Vragen van lezers
◼ Wat is het verschil tussen onsterfelijkheid en eeuwig leven?
Zowel de gezalfden, die geestelijk leven in de hemel ontvangen, als mensen die God rechtvaardig verklaart voor leven op de paradijsaarde, zullen zich in eindeloos leven verheugen. Indien u dus aan het eindresultaat denkt, leiden onsterfelijkheid in de hemel en eeuwig leven op aarde in wezen tot hetzelfde — eindeloos durend leven. Er zouden echter enkele dingen over onsterfelijkheid opgemerkt kunnen worden.
Het Griekse woord dat met „onsterfelijkheid” (athanasia) is vertaald, is gevormd uit het ontkennende voorvoegsel a en uit thanatos, dat „dood” betekent. De fundamentele betekenis van onsterfelijkheid is dus ’zonder dood’, of doodloosheid. Begrijpelijkerwijs is Jehovah de absolute bron van alle leven en is onsterfelijk (Psalm 36:9; 90:1, 2). Dit wordt bevestigd door het feit dat zijn verheerlijkte Zoon, die thans „de weerspiegeling van [Gods] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen” is, wordt beschreven als „de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren, degene die alleen onsterfelijkheid heeft” (Hebreeën 1:3; 1 Timótheüs 6:15, 16). Geen enkel schepsel kan Jezus het leven als onsterfelijk persoon ontnemen; daarin verschilt hij van mensen of geesten die wel kunnen sterven. Verder lezen wij: „Wij weten dat Christus, nu hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft; de dood is geen meester meer over hem.” — Romeinen 6:9.
Hoewel onsterfelijkheid in zeker opzicht eeuwig leven is, houdt onsterfelijkheid klaarblijkelijk meer in dan dat de bezitter ervan altijd zal leven. Het schijnt een specifieke levenskwaliteit aan te duiden en houdt verband met onverderfelijkheid. De bijbel zegt over met de geest gezalfde christenen die de hemelse beloning ontvangen: „Dit wat verderfelijk is [in het menselijk lichaam], moet onverderfelijkheid aandoen en dit wat sterfelijk is, moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: ’De dood is voor eeuwig verzwolgen.’” — 1 Korinthiërs 15:53, 54.
Toch verschaft de bijbel weinig details over de levenskwaliteit die met onsterfelijkheid wordt aangeduid. Wij weten wel dat sterfelijke mensen — zelfs volmaakte mensen die het vooruitzicht hebben eindeloos op aarde te leven — moeten eten en drinken om het leven in stand te houden, want anders sterven zij en gaat hun lichaam tot verderf over (Genesis 2:9, 15, 16). Bij onsterfelijkheid gaat het ongetwijfeld om een levenskwaliteit die niet op die manier in stand gehouden behoeft te worden. Men zou dan ook kunnen zeggen dat allen die tot onsterfelijkheid geraken, niet aan de dood onderhevig zijn of dat ’de dood geen meester meer over hen is’. Dat zou ook overeenstemmen met het feit dat zij onverderfelijkheid ontvangen, wat erop wijst dat hun geestelijke lichaam of organisme inherent gevrijwaard is voor ontbinding, bederf of verderf. (Vergelijk 2 Korinthiërs 5:1; Openbaring 20:6.) In die opzichten zou men verschil kunnen zien tussen onsterfelijkheid en eeuwig menselijk leven.
Jehovah God is de volmaakte Rechter die gezalfden met onsterfelijkheid beloont. Wanneer hij in zijn grenzeloze wijsheid en inzicht bepaalt dat zulke personen volledig beproefd zijn en onbetwistbaar voor onsterfelijkheid in aanmerking komen, kunnen wij het vertrouwen hebben dat zij voor eeuwig getrouw zullen zijn. Allen die door Jehovah waardig worden geacht om eindeloos leven te ontvangen, hetzij als onsterfelijke geesten of als volmaakte mensen, zullen hem eeuwig kunnen aanbidden. Uiteindelijk is het dus zo dat zowel eeuwig menselijk leven als onsterfelijkheid in de hemel, nimmer eindigend leven betekent. — Johannes 17:3.
◼ Is het juist om uit Johannes 20:25 de conclusie te trekken dat Jezus’ beide handen elk met een afzonderlijke spijker werden doorboord toen hij aan de paal werd genageld?
In de Cyclopaedia of Biblical, Theological, and Ecclesiastical Literature, door M’Clintock en Strong, wordt hierover opgemerkt:
’Er is veel tijd en moeite verspild aan geredetwist over de vraag of er drie of vier spijkers werden gebruikt om de Heer aan de paal te nagelen. Nonnus betoogt dat er slechts drie werden gebruikt, waarin hij gevolgd wordt door Gregorius van Nazianze. Volgens de meer gangbare mening werden er vier spijkers gebruikt, een mening die uitvoerig en met zonderlinge argumenten wordt ondersteund door Curtius. Anderen hebben het aantal spijkers opgevoerd tot wel veertien.’ — Deel II, blz. 580.
In Matthéüs 27:35 wordt alleen maar gezegd: „Nadat zij hem aan een paal hadden gehangen, verdeelden zij zijn bovenklederen door het lot te werpen.” Er worden weinig details gegeven, net als in Markus, Lukas en Johannes. Na Jezus’ opstanding zei Thomas: „Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger niet in het teken van de nagelen steek en mijn hand niet in zijn zijde steek, zal ik stellig niet geloven” (Johannes 20:25). Dus ook al werden misdadigers soms met touwen aan een paal vastgebonden, wij weten dat Jezus eraan werd vastgenageld. Sommigen hebben uit Johannes 20:25 ook de conclusie getrokken dat er twee spijkers werden gebruikt, één door elke hand. Maar moet Thomas’ gebruik van het meervoud (nagelen) worden opgevat als een precieze beschrijving die erop duidt dat elke hand van Jezus door een afzonderlijke spijker of nagel werd doorboord?
In Lukas 24:39 zei de uit de doden opgewekte Jezus: „Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben.” Dit doet vermoeden dat ook Christus’ voeten aan de paal werden vastgenageld. Aangezien Thomas geen melding maakte van spijkertekens in Jezus’ voeten, kan zijn gebruik van het meervoud „nagelen” een algemene aanduiding geweest zijn van alle spijkers die gebruikt zijn om Jezus aan de paal te nagelen.
Het is op het ogenblik dus gewoon niet mogelijk met zekerheid te zeggen hoeveel spijkers er gebruikt zijn. Alle afbeeldingen van Jezus aan de paal dienen opgevat te worden als het werk van tekenaars waardoor slechts een voorstelling wordt verschaft gebaseerd op de beperkte feiten waarover wij beschikken. Het zou onjuist zijn wanneer gekibbel over zo’n onbeduidend detail de uiterst belangrijke waarheid zou verduisteren dat wij „met God werden verzoend door middel van de dood van zijn Zoon”. — Romeinen 5:10.