De zienswijze van de bijbel
„Gij zult met mij in het Paradijs zijn” — Waar? Wanneer?
DE GESCHIEDENIS vertelt ons dat kort voordat Christus stierf, een boosdoener die naast hem aan een paal hing, zei: „Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt.” Hoewel die man voor zonsondergang zou sterven, vervolgt het verslag: „En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” — Luk. 23:42, 43, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.
Welk paradijs had Jezus precies in gedachten? Was het een paradijs op aarde, iets waarvan ook u misschien hoopt te genieten, of was het iets anders? Denk ook eens over het volgende na: Wanneer zouden die boosdoener of anderen in het paradijs zijn? Wat bedoelde Jezus met de uitdrukking „heden”? De antwoorden op deze vragen kunnen rechtstreeks verband houden met de hoop en de toekomst van zowel u als uw gezin.
Het paradijs — Waar?
Als u verscheidene commentaren van geestelijken en geleerden op Jezus’ woorden in Lukas 23:43 zou lezen, zou u ontdekken dat zij heel verschillende meningen hebben over wat Jezus met de uitdrukking paradijs bedoelde. (1) Sommige theologen beweren dat Jezus gebruik maakte van een algemeen heersend joods denkbeeld dat doden die op een opstanding wachten, zich in een deel van Sjeool (het graf) zouden bevinden dat „paradijs” werd genoemd. (2) Anderen hebben de stellige overtuiging dat Jezus de boosdoener de belofte deed dat zij op die dag in de hemel zouden zijn. (3) Weer anderen zeggen dat Jezus dacht aan een aards paradijs zoals de tuin van Eden. Daar u er misschien bij betrokken bent, stellen wij de vraag: „Hoe denkt u hierover?”
Beschouw de eerstgenoemde zienswijze eens, namelijk dat het paradijs een deel van het graf (Hebreeuws: Sjeool; Grieks: Hades) was. Typerend voor wat velen zeggen is de verklaring van de Duitse bijbelvertaler L. Albrecht: Jezus zou met de uitdrukking „paradijs” doelen op „de plaats in het dodenrijk waar de zielen van de rechtvaardigen op een opstanding wachten.” Deze gedachte wordt wijd en zijd aanvaard daar de oude joodse literatuur laat zien dat joodse rabbi’s gedurende een bepaalde periode onderwezen dat er voor de doden die Gods gunst genoten, een gezegende plaats in een deel van Sjeool is. The New International Dictionary of New Testament Theology onthult hoe deze leerstelling ontstond: „Met het binnendringen van de G[riekse] leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel wordt het paradijs de verblijfplaats van de rechtvaardigen gedurende het tussenliggende stadium.”
Maar wij doen er goed aan het volgende te beschouwen: Weet iemand tegenwoordig zeker dat die zienswijze omtrent het paradijs onder de joden algemeen was toen Jezus op aarde was? Zelfs al is dit zo dan nog was het niet de joodse boosdoener maar Jezus, die over het paradijs sprak. Wat telt is dus hetgeen Gods Zoon uit de Hebreeuwse Geschriften wist. Vraag uzelf af: Wanneer heeft Jezus ooit joodse fabels of heidense leerstellingen goedgekeurd? Bent u van mening dat Jezus een zienswijze zou accepteren die gebaseerd was op de heidense Griekse leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel?
Hades (of Sjeool) heeft in de bijbel geen betrekking op de onderwereld uit de Griekse mythologie, maar op het gemeenschappelijke graf van de mensheid. De bijbel laat ook zien dat de doden zich van niets bewust zijn (Ps. 146:3, 4; Pred. 9:5, 10; Joh. 11:11-14). Toen Jezus en de boosdoener stierven, gingen zij daarom naar het graf, waar zij zich van niets bewust waren, niet in staat tot ook maar enige gewaarwording. Het paradijs waar Christus over sprak, zou dus geen betrekking kunnen hebben op een of ander denkbeeldig gelukkig deel van Sjeool of Hades. Bovendien zegt de bijbel dat Jezus op de derde dag door een speciaal wonder van God uit Hades werd opgewekt, maar de bijbel zegt niet dat de boosdoener werd opgewekt. — Hand. 2:31, 32.
Wat kunnen wij dan zeggen over het tweede denkbeeld, namelijk dat toen Jezus over het paradijs sprak hij op het naar de hemel gaan doelde? Met betrekking tot Lukas 23:43 schrijft de Duitse hoogleraar in de theologie Ulrich Wilckens: „Jezus’ ’Koninkrijk’ is het hernieuwde paradijs van de tijd van het einde, het hemelse rijk van de eeuwige nabijheid van God.” Maar denkt u dat zulk een uitlegging door de logica of door de bijbel wordt ondersteund?
Volgens de bijbel kon geen mens, ook niet de apostelen, voor het hemelse leven in aanmerking komen voordat Jezus geofferd was, naar de hemel was gegaan en de weg naar de hemel geopend of „ingewijd” had (Hebr. 10:12, 19, 20; 1 Kor. 15:20, 23). Bijgevolg werd pas met Pinksteren van het jaar 33 G.T., 10 dagen nadat Jezus naar de hemel was opgestegen, voor het eerst heilige geest uitgestort zodat de discipelen „wederom geboren” werden, hetgeen een eerste vereiste was om naar de hemel te gaan (Joh. 3:3, 5; Hand. 1:3-9; 2:1-4). De boosdoener aan de paal naast Jezus was meer dan een maand daarvoor gestorven, zodat hij niet „wederom geboren” werd. Logischerwijs kon hij niet tot het hemelse koninkrijk geroepen zijn, net zo min als Johannes de Doper, die stierf voordat Christus de offerandelijke basis voor het hemelse leven had verschaft. — Matth. 11:11.a
Er kleven problemen aan beide hierboven beschouwde theologische zienswijzen. De jezuïet George MacRae merkt op: „Vanaf de tijd van de kerkvaders zijn de klassieke commentators het over Lukas, evangelie niet eens kunnen worden.” Wil dit nu zeggen dat geen mens iets zinnigs kan opmaken uit de belofte van Jezus, die God in de bijbel heeft laten optekenen?
Het is interessant op te merken dat een aantal bijbelgeleerden van aanzien het woord „heden” verbonden hebben met het eerste deel van Jezus’ verklaring. De weergave van J. B. Rotherham bijvoorbeeld luidt: „Voorwaar ik zeg u op deze dag: Met mij zult gij in het Paradijs zijn.” (Zie ook vertalingen door G. Lamsa en Dr. W. Cureton, en vertalingen in het Duits door Michaelis en Reinhardt.) Heeft Jezus dit echter gezegd en bedoeld?
Het probleem van de interpunctie
Uit grammaticaal oogpunt kan de komma (of dubbele punt) in de Griekse tekst zowel vóór als na „heden” worden geplaatst. Maar waar plaatste de schrijver Lukas de leestekens in deze zin? De kwestie is dat Lukas helemaal geen leestekens gebruikte! Professor Oscar Paret zet uiteen dat de vorm waarin het Griekse schrift van het „Nieuwe Testament” werd geschreven „enkel uit hoofdletters bestaat . . . wat losjes naast elkaar gezet zonder enige interpunctie om scheiding te maken tussen de woorden en zinnen. De Griekse literatuur gebruikte dit schrift helemaal tot de 9de eeuw G.T.”
Sommigen hebben echter betoogd dat „Ik zeg u waarlijk” of „Voorwaar ik zeg u” geen uitdrukking is waar het woord „heden” aan toegevoegd kan zijn. Is dat zo? Merk op wat Dr. George Lamsa schrijft:
„Volgens de Aramese wijze van spreken ligt de nadruk in deze tekst op het woord ’heden’ en moet men [zoals in de Nieuwe-Wereldvertaling] lezen: ’Waarlijk ik zeg u heden, gij zult met mij in het Paradijs zijn.’ . . . Dit is een kenmerk van de oosterse wijze van spreken waardoor te kennen werd gegeven dat de belofte op een bepaalde dag was gedaan en beslist gehouden zou worden.” — Gospel Light from Aramaic on the Teachings of Jesus.
De Hebreeuwse Geschriften verschaffen zelf tal van voorbeelden dat in een plechtige verklaring het woord „heden” wordt gebezigd. — Zach. 9:12; Deut. 4:26, 39 en 40 andere voorbeelden alleen al in het boek Deuteronomium.
Verder verklaart The Companion Bible dat de afwezigheid van het Griekse woord voor „dat” (hoti) in Jezus’ belofte opmerkenswaardig is. Had er in de tekst gestaan ’Ik zeg u dat heden . . . ’ of ’Ik zeg u heden dat . . . ’, dan zou de betekenis vastliggen. Maar nu het woord dat ontbreekt, moet de „verhouding waarin het woord ’heden’ tot andere woorden staat, door de context worden bepaald”.b
De context — welk paradijs?
Wat geeft de context aan? En hoe staat dit in verband met uw hoop op het toekomstige paradijs? Na de voorgaande opmerking voegt The Companion Bible eraan toe:
„Wanneer de Messías regeert, zal Zijn Koninkrijk het beloofde land in een Paradijs veranderen. . . . Het gebed [van de boosdoener] had betrekking op de komst van de Heer en Zijn Koninkrijk; en, als het antwoord van de Heer rechtstreeks was, moet de belofte betrekking hebben gehad op die komst en op dat Koninkrijk, en niet op iets dat moest gebeuren op de dag waarop de woorden gesproken werden.”
In zijn voetnoot bij Lukas 23:43 zegt de Duitse bijbelvertaler L. Reinhardt ook: „De leestekens die tegenwoordig [door de meeste bijbels] in dit vers worden gebruikt, zijn ongetwijfeld fout en in strijd met het hele denken van Christus en de boosdoener. . . . [Jezus] vatte de uitdrukking paradijs zeker niet op als zijnde een onderafdeling van het dodenrijk, maar als een hersteld paradijs op aarde.”
Ja, 1900 jaar geleden, toen Jezus die belofte aan de boosdoener deed, was de tijd om de regering van het Messiaanse koninkrijk over de aarde op te richten, nog niet gekomen (Openb. 11:15; Hand. 1:6, 7). Maar gebeurtenissen die zich in onze tijd als vervulling van bijbelprofetieën afspelen, wijzen erop dat de tijd vlak voor ons ligt dat Christus als een geïnstalleerde koning zal optreden om alle goddeloosheid van de aarde te verwijderen (Matth. 24:3-22). Dan zal deze aarde in een paradijs worden veranderd, waardoor Messiaanse profetieën in vervulling zullen gaan die voor de joodse boosdoener misschien niet onbekend waren. Door het wonder van de opstanding zullen veel personen, met inbegrip van de boosdoener, in het aardse gebied van het Koninkrijk tot leven worden teruggebracht. Op deze wijze zal Jezus zijn woorden volbrengen die hij zo lang geleden heeft uitgesproken: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.”
[Voetnoten]
a Merk op dat Jezus niet naar de hemel opsteeg op de dag dat hij stierf, en zelfs niet op de dag van zijn opstanding. Kort na zijn opstanding zei hij tegen Maria: „Ik ben nog niet naar de Vader opgestegen.” Ook dit houdt verband met de vraag wanneer datgene wat Jezus tegen de boosdoener zei, zou plaatsvinden. — Joh. 20:17.
b Zie voor voorbeelden waar hoti in de Griekse tekst wordt gebruikt, Jezus’ woorden in Lukas 4:21; 19:9; Markus 14:30: Matthéüs 5:20, 22, 28, 32. Kingdom Interlinear.