Mariaverering herleeft
„MARIAVERERING hernieuwd — Paus neemt de leiding in het doen herleven van de belangstelling voor Jezus’ moeder.” Die vier kolommen brede kop boven een artikel in de Toronto Star over de opleving van „de verering van de Maagd Maria” is kenmerkend voor berichten die over de hele wereld worden gepubliceerd. „De paus koestert een diepe verering voor de Heilige Maagd”, schreef de New York Times en voegde er als bewijs aan toe dat Johannes Paulus II onlangs Mariaheiligdommen in Mexico, Polen, Italië en Ierland heeft bezocht. Volgens het Parijse dagblad Le Monde stond zijn hele bezoek aan Ierland feitelijk in het teken van „Maria, koningin van vrede”.
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) heeft de traditionele katholieke dogma’s aangaande Maria weliswaar opnieuw bevestigd, maar over het algemeen wordt toegegeven dat door dit concilie de Mariaverering bij katholieken in veel landen op de achtergrond is geraakt. Paus Paulus VI achtte het reeds in 1974 noodzakelijk om een 30.000 woorden tellende „apostolische vermaning”, getiteld Marialis Cultus (Mariacultus of -verering) te publiceren, waarin hij opriep tot een grotere toewijding aan de „Maagd Maria”.
Het is zonder meer duidelijk dat paus Johannes Paulus II van oordeel is dat de Mariaverering meer aandacht behoeft. Dus wendt hij al zijn pauselijke autoriteit aan ter ondersteuning van de campagne voor het hernieuwen van de Mariaverering. Maar wat zal naar alle waarschijnlijkheid het gevolg zijn van zijn standpunt inzake dit dogma?
De Mariaverering kwam langzaam op gang
Katholieke naslagwerken erkennen openlijk dat de Mariaverering niet uit apostolische tijden dateert. The Catholic Encyclopedia verklaart:
„De verering van Onze-Lieve-Vrouw moet uiteindelijk worden beschouwd als een praktische toepassing van de leerstelling van de Gemeenschap der Heiligen. Daar wij bemerken dat deze leerstelling niet, althans niet uitdrukkelijk, in de vroegste vormen van de Apostolische Geloofsbelijdenis voorkomt, hoeft het ons wellicht niet te verbazen indien wij in de eerste eeuwen van het christendom geen duidelijke sporen van de cultus [verering] van de Heilige Maagd aantreffen.”
In de oorspronkelijke Geloofsbelijdenis van Nicea (325 G.T.) wordt geen melding gemaakt van de „Maagd Maria”. Pas op het in 431 G.T. gehouden Concilie van Efeze werd Maria in de katholieke dogmatiek omschreven als de „Moeder van God” (Grieks: Theotokos, letterlijk „Godbarende”). En zelfs toen werd het meer om trinitarische redenen gedaan (om de mening van Nestorius te bestrijden, die ontkende dat Jezus als God-mens was voortgebracht), dan om tot verering van Maria aan te moedigen. Waarom werd er zo weinig aandacht aan de Mariaverering geschonken?
Omdat het gebruik niet op de bijbel is gebaseerd, maar op apocriefe literatuur zoals het zogenoemde „Evangelie van St. Jakobus” en de Sibillijnse orakels. Volgens The Catholic Encyclopedia begon pas in de latere middeleeuwen, na het jaar 1000, „het diepe gevoel van liefde voor en vertrouwen in de Heilige Maagd in tal van godsdienstige gebruiken vaste vorm aan te nemen, iets wat tot dan toe vaag tot uiting was gekomen en alleen in de mate waarin afzonderlijke personen zich hiertoe in hun vroomheid geroepen voelden”. In die tijd werden in heel Frankrijk vele van de middeleeuwse gotische kathedralen gebouwd en aan Notre Dame (Onze-Lieve-Vrouw) opgedragen.
Met betrekking tot de „Begroeting van de engel” (Ave Maria of Wees gegroet Maria), deelt A Catholic Dictionary ons mee dat „Deel 1 en 2 tegen het einde van de twaalfde eeuw als een devotiegebed algemeen ingang gevonden schijnen te hebben . . . aangenomen wordt dat de rest van het vers in het midden van de vijftiende eeuw in gebruik kwam”. Dat was wel erg laat!
De leerstelling van de „Onbevlekte Ontvangenis”, die stelt dat Maria vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis van de erfzonde was gevrijwaard, werd pas in 1854 een katholiek geloofsartikel. Waarom? Hetzelfde katholieke naslagwerk vertelt ons dat deze leerstelling sedert de twaalfde eeuw een strijdpunt binnen de katholieke Kerk was geweest en dat enkele „zeer vooraanstaande bisschoppen” van mening waren dat dit dogma niet voldoende ondersteuning vond in „de Heilige Schrift of in de Overleveringen om tot een geloofsartikel te worden gemaakt”.
De Mariaverering werd onlangs, in 1950, nogmaals gestimuleerd, toen paus Pius XII de „Lichamelijke ten-hemel-opneming van de Heilige Maagd” (dat haar lichaam niet tot ontbinding mocht overgaan, maar in de hemel werd opgenomen) tot een geloofsregel of -artikel verklaarde, dat wil zeggen een voor katholieken verplicht geloofspunt. Wanneer het Gods wil is dat christenen Maria vereren, is het dan niet vreemd dat fundamentele dogma’s die op een dergelijke devotie betrekking hebben, op zo’n laat tijdstip verschenen?
Had Maria nog meer kinderen?
Geen enkele christen die in de bijbel gelooft, twijfelt eraan dat Maria maagd was bij de conceptie en geboorte van Jezus (Matth. 1:18-23; Luk. 1:34, 35). Het dogma dat katholieken en protestanten van elkaar scheidt en dat thans zelfs katholieken onderling verdeelt, is het dogma dat Maria altijd maagd is gebleven. In twee onlangs verschenen boeken, waaraan katholieke schrijvers hebben meegewerkt, wordt de kwestie van de Mariaverering op een nieuwe wijze benaderd.
Het ene boek, dat door een groep rooms-katholieke, lutherse, hervormde en anglicaanse geleerden in het Engels werd geschreven, is getiteld „Maria in het Nieuwe Testament”. Medeauteur Joseph A. Fitzmyer van de Katholieke Universiteit van Amerika zette de reden uiteen waarom zij dit boek geschreven hadden en zei:
„Katholieken in deze tijd zijn vaak geneigd te denken dat onze hele 20ste-eeuwse devotie aan het Nieuwe Testament is ontleend, maar heel vaak is dat waaraan wij gewend zijn, niet hetgeen de bijbelschrijver in gedachten had, maar veeleer de overdenkingen van gelovigen in latere eeuwen.”
Commentaar gevend op dit boek schreef Tom Harpur, redacteur van de religieuze rubriek in de Toronto Star:
„In de groep heerste verdeeldheid over de vraag of er bewijzen zijn dat Maria na Jezus nog meer kinderen heeft gekregen of niet. . . .
Het boek merkt echter op dat de Duitse rooms-katholieke geleerde Rudolph Pesch in een in 1976 gegeven commentaar rechtstreeks voor de mening uitkomt dat deze bloedverwanten onmiskenbaar natuurlijke broers waren.
Met betrekking tot de twee latere leerstellingen — dat Maria zonder zonden onbevlekt ontvangen werd en later lichamelijk ten hemel opsteeg — de geleerden hebben hierover weinig te zeggen, aangezien er niets in het Nieuwe Testament staat dat deze beide geloofspunten ondersteunt.”
Het andere boek, dat door de katholieke auteur Jean Gilles in het Frans is geschreven, heet Les „frères et soeurs” de Jésus (De „broers en zusters” van Jezus). Het heeft onder Franse katholieken heel wat stof doen opwaaien. En dat is geen wonder, want in zijn besluit merkt de schrijver op:
„Kortweg en in gematigde taal, uit loyaliteit aan de [katholieke] Kerk, geloof ik dat ik mijn onderzoek als volgt kan samenvatten. . . . De VIER CANONIEKE Evangeliën verschaffen eensluidende bewijzen dat Jezus in zijn familie echte broers en zusters had. . . . Tegenover dit samenhangende, solide bewijsmateriaal lijkt de traditionele stelling [van de Rooms-Katholieke Kerk] kwetsbaar en broos.”
De gevaren van de Mariaverering
De gevaren van de Mariaverering erkennend, verklaart The Catholic Encyclopedia: „Het kan onmogelijk worden ontkend dat de alom verbreide verering van de Heilige Maagd vaak vergezeld ging van buitensporigheden en misstanden.” De katholieke „heilige” Epiphanius veroordeelde reeds tegen het einde van de vierde eeuw het gebruik om koeken aan Maria te offeren, met de woorden: „Laat niemand Maria aanbidden.” Dezelfde encyclopedie vertelt ons: „Reeds in 540 vinden wij midden in het hoogste punt van de kathedraal van Parenzo een mozaïek waarin zij [Maria] als de Koningin des Hemels op een troon zit.”
Was het niet precies deze vorm van heidense aanbidding die reeds in de dagen van Israël Gods toorn opwekte? De bijbel vertelt: „De kinderen sprokkelen hout, de vaders ontsteken het vuur, en de vrouwen kneden het deeg, om koeken te bakken voor de Koningin des hemels; en men draagt plengoffers op aan vreemde goden, om Mij verdriet aan te doen.” — Jer. 7:18; 44:15-30.a
Dit gevaar bestaat nog steeds. Daniel L. Migliore, lector in de theologie aan het Princeton seminarie, schreef onlangs: „Wij hebben Maria talrijke malen oneer aangedaan. . . . Wij hebben haar tot Koningin des Hemels gemaakt.” De katholieke aartsbisschop Carter van Toronto gaf de volgende verklaring van de reden waarom het Tweede Vaticaans Concilie geprobeerd had de Mariaverering te temperen: „Het Concilie dacht aan de misstanden die bijvoorbeeld in enkele Latijns-Amerikaanse landen waren waargenomen, waarbij Maria soms boven alles verheven was.” De „misstanden” waartoe Mariaverering kan leiden, zijn duidelijk te zien in Mariabedevaartplaatsen als Lourdes in Frankrijk en Fatima in Portugal.
Behalve het gevaar waaraan katholieken blootgesteld zijn, vormt de Mariaverering ongetwijfeld een verdeeldheid zaaiende factor binnen de christenheid, aangezien de meeste protestanten de verering van Maria als een vorm van afgoderij verwerpen. En de inlichtingen die hierboven zijn verschaft, tonen aan dat katholieken onderling verdeeld zijn met betrekking tot de vraag of de Mariadogma’s bijbels zijn.
Het is derhalve duidelijk dat paus Johannes Paulus II, door de Mariaverering nieuw leven in te blazen, niets doet om de katholieken onderling te verenigen of hen nader tot de andere religies van de christenheid te brengen. Erger nog, hij doet niets om het ware christendom zoals dat door de apostelen en eerste discipelen van Christus werd beoefend, te doen herleven.
Een evenwichtige kijk op Maria
Dit artikel heeft beslist niet ten doel oprechte katholieken te beledigen, in het bijzonder katholieke vrouwen die Maria zijn gaan bezien als een liefdevolle en liefhebbende middelares, als iemand die begrip heeft voor het lijden dat vrouwen ondergaan. De bijbel staat ons toe Maria als een getrouwe discipelin van Jezus te eerbiedigen en zelfs lief te hebben (Hand. 1:14). De Schrift laat duidelijk zien dat Maria, aangezien zij een gezalfde christin is, zou ’verrijzen als een geestelijk lichaam’ om samen met de twaalf apostelen en andere getrouwe eerste-eeuwse christenen ’deel te hebben aan het koninkrijk Gods’. — 1 Kor. 15:42-54; 1 Thess. 4:13-16.
Nergens geeft de bijbel ons echter de bevoegdheid om Maria te vereren of tot haar te bidden om voorspraak. Gebeden dienen door tussenkomst van Christus tot God gericht te worden (Joh. 14:6, 13; Hand. 4:12). Katholieke vrouwen, alsook mannen, dienen niet te denken dat zij minder medegevoel en begrip zullen vinden wanneer zij in de naam van Christus tot God bidden, dan wanneer zij tot Maria bidden.
Wij lezen over God: „Zoals een vader zich over zijn kinderen ontfermt, ontfermt Zich Jahweh over hen, die Hem vrezen: want Hij kent onze aard, en bedenkt, dat wij stof zijn” (Ps. 103:13, 14). En over Christus staat geschreven: „Want we hebben geen Hogepriester, die onze zwakheden niet meevoelen kan, maar Eén, die bekoord [beproefd] werd geheel op dezelfde wijze als wij, behoudens de zonde.” — Hebr. 4:15; zie ook Filippenzen 4:6, 7.
Daarom sporen wij oprechte katholieken die hun hart voor Maria uitstorten, er dringend toe aan om uit de bijbel te leren hoe zij even vertrouwelijk door tussenkomst van Christus tot God kunnen bidden. Begin ermee door de schriftuurplaatsen op bladzijde 19 te lezen die alle uit de katholieke Petrus-Canisiusvertaling zijn genomen. Win dan meer inlichtingen in door naar de uitgevers van Ontwaakt! te schrijven.
[Voetnoten]
a Alle schriftuurplaatsen die in dit artikel worden aangehaald, zijn genomen uit de katholieke Petrus-Canisiusvertaling.
[Kader op blz. 19]
LAAT DE BIJBEL VOOR ZICHZELF SPREKEN
Was Maria de moeder van God?
„Daarom ook zal wat uit u wordt geboren, heilig zijn, en de Zoon van God [niet God] worden genoemd.” — Luk. 1:35.
Werd Maria zonder zonden geboren?
„Wanneer een vrouw baart en een jongen krijgt, is zij zeven dagen onrein . . . Wanneer de dagen van haar reiniging . . . zijn verstreken, moet zij een eenjarig lam . . . naar den priester brengen bij de ingang van de openbaringstent. . . . Zo zij geen schaap kan bekostigen, moet zij twee tortels of twee jonge duiven nemen; de een voor het brandoffer, de ander voor het zondeoffer. En de priester zal verzoening voor haar verkrijgen, en zo zal zij worden gereinigd” (Lev. 12:2, 6, 8). „En toen de tijd was gekomen voor hun reiniging volgens de Wet van Moses, brachten ze [Jozef en Maria] Hem [Jezus] naar Jerusalem, om Hem op te dragen aan den Heer . . . en om ook een offer te brengen, naar het bevel van ’s Heren Wet: een paar tortels of twee jonge duiven [de een als een brandoffer, de ander als een zondeoffer voor Maria].” — Luk. 2:22, 24.
Bleef Maria maagd nadat Jezus geboren was?
„Hij [Jozef] nam zijn vrouw tot zich. Maar hij bekende haar niet [’hij had geen gemeenschap met haar’ — katholieke Willibrordvertaling] totdat zij een zoon had gebaard; en hij noemde Hem Jesus.” — Matth. 1:24, 25.
Heeft Maria na Jezus’ geboorte nog meer kinderen gekregen?
„Zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken” (Luk. 2:7). „Is Hij niet de zoon van den timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broers [Grieks: adelphoi, „broers”, niet sungeneis, „verwanten” of „neven”] niet Jakobus, Josef, Simon en Judas? En leven zijn zusters niet allen onder ons?” — Matth. 13:55, 56.
Zou de bijbelse uitdrukking „broeders” betrekking kunnen hebben op Jezus’ discipelen, zijn geestelijke broeders?
„Daarna vertrok Hij naar Kafárnaüm; Hijzelf met zijn moeder en broeders en zijn leerlingen” (Joh. 2:12). „Zijn broeders [zeiden] tot Hem: Vertrek van hier en ga naar Judéa, opdat ook uw leerlingen de werken zien, die Gij verricht. . . . Want ook zijn broeders zelf geloofden niet in Hem.” — Joh. 7:3, 5.
Werd Maria lichamelijk ten hemel opgenomen?
„Zo is het ook met de opstanding der doden: Het wordt gezaaid in bederf, het verrijst onbederfelijk. . . . Een ziele-lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst! . . . Ik bedoel dit, broeders: vlees en bloed kunnen geen deel hebben aan het koninkrijk Gods.” — 1 Kor. 15:42, 44, 50.
Dienen er gebeden tot Maria te worden opgezonden?
„Jesus sprak tot hem: Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader, dan door Mij. . . . en alles zal Ik doen, wat gij Hem zult vragen in mijn naam, opdat de Vader verheerlijkt wordt in den Zoon.” — Joh. 14:6, 13.