-
Verdere verrijking van inzichtDe Wachttoren 1951 | 1 januari
-
-
lezen, bemerken wij hoe onjuist dit is. Wij lezen de verzen als volgt: „Want indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart het geloof oefent dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want ’een ieder die de naam van Jehova aanroept, zal worden gered’” (NW). Wij merken op dat vers 9 niet zegt dat gij om gered te worden, in het openbaar moet bekendmaken dat Jezus Jehova is, maar dat hij Heer, of Meester is. De voetnoot bij deze tekst toont aan dat „Heer” hier niet Jehova betekent of naar Jehova verwijst, en dat zelfs de Hebreeuwse vertalingen het niet met Jehova vertolken. Opdat wij derhalve kunnen worden gered, moeten wij de naam van Jehova aanroepen, want hij is Degene die de Here Jezus uit de dood heeft opgewekt. Het gehele verband van deze schriftuurplaatsen komt hiermede overeen. Wij zouden ook naar Handelingen 2:21, 24-36 kunnen verwijzen om aan te tonen dat Jehova en Jezus onderscheiden personen zijn en dat de naam van God niet op de Zoon Jezus van toepassing is. Er is slechts één Allerhoogste en Almachtige God, en dat is Jehova, de Vader van onze Here Jezus.
25. Voor de behandeling van welke andere kenmerken van de vertaling hebben wij thans geen ruimte? Wie en waartoe raden wij het gebruik van deze vertaling aan?
25 Doch de ruimte ontbreekt ons om nog meer bijzondere kenmerken van deze Nieuwe-Wereld-Vertaling te vermelden, hoe ze valse passages verwijdert die in de oudste en authentieke Griekse manuscripten niet voorkomen; hoe en waarom ze het woord „kruis” weglaat en er „martelpaal” voor in de plaats zet; hoe ze de Hebreeuwse achtergrond voor de Christelijke Griekse Geschriften geeft en hoe ze de tweede tegenwoordigheid of par·ou·siʹa van Christus met Koninkrijksmacht uiteenzet. Maar voor enige nadere inlichtingen over de kenmerken van deze vertaling kunnen wij onze lezers verwijzen naar ons artikel van 1 december 1950, over „De Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften”. Nadat wij deze vermeldenswaardige vertaling zo grondig hebben onderzocht en ze nauwkeurig hebben nagevorst, bevelen wij alle zoekers naar waarheid en leven aan ze bij een studie van de Bijbel te gebruiken. Door deze vertaling zijn zij er zeker van rijkdommen te verwerven der volle verzekerdheid van hun inzicht.
-
-
Maria, de moeder van JezusDe Wachttoren 1951 | 1 januari
-
-
Maria, de moeder van Jezus
„WEES gegroet, gij begenadigde; de Here is met u!” Met deze opvallende groet richtte de engel Gabriël zich ongeveer 1952 jaren geleden tot de nederige dochter van Heli in de stad Nazareth. Dit meisje was een jonge maagd die in armoedige omstandigheden verkeerde, en haar vader noemde haar Maria, hetgeen „bitter” betekent. Zij was niet met een edele prins, maar met de timmerman Jozef verloofd, een man die evenals zij zelf een onaanzienlijke positie in de maatschappij bekleedde. Waarom zou dan een engel die als boodschapper van de Allerhoogste God was gezonden, haar als een „begenadigde” begroeten? Of waarom zou haar nicht Elizabet onder de macht van de heilige geest tot Maria uitroepen: „Gezegend zijt gij onder de vrouwen”? — Luk. 1:28, 41, 42.
Verwijder onmiddellijk elke gedachte uit uw geest dat Maria gezegend was door een zogenaamde „onbevlekte ontvangenis”, waardoor zij van de smetten van de Adamietische zonde zou zijn bevrijd. Zij werd evenals alle andere meisjes geboren. Wanneer het op overgeërfde onvolmaaktheden ten gevolge van Adams oorspronkelijke zonde aankwam, verschilde zij niets van koning David, die verklaarde: „Ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen” (Ps. 51:7). Terwijl er niet het geringste spoortje van Schriftuurlijke ondersteuning bestaat voor de theorie van theologen dat Maria onbevlekt en volmaakt werd geboren, staat er in de Bijbel wel veel dat het tegendeel bewijst. In welk opzicht en op welke wijze was deze vrouw dan genaderijk gezegend boven andere dochters van Eva?
Volgens de Joodse wet en het Joodse gebruik werd Maria als de verloofde van Jozef beschouwd, hoewel zij nog steeds bij haar ouders woonde (Matth. 1:18). Gedurende deze tijd van haar verloving voorafgaande aan het werkelijke huwelijk, verscheen de boodschapper van de Heer voor haar met verrassend nieuws. „Vrees niet, Maria” zeide de engel, „want gij hebt genade bij God gevonden. En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten Jezus. Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Here, zal Hem den troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.” — Luk. 1:30-33.
Wel, bij zulk een wonderbaarlijke aankondiging als deze kunt gij u precies de verrassing, verwondering en twijfel vermengd met opgewonden gevoelens voorstellen, die alle de geest van dit bescheiden meisje vulden en zich op haar gelaat aftekenden. Niet wetend wat zij het eerst moest zeggen, kwam het gezonde verstand haar te hulp. „Hoe kan dit geschieden, daar ik geen echtgenoot heb?” vroeg zij. „De heilige geest zal op u komen” verklaarde de engel, „en de macht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal het kind dat wordt geboren, heilig worden genaamd, de Zoon van God.” Ten einde haar te helpen alle twijfel ten aanzien van de aangelegenheid weg te nemen, verklaarde de engel vervolgens: „Zie, Elizabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht, met een zoon, in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.” — Luk. 1:34, 35, HS; 1:36, 37.
Maria aanvaardde onmiddellijk het dienstvoorrecht, en zij deed het gewillig en vol vreugde en toch in alle zachtmoedigheid en nederigheid. „Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.” En nadat zij dit had gezegd, haastte zij zich naar het heuvelachtige land Juda, naar het huis van Elizabet, waar zij bemerkte dat de toestanden precies zo waren als de engel ze had beschreven. Welk een vreugde en blijdschap vulden Maria’s hart en geest! Overstelpt van dankbaarheid vloeiden haar lippen over in prachtige woorden van lofprijzing. — Luk. 1:38-55.
ZIJ WORDT JOZEFS VROUW
Het was noodzakelijk dat er in het menselijke lichaam van Jezus werd voorzien door een maagd, want dit was een van de tekenen die door de profeet waren voorzegd (Jes. 7:14; Matth. 1:22, 23). Maar waarom was er een maagd nodig die was verloofd in plaats van een maagd die vrij was? Opdat er een pleegvader zou zijn, een natuurlijke afstammeling van David, die het wettelijke recht op de troon van David aan het kind zou kunnen doorgeven. Zoals de historicus Mattheüs laat zien, was Jozef zulk een nakomeling via Salomo. Lukas bericht dat de moeder Maria eveneens van de stam Juda en ook een nakomeling van David via zijn zoon Nathan was. (Zie Het Koninkrijk is nabijgekomen bladzijden 39 tot 43, Eng.) De erfrechten van Jezus waren dus dubbel bevestigd (Matth. 1:2-16; Luk. 3:23-34). Daarom verzekerde de engel Jozef dat hij niet moest aarzelen Maria tot zijn wettelijke vrouw te nemen, ook al was zij zwanger. — Matth. 1:19-25.
Jozef en Maria moesten, gedwongen door een belastingbesluit, naar Bethlehem gaan om zich te laten inschrijven. Terwijl zij daar waren en onder die toestanden van overbevolking, baarde Maria haar eerstgeboren zoon. Herders van de velden kwamen de pasgeboren Jezus eer betonen en zijn levengevende Vader Jehova lof brengen. Na veertig dagen van reiniging overeenkomstig de wet van Mozes, ging Maria naar de tempel te Jeruzalem ten einde voor haar zonden verzoening te doen (Luk. 2:22-24; Lev. 12). Hierdoor wordt bewezen dat zij geen „Onbevlekte moeder van God”
-