wereld ligt, blijken wij dan succesvol te strijden tegen bovenmenselijke krachten van goddeloosheid? Òf we worden misleid, òf we strijden; een van beide.
16. Wanneer wij ons tot een deel van deze wereld maken, tegen wie zullen wij dan niet strijden, en waarom zullen pogingen tot hervorming van de wereld geen succes hebben?
16 Laten daarom al degenen die krachtig volhouden dat Satan de Duivel niet de soeverein van hun leven is, zich in alle oprechtheid afvragen: strijd ik zegevierend tegen de „regeringen” in de onzichtbare, bovenmenselijke organisatie van de Duivel, tegen de autoriteiten erin, tegen „de kosmocraten van deze duisternis”, tegen „de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”? (Ef. 6:12, The Bible in Living English; Nieuwe-Wereldvertaling) De misleide mensenwereld doet dit niet, en indien wij ons tot een deel van deze wereld maken, dan doen wij dit ook niet, hoezeer wij er ook naar streven deze wereld op politiek, religieus, maatschappelijk en materieel gebied te hervormen. Door te trachten de zichtbare organisatie van de Duivel op aarde te verbeteren, tracht men slechts ze des te langer in stand te houden en ze aantrekkelijker en draaglijker te maken. Dergelijke pogingen tot hervorming zullen nooit tot een millennium van vrede, voorspoed en geluk voor de gehele mensheid leiden. Deze wereld of mensenmaatschappij onder haar huidige regelingen komt niet in aanmerking voor een wereldomvattende hervorming. Ze is bestemd voor de ondergang, en de „heerser van deze wereld” kan dat niet verhinderen!
BESLISSEN VOOR DEGENE DIE ONZE SOEVEREIN IS
17, 18. Indien de Duivel niet onze soeverein is, wie blijft er dan over om dit te zijn, en wat zegt deze over zijn bestaan?
17 Zullen wij, omdat wij niet uit deze wereld kunnen gaan maar er wel in móeten blijven, Satan de Duivel, de bron van goddeloosheid, de soeverein van ons leven laten worden? Indien wij dit niet willen laten gebeuren, wie is er dan nog over die wij als de soeverein van ons leven kunnen kiezen? Het is Degene wiens grote Tegenstander Satan de Duivel is. Het is de enige levende en ware God (Jer. 10:10). Hij is Degene van wie de bijbel zegt dat hij de naam Jehovah draagt (Ps. 83:18). Hij is niet louter een abstract beginsel, geen onpersoonlijke, vormloze, vluchtige geest die het gehele universum en al de tastbare dingen erin vervult. Hij is een persoon, net zozeer als Satan de Duivel een persoon is. Hij bezigt taal over zichzelf waardoor te kennen wordt gegeven dat hij een lichaam heeft, hoewel wij ons geen voorstelling van de vorm ervan kunnen maken. In tegenstelling tot Satan de Duivel, die zichzelf tot god heeft gemaakt, is Jehovah de oorspronkelijke God, de God die niet door bestaande schepselen gevormd werd, de God die vóór alle scheppingen helemaal alleen was. Terecht zegt hij over zichzelf, in tegenstelling tot de door mensen gemaakte goden van de natiën:
18 „Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was. Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder.” — Jes. 43:10, 11.
19, 20. Waarom is Jehovah God de Bron van al het goede, en naar wiens beeld heeft Hij de eerste mens geschapen?
19 Hij is het intelligente, persoonlijke Wezen dat de bron van al het goede is. Dat komt doordat Hij zelf algoed is. Hij is Degene die onze aarde en de hemelen en alles wat erin is, heeft geschapen. Hij is het die de mens op de aarde plaatste en hem maakte zoals Degene die algoed is. Het eerste boek van de bijbel vertelt ons: „God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen. Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.’ . . .
20 Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag.” — Gen. 1:27-31.
21. In welke toestand liet God de schepping achter, zonder bij zichzelf te redeneren dat hij wàt moest scheppen?
21 Toen God zag dat alles wat hij geschapen had „zeer goed” was, líet hij het goed en hield hij op met zijn scheppingswerken ten aanzien van onze aarde en de mens erop. Hij zei niet: ’Alles moet zijn tegenpool hebben. In tegenstelling tot dat wat „zeer goed” is, moet er iets tegenovergestelds zijn, iets wat slecht is. En dus moet ik het slechte scheppen. Ik ben een goede God, en dus moet ik mijn tegenpool scheppen, een boosaardige god. Ik moet een kwaad beginsel in werking stellen. Ik moet de mensheid de drang geven het slechte te doen.’
22. Welke apostolische illustratie wordt er gegeven om aan te tonen dat God niet de bron kan zijn van wat goed is èn van wat moreel slecht is?
22 Neen! God heeft zo’n onjuiste filosofie niet geformuleerd. Hij kan net zo min de bron zijn van wat goed is èn van wat slecht is als er uit een bron tegelijkertijd zoet water en zout water kan opwellen (Jak. 3:12). Hij kan niet terzelfder tijd èn licht èn duisternis zijn. De apostel Paulus stelde de toepasselijke vraag: „Wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen?” (2 Kor. 6:14) Om te illustreren hoe de ware God alles is wat duidelijk, helder, rein en verlichtend is, schreef de apostel Johannes: „God [is] licht . . . en er is in eendracht met hem in het geheel geen duisternis. Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben deel met hem’, en toch voortgaan in de duisternis te wandelen, liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet. Indien wij echter in het licht wandelen zoals híj in het licht is, dan hebben wij deel met elkaar.” — 1 Joh. 1:5-7.
23, 24. (a) Hoe is God „de Vader der hemelse lichten”? (b) Hoe liet God, net als op de eerste scheppingsdag, in apostolische tijden geestelijk licht schijnen?
23 Jehovah is de God van verlichting ten behoeve van zijn schepselen, zowel in de hemel als op aarde. Wat betekenisvol was het dat op de eerste dag van Gods scheppingsweek zijn gebod luidde: „Er kome licht”! Omdat hij lichtdragende lichamen in de hemel schiep om schepselen op aarde licht te geven, is hij wel „de Vader der hemelse lichten” genoemd. Het natuurlijke daglicht is een van de goede dingen die van hem afkomstig zijn, zoals er staat geschreven: „Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neer van de Vader der hemelse lichten, en bij hem is geen verandering van het keren van de schaduw.” — Gen. 1:3, 14-18; Jak. 1:17.
24 Hoe welsprekend ten aanzien van Gods vermogen om te verlichten, is de verklaring van de apostel Paulus: „Het is God die heeft gezegd: ’Het licht schijne uit de duisternis’, en hij heeft op ons hart geschenen om het te verlichten met de glorierijke kennis van God door het aangezicht van Christus” (2 Kor. 4:6). Met het oog op dit getuigenis kan niemand naar waarheid zeggen dat Jehovah, de God van de bijbel, gelooft in de duisternis van onwetendheid en van valse leerstellingen. Met de christelijke apostel Johannes moeten wij zeggen dat „God licht is” en als zodanig is Hij de grootste Verlichter die ooit bestaan heeft. Het christendom — het ware en niet dat wat door de kerken van de christenheid wordt beleden — is de grootste verlichting die de mensheid ooit gezonden is. Net als licht is het levengevend. Het is vrijheid-gevend!
25. Hoe zal ons leven verhelderd worden indien wij deze God van verlichting de Soeverein van ons leven laten zijn?
25 Is deze God van verlichting het geestelijke Personage dat wij als de Soeverein van ons leven wensen? Als wij hem tot de Soeverein van ons leven maken, dan moet ons leven wel verhelderd worden door het licht der waarheid, door het licht dat ons bevrijdt, zodat wij ons vrij en verstandig kunnen bewegen en het juiste kunnen doen, en door het licht dat ons het pad toont naar eeuwig leven in harmonie met de Soeverein van het universum.
[Illustratie op blz. 73]
Judas Iskáriot stond Satan de Duivel toe zijn soeverein te zijn, hetgeen tot gevolg had dat hij Jezus Christus verried