Hoed u voor schimpend gepraat en ontuchtig gescherts
DE LAATSTE jaren zijn godslasterlijke taal en ontuchtig gescherts zo niet populair dan toch wel heel gewoon in de wereld. Met het gebruikelijke excuus „iedereen doet het”, wil men te kennen geven dat zolang de meeste mensen zich eraan bezondigen, smerige taal niet verkeerd kan zijn. Wees echter op uw hoede voor een dergelijke foutieve redenatie, opdat u niet in de verleiding komt het uitschot van de wereld te imiteren door smerige taal te bezigen en schuine moppen te vertellen. — Ef. 4:19; 5:3, 5; Kol. 3:5, NW.
Vooral christenen dienen zich van deze verplichting bewust te zijn, daar er van hen wordt verwacht dat zij lichten in deze duistere wereld zijn. Hun opdracht is, woorden van leven en hoop te spreken. Zij hebben het gebod ontvangen ’hun licht voor de mensen te laten schijnen, opdat anderen hun voortreflijke werken mogen zien en hun Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven’ (Matth. 5:14, 16, NW). Daarom dienen zij er te allen tijde op toe te zien dat hun taal op een zo hoog mogelijk peil staat.
Jezus heeft nog een reden genoemd waarom wij nauwlettend op onze taal moeten toezien toen hij zei: „Ik zeg u dat de mensen van elk nutteloos woord dat zij spreken, rekenschap zullen geven op de Oordeelsdag, want naar uw woorden zult gij rechtvaardig worden verklaard en naar uw woorden zult gij worden veroordeeld” (Matth. 12:36, 37, NW). Wij kunnen Gods gunst slechts winnen, wanneer wij op onze hoede zijn voor het bezigen van schimpend gepraat, het vertellen van schuine moppen en ontuchtig gescherts.
Jezus’ apostel Paulus legde hierop ook de nadruk. Na christenen gewaarschuwd te hebben voor het imiteren van de vruchteloze, immorele wegen van de wereld, wees hij op de noodzaak de oude persoonlijkheid af te leggen en een nieuwe aan te doen, geschapen naar Gods wil. Hierna zegt hij: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is . . . Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit uw midden weggenomen . . . Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; ook geen schandelijk gedrag nog dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, welke dingen niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging. Want dit weet en erkent gij, dat geen hoereerder of onreine of hebzuchtige — hetgeen wil zeggen een afgodendienaar te zijn — enig erfdeel heeft in het koninkrijk van de Christus en van God. . . . Wordt daarom niet hun deelgenoten, want eens waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in verband met de Heer. Blijft als kinderen van het licht wandelen” (Ef. 4:29–5:8, NW). Dit is een actuele raad voor deze tijd en eeuw.
Dit zal u niet altijd licht vallen, vooral niet indien u moet samenwerken met mensen die voortdurend geneigd zijn vuile taal te bezigen. Een christen wordt echter aangemoedigd een krachtige strijd voor het geloof te voeren. Hij moet zijn geest versterken tegen besmetting van zijn taal door niet, zoals sommigen doen, een verontschuldiging voor godslasterlijke taal te zoeken of zelfs smerige uitdrukkingen in zich op te nemen. Toen bijvoorbeeld kort geleden een automonteur de kap van een geparkeerde auto optilde en zich vooroverboog om een reparatie te verrichten, schoot zijn sleutel uit en sloeg zijn hand tegen het hete motorblok. De daaropvolgende ogenblikken daverde het van de woedende, vuile en godslasterlijke woorden die de monteur al rondspringend uitbraakte. Enkele toeschouwers vonden het komisch, anderen verontschuldigden ’s mans gedrag op grond van het gebeurde. Een christen dient echter geen excuses aan te voeren voor taal waardoor Gods naam wordt gesmaad en schepselen worden omlaaggehaald, wat de aanleiding ook mag zijn. Er is geen enkel excuus voor godslasterlijke taal.
Het zou misschien nog niet zo alarmerend zijn, indien alle godslasterlijke taal tot garages was beperkt en ze alleen werd gebezigd wanneer iemand zijn duim of handen bezeert. Dat is helaas niet het geval. Men hoort bijna overal vuile taal. In fabrieken en op kantoren, op sportvelden, in theaters en collegezalen, dag in dag uit wordt er smerige taal uitgebraakt. Mensen uit alle lagen van de bevolking, van bedrijfsleiders, advocaten en kamerleden tot soldaten, zeelui, vrouwen, kinderen, kerklidmaten en predikanten, allen bezondigen zich aan het gebruik van godslasterlijke taal. Het is gewoon een van de kenmerken van deze moderne eeuw met haar godslasterlijke denk- en levenswijze geworden. Christenen moeten hiermee echter niets van doen hebben.
Ongelukkigerwijs hebben ook mensen met een goede religieuze opvoeding zich door de stroom van deze wereld laten meezuigen. Zij imiteren haar „vlotte” manier van spreken en lachen om haar schuine moppen en ontuchtig gescherts. Anderen volgen het voorbeeld van „beatniks” en Hollywood-sterren, met hun ongeremde en vreemde gewoonten. Zulke mensen schijnen graag met deze wereld vereenzelvigd te willen worden en tegelijkertijd een deel van Gods organisatie te willen zijn. Dat kan natuurlijk nooit. ’Vriendschap met de wereld is vijandschap met God.’ Christenen wordt de raad gegeven „zichzelf onbevlekt van de wereld” te bewaren (Jak. 4:4; 1:27, NW). Het gebod luidt: „Raakt het onreine niet aan, . . . reinigt u, gij die de vaten des HEREN draagt” (Jes. 52:11). Dit houdt tevens in dat wij in onze spraak rein moeten zijn.
GODSLASTERLIJKE TAAL IN LECTUUR
Er zijn mensen die voor geen geld van de wereld op een gesprek met een kroegloper betrapt zouden willen worden. Toch zullen velen van deze zelfde mensen zich urenlang bezighouden met een boek vol gedegenereerde karakters, van wie het leven en de taal soms nog verdorvener zijn dan die van de grootste kroegloper.
Elk jaar worden er dozijnen van zulke prullen uitgegeven, die enkele tientallen jaren geleden stuk voor stuk de uitgever en schrijver in de gevangenis hadden doen belanden. Deze publikaties verdoezelen geen krachttermen en onzedelijke handelingen en perversiteiten worden er omstandig in beschreven. De hiervoor verantwoordelijke personen zeggen dat zij slechts tegemoetkomen aan de verlangens van het publiek. Zij redeneren aldus: Indien het publiek dergelijke lectuur niet wil hebben, is het enige wat het te doen staat, ze niet langer te kopen en dan zal er wel gauw een kentering komen. Dat is waar. Maar helaas, het is zoals de profeet uit de oudheid al zei: ’Het volk heeft het gaarne zo’ (Jer. 5:30, 31). De boekenplanken zijn een afschaduwing van de tijd. Zo heeft minstens één criticus verklaard dat het „een teken van de veranderende tijden” is.
Waarom zou een christen zich echter willen ophouden met zulke twijfelachtige lectuur, waarvan wordt toegegeven dat ze een hele maatschappij verderft? Er is geen enkele reden waarom iemand zich in het vuil van de wereld zou willen wentelen. „’Raakt het onreine niet langer aan’, ’en ik zal u aannemen.’ ’En ik zal u tot een vader zijn en gij zult mij tot zonen en dochters zijn’, zegt Jehovah, de Almachtige.” — 2 Kor. 6:17, 18, NW.
Dat wil niet zeggen dat christenen niet van openhartigheid houden. Een zekere mate van openhartigheid is verkwikkend. Jezus sprak openhartig, maar nimmer vulgair of wulps. In de bijbel wordt ook niet om de feiten heen gedraaid, maar de inhoud is niet laag-bij-de-gronds. Integendeel, de bijbel is inspirerend en opbouwend. Er wordt van een christen verwacht dat hij vrijuit spreekt, zodat huichelarij en bedrog aan de kaak gesteld en ontmaskerd kunnen worden. Om dit te bereiken, behoeft hij echter niet zijn toevlucht te nemen tot gemene taal. De waarheid maakt mensen vrij. — Matth. 23:13-36; Joh. 8:32, NW.
BESCHERM UW KIND TEGEN VUILE TAAL
Wanneer uw kind vuile taal bezigt, dient u zich af te vragen: „Bezigen wij thuis goede en reine taal?” „Spreken zijn vriendjes netjes?” „Welke boeken leest hij?” Kinderen worden niet geboren met een woordenschat van lelijke woorden. Die leren zij van hun omgeving.
Thans is er een nieuwe belager van de jonge, voor indrukken vatbare geest opgedoken, een uiterst verdorven en sluwe vijand — de verkoper van prikkellectuur. Volgens gegevens van de Amerikaanse posterijen hebben prikkellectuur-verkopers in 1959 minstens 50.000.000 stuks obscene lectuur per post verzonden, waardoor zij in een jaar tijd meer dan 500.000.000 dollar hebben opgestreken. Het mikpunt wordt voornamelijk, zo niet uitsluitend, door tieners gevormd! Miljoenen kinderen, soms pas acht of elf jaar oud, worden bereikt met deze lectuur die door een subcommissie van de Senaat werd beschreven als „wellustig, verdorven, walgelijk, verachtelijk, demoraliserend, ondermijnend en bij machte elke geest op elke leeftijd te vergiftigen”. Autoriteiten beweren dat in de Verenigde Staten één op de achttien schoolkinderen het mikpunt van de leveranciers van zulke ongelooflijke vuiligheid is.
Zulk drukwerk doet nog meer kwaad dan vuile praat. Volgens J. E. Hoover, het hoofd van de Amerikaanse Federale Recherche, valt er sinds 1955 een alarmerende stijging te bespeuren in het aantal door jongeren begane zedenmisdrijven, een stijging die, treffend genoeg, parallel loopt met de toename in wellustige lectuur. Men heeft ook een toename in de perversiteiten onder jongeren en een stijging in het aantal geslachtsziekten geconstateerd, en in meer dan de helft van deze gevallen betrof het tieners en jonge volwassenen — iets wat twintig jaar geleden ondenkbaar zou zijn geweest.
BESCHERMING — HOE? WAAR?
De enige bescherming voor kinderen en volwassenen tegen een dergelijke besmetting schuilt in een waakzame houding ten aanzien van hun geest. Wat iemand zegt, ontspruit aan zijn geest. Datgene waarvan de geest vol is, komt uiteindelijk uit de mond. Reine gedachten leiden tot een reine taal, smerige gedachten tot smerige taal. Mensen die vulgaire taal uitbraken, denken aan vulgaire dingen. Hun geest is vervuld van het obscene vuil waarmee de wereld overstroomd wordt. Het is dus zonneklaar: Een reine taal is slechts mogelijk wanneer wij onze geest behoeden voor alle onzuivere invloeden.
Het is passend dat mannen en vrouwen hun gedachten, woorden en activiteiten zodanig in banen leiden, dat zij in verband met God en zijn voornemens niet dan met de grootste waardering, bescheidenheid en eerbied denken of spreken, zodat wanneer zij over zijn woorden mediteren, er geen gedachten gevormd worden die voor Hem oneervol zijn. Dergelijke in banen geleide gedachten en uitspraken zijn even mooi als gouden appels op zilveren schalen. Wanneer onze gedachten en spraak echter niet in banen worden geleid, worden ze niet alleen afstotend, maar zullen hun vruchten vaak dood en verderf zijn. — Spr. 15:4; 25:11; 18:21.
Godslasterlijke taal en ontuchtig gescherts kunnen wij niet voorgoed uitbannen door slechts te zeggen: „Ik zal nooit meer vloeken” of „Ik zal geen ontuchtige taal meer uitslaan.” Negatieve verboden zijn op zichzelf niet voldoende. Wanneer er een censuur op prikkellectuur ingesteld zou worden, zou de deur van onze geest nog niet doeltreffend gesloten worden voor penetratie van kwade gedachten. Een verkeerde denkwijze moet verdreven worden door waarheid en redelijkheid. Waarheid moet de plaats innemen waar eens de verdorvenheid zich ophield. Jezus zette dit in een van zijn illustraties uiteen. Hij zei dat een huis dat van onreine geesten is gereinigd en leeg wordt achtergelaten, er al spoedig erger aan toe zal zijn dan ooit tevoren. Het huis moet vervuld worden van de heilige geest Gods, als een bescherming tegen een invasie van demonen. — Matth. 12:43-45, NW.
Wanneer de geest van een kind of een volwassene gericht wordt op de waarheid zoals die in Gods Woord, de bijbel, wordt aangetroffen en daarop afgestemd blijft door vragen, zoeken en kloppen, werkt Gods werkzame kracht, zijn heilige geest, op zijn geest in, bouwt hem op en maakt hem nieuw. Paulus bracht dit de Efeziërs onder de aandacht toen hij zei: „Gij [dient] nieuw gemaakt . . . te worden in de kracht die uw denken aandrijft.” Dit zou het resultaat zijn voor hen die ’hem [Christus] hebben gehoord en door bemiddeling van hem werden onderwezen, gelijk de waarheid in Jezus is’. Niet elke waarheid kan bescherming bieden tegen krachten die de geest beïnvloeden. Alleen de waarheden die in de beginselen van het christendom zijn vervat, kunnen een dergelijke bescherming verlenen. — Ef. 4:20-24, NW.
Om de geest met deze waarheden, deze gedachten van God, te vullen, moet men de bijbel bestuderen. Men moet over de waarheden die de bijbel bevat, nadenken en over de beloften mediteren. Men moet afstand doen van oude-wereld-denkbeelden en zich Gods gedachten eigen maken. Paulus geeft ons de raad: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is” (Rom. 12:2, NW). Paulus zegt dat wij hiertoe in staat zijn wanneer wij ’onze geest gericht houden op de dingen die boven zijn, niet op de dingen die op de aarde zijn’ (Kol. 3:2, NW). Hij zegt eveneens: „Blijft door geest wandelen en gij zult in het geheel geen vleselijke begeerte volvoeren” (Gal. 5:16, NW). Bovendien geeft hij christenen de raad over deugdzame en lofwaardige dingen na te denken. „De dingen die gij zowel geleerd als aanvaard hebt en die gij in verband met mij gehoord en gezien hebt,” zo zegt hij, „brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met u zijn.” — Fil. 4:8, 9, NW.
De weg tot een reine geest en een heilzame tong begint met de waarheid waarmee de geest wordt gevoed. Of onze geest ten goede of ten kwade wordt beïnvloed, hangt af van wat wij lezen, waarnaar wij kijken en luisteren en waarover wij nadenken. Prenten wij gedachten in onze geest die gevormd zijn naar de gezonde leer van Gods Woord, dan zullen wij woorden des levens spreken. — Jak. 3:1-18, NW.
Dit houdt in dat wij acht moeten slaan op onze omgang. Zoek goede, reine vrienden, of het nu echt levende personen, film- en boekfiguren, of mensen die slechts in onze gedachten leven betreft, want zij kunnen een ingrijpende invloed op onze denkwijze hebben. Slechte omgang zal nuttige gewoonten en een reine taal bederven. — 1 Kor. 15:33, NW.
De beste omgang die wij kunnen genieten, is de omgang die wij in gebed met God kunnen hebben. Bid wanneer u in de verleiding komt uw tong te misbruiken. Het is ondenkbaar dat wij smerige taal zouden bezigen wanneer wij tot God bidden. Jezus gaf zijn discipelen bij een bepaalde gelegenheid de raad: „Blijft bidden, opdat gij niet in verzoeking komt” (Luk. 22:40, 46, NW). Bid wanneer u in verzoeking wordt gebracht, opdat u er niet voor bezwijkt. Laat Gods aanwezigheid voor uw christelijke geweten altijd zo levendig zijn, dat u nimmer iets zult zeggen of doen dat hem zal mishagen. — 1 Petr. 3:10-12, NW.