De tijd om te beslissen in de naam van welke God wij zullen wandelen
1. Bleek die tweede tempel in Jeruzalem de tempel te zijn waarheen natiën en volken zouden komen om Jehovah voor eeuwig te aanbidden, en hoe dat zo?
DE TWEEDE tempel die tijdens de dagen van de profeet Zacharia in Jeruzalem werd gebouwd, bleek slechts typologisch te zijn en had als zodanig een profetische betekenis. Het bleek niet de blijvende tempel te zijn waarheen alle natiën en volken zouden komen om Jehovah God voor eeuwig te aanbidden. Gezien dat feit werd Jeruzalems aardse tempel in het jaar 70 G.T., toen Jeruzalem voor de tweede maal werd verwoest, ditmaal door de legers van de zesde wereldmacht, het Romeinse Rijk, verwoest.
2. Door wie werd dat voorzegd, en wanneer eindigden de door hem genoemde tijden?
2 Dit was zevenendertig jaar voordien, in 33 G.T., door Jezus Christus voorzegd, en hij zei dat Jeruzalem daarna vertreden zou blijven worden totdat de „tijden der heidenen” („de bestemde tijden der natiën”) waren vervuld (Luk. 21:20-24). Die tijden der heidenen, zeven in getal, begonnen bij de eerste verwoesting van Jeruzalem en het land Juda door de Babyloniërs in het jaar 607 v.G.T. Er heeft nooit meer een koning uit Davids koninklijke geslacht op de troon van Jeruzalem gezeten, en dientengevolge duurden die tijden der heidenen gedurende 1844 jaar na de tweede verwoesting van het aardse Jeruzalem voort. Dat betekent dat die tijden der heidenen in het jaar 1914 G.T. eindigden.
3. Welke vraag rijst er met betrekking tot de bouw van een derde tempel voor Jehovah in Jeruzalem sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914, en is de verbreiding van Jehovah’s aanbidding van zo’n tempel afhankelijk?
3 Dit betekende niet dat het einde van de tijden der heidenen in 1914 de tijd kenmerkte waarop er een derde tempel voor Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem gebouwd zou worden. Neen, ook al lag Jehovah’s tempel aan het begin van de tijden der heidenen, in de vroege herfst van het jaar 607 v.G.T., in puin en lag die verlaten door aanbidders in een land zonder mens en huisdier. Het was niet nodig dat er in Jeruzalem een aardse stoffelijke tempel voor Jehovah’s aanbidding werd gebouwd om de plaats in te nemen van de mohammedaanse moskee, de Rotskoepel, die zich daar nog steeds bevindt. Noch het begin noch de verbreiding van Jehovah’s aanbidding in de tegenwoordige tijd was afhankelijk van de oprichting van zo’n tempel op die plaats, opdat natiën ernaartoe konden stromen. De reden waarom niet zullen wij weldra vernemen.
4. In hoeverre verkeerde Jehovah’s aanbidding in 1914 G.T. in verval, en wat beseften zelfs Bijbelonderzoekers destijds niet in verband met zijn naam?
4 Op aarde verkeerde de aanbidding van Jehovah als God in het jaar 1914 G.T. in verval. Ja, zelfs onder degenen die beleden christenen te zijn, om nog maar niet te spreken van de natuurlijke, besneden joden. De Eerste Wereldoorlog, die in dat jaar uitbrak, deed Jehovah’s aanbidding op aarde nog verder in verval geraken. De Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers, die de leerstelling van de Drieëenheid verwierp omdat deze onschriftuurlijk was, werd toch nog enigszins belemmerd in haar begrip omdat ze gebruik maakte van algemeen geautoriseerde bijbelvertalingen (zoals de Authorized of King James Version) die zelden de naam Jehovah bevatten of waarin deze naam zelfs helemaal niet voorkwam. Via de kolommen van het tijdschrift The Watch Tower publiceerden zij echter artikelen met passende titels zoals „Jehovah’s blijvende tegenwoordigheid onder zijn volk” (1/10/14), „Jehovah onze God is één” (15/8/15), „Jehovah kastijdt de wereld” en „Jehovah’s daad — zijn vreemde daad” (1/1/16), en „Jehovah houdt nauwkeurig de tijd bij” (15/3/19). Die Bijbelonderzoekers beseften toen echter niet dat de tijd nabij was dat Jehovah God zich een naam zou maken. — Jes. 63:14.
5. Wat voor bericht had het grotere lichaam van hen die beleden christenen te zijn, tijdens de Eerste Wereldoorlog opgebouwd, en waarom doet dit denken aan wat er in Micha 3:9, 10 staat?
5 Wat viel er echter te zeggen over het veel grotere lichaam van hen die beleden christenen te zijn, namelijk de wereldomvattende religieuze organisatie die de christenheid wordt genoemd? Door een sluipmoord binnen haar grenzen ontbrandde de Eerste Wereldoorlog, die op 28 juli 1914 begon. Aan het einde van de tijden der heidenen, omstreeks 4 oktober 1914, streden acht natiën en rijken van de christenheid, alsmede Japan, tegen elkaar. En aan het einde van die oorlog op 11 november 1918 waren er vierentwintig natiën van de christenheid, alsmede vier niet-christelijke landen, die tegen elkaar streden. In tegenstelling tot de Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers lieten de kerken en religieuze organisaties van de christenheid, alsook van het jodendom en het mohammedanisme, zich bij die oorlog betrekken. De leden van de kerken die de leiding namen in dit wereldomvattende bloedvergieten deden denken aan de beschrijving die de profeet Micha gaf van de hoofden en aanvoerders van Juda en Jeruzalem in zijn tijd, die „Sion [bouwden] met daden van bloedvergieten en Jeruzalem met onrechtvaardigheid”. — Micha 3:9, 10.
6. Hoe beantwoordden de hoofden en religieuze leiders van de christenheid aan de door Micha gegeven beschrijving, en welk treffende voorbeeld is er waaruit blijkt dat door de christenheid ’al wat recht is, krom werd gemaakt’?
6 Velden de rechters in de christenheid tijdens die vier jaar en drie en een halve maand van internationale oorlogvoering vonnissen voor steekpenningen, maakten de religieuze priesters religie tot een voorwerp van handel door hun diensten aan te bieden voor een prijs en deden de religieuze profeten hun onschriftuurlijke voorzeggingen om de mensen te behagen voor geld? Ja, precies zoals dat soort van mannen in Micha’s tijd onder Jehovah’s uitverkoren volk deed. Ware gerechtigheid werd verfoeid en ’al wat recht is, werd krom gemaakt’. Dit kwam vooral aan het licht door de wijze waarop de christenheid ten aanzien van de Internationale Bijbelonderzoekers handelde, die weigerden zich in de politiek te mengen en die niet wensten mee te doen aan de oorlogvoering over politieke en commerciële geschilpunten, een oorlogvoering die niet theocratisch was. Ze overlaadde deze gewetensvolle Bijbelonderzoekers met vervolgingen, beperkende verbodsbepalingen en gevangenzettingen, en in de vroege zomer van 1918 had ze het klaargespeeld dat de president van de Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers en nog zeven andere leden van het Wachttorengenootschap zich in de federale strafgevangenis in Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, achter tralies bevonden, terwijl hun borgtocht en hoger beroep werden ontzegd.
7, 8. (a) Door welke religieuze organisatie werd Jehovah’s aanbidding aldus omvergehaald? (b) Hoe werd de geestelijke staat van Jehovah’s aanbidders verwoest, hetgeen te vergelijken was met wat in Micha 3:12 was voorzegd?
7 Aldus werd de aanbidding van Jehovah stellig omvergehaald! Door wie? Door het hedendaagse Babylon de Grote, dit wereldrijk van valse religie, dat door het volkrijkste en machtigste deel ervan, namelijk de christenheid, werd beheerst. Ja, de christenheid, die in het bezit is van de volledige bijbel waarin de naam Jehovah voorkomt, was het voornaamste werktuig van Babylon de Grote om de aanbidding van de Allerhoogste God Jehovah te verwoesten. De christenheid verwoestte Zijn aanbidding binnen haar eigen gebied. Ze verwoestte deze aanbidding onder de Internationale Bijbelonderzoekers, die de aanbidding van Jehovah als de God en Vader van onze Heer Jezus Christus weer tot leven hadden gebracht. Als gevolg hiervan waren aan het einde van de Eerste Wereldoorlog halverwege de herfst van 1918 niet alleen vele delen van de letterlijke aarde door de teisteringen van de oorlog verwoest, maar was ook de aardse geestelijke staat van de aanbidders van Jehovah verwoest, dat wil zeggen voor zover het de verwachtingen aangaande geestelijk herstel en de terugkeer tot hun geestelijke staat betrof. De situatie was te vergelijken met datgene wat Micha over zijn eigen land had voorzegd wegens de afschuwelijke wijze waarop Babylon er zou huishouden:
8 „Sion [zal] worden omgeploegd als louter een veld, en Jeruzalem zelf zal tot niets dan puinhopen worden, en de berg van het huis zal zijn als de hoge plaatsen van een woud.” — Micha 3:12.
WONDERBAARLIJK HERSTEL
9. (a) Waarom hoefde de geestelijke staat van Jehovah’s aanbidders niet zeventig jaar lang woest te liggen? (b) Wat moest na het einde van de tijden der heidenen in 1914 het centrum van Jehovah’s aanbidding worden?
9 De geestelijke staat van Jehovah’s aanbidders hoefde echter niet zeventig jaar lang in zo’n vervallen toestand te verkeren, zoals in het geval van het land Juda, dat gedurende de eerste zeventig jaar van de „tijden der heidenen” woest lag zonder mens of huisdier (Luk. 21:20-24; 2 Kron. 36:20, 21). Zoals was voorzegd, zou de openlijk tentoongestelde, met de dood te vergelijken toestand van Jehovah’s getuigen slechts gedurende een korte periode zijn, gelijk drie en een halve dag (Openb. 11:3-12). De tijden der heidenen waren reeds geëindigd, namelijk in 1914, toen natie tegen natie het zwaard ophief en zij op een wereldomvattende schaal oorlog begonnen te leren met totale mobilisatie en massale afslachting van mensen. Aan het einde van die tijden der heidenen konden de heidense natiën het recht dat Jeruzalem op het Messiaanse koninkrijk had, niet langer vertreden en werd Jehovah’s Messiaanse koninkrijk in de handen van de rechtmatige opvolger van koning David, namelijk Jezus Christus, in de hemel, in het „hemelse Jeruzalem”, geboren. Meer dan elf eeuwen lang was het aardse Jeruzalem het centrum van Jehovah’s aanbidding geweest. Het „hemelse Jeruzalem”, met zijn regerende Messiaanse koninkrijk, moest nu diezelfde aanbidding bevorderen.
10, 11. (a) Ten einde wat op aarde teweeg te brengen, trad het „hemelse Jeruzalem” derhalve op juiste wijze handelend op? (b) Wanneer zou dit volgens Micha 4:1 geschieden, en welke uitwerking zou dit hebben op volken?
10 In overeenstemming hiermee trad het „hemelse Jeruzalem”, het hemelse centrum van Jehovah’s aanbidding, op juiste wijze handelend op om een vroegtijdig herstel van de aanbidding van zijn God op aarde teweeg te brengen, en dat op een tot nu toe ongekende schaal. De profetie van Jehovah’s woordvoerder, Micha, had dit voorzegd, en de vervulling van deze glorierijke profetie is wonderbaarlijk geweest. Toen Micha ertoe overging het herstel te voorzeggen, werd hij ertoe geïnspireerd het volgende te zeggen: „En het moet geschieden in het laatst der dagen.” Dat wil zeggen na de verschrikkelijke verwoesting van Sion en Jeruzalem en de „berg van het huis” die Micha zo juist in het voorgaande vers had voorzegd (Micha 3:12; 4:1). Wat zou er gebeuren? Een verbazingwekkende ommekeer! Luister:
11 „En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten volken stromen.” — Micha 4:1.
12. Wat was de vervulling in het klein van die profetie, en wat komt daar in deze tijd mee overeen?
12 Een vervulling van die profetie in het klein begon in 537 v.G.T., toen het getrouwe joodse overblijfsel uit Babylon werd bevrijd en zij orders van het keizerrijk kregen om naar Jeruzalem terug te keren en Jehovah’s huis van aanbidding op de in de stad gelegen bergtop te herbouwen. Nu de tijden der heiden in 1914 G.T. zijn geëindigd, leven wij in de „tijd van het einde” van de heidense natiën, wier verdere heerschappij over de aarde is uitgedaagd door het pasgeboren Messiaanse koninkrijk van Jehovah God in de hemel (Dan. 12:4; Matth. 24:3-14). Juist getimed, in het eerste naoorlogse jaar, namelijk in 1919, kwam de door God teweeggebrachte bevrijding van de aanbidders van Jehovah, die de verpletterende ervaringen van de Eerste Wereldoorlog getrouw hadden overleefd, welke bevrijding op opzienbarende wijze werd gekenmerkt door de vrijlating uit de federale strafgevangenis van het besturende lichaam van de Internationale Bijbelonderzoekers, die duidelijk inzagen dat de tijden der heidenen waren geëindigd en dat Jehovah’s opgerichte Messiaanse Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde moest worden verkondigd tot een getuigenis voor alle natiën.
13. In hoeverre heeft het hedendaagse overblijfsel Jehovah’s aanbidding op een hoger niveau gebracht?
13 Net als dat herstelde joodse overblijfsel, dat zich bezighield met de herbouw van Jehovah’s huis op de bergtop van Jeruzalem, hield dit hedendaagse overblijfsel van Jehovah’s aanbidders zich ermee bezig Zijn zuivere aanbidding te bevorderen door deze boven alle andere belangen van het aardse leven te verheffen. Deze waardige aanbidding van de enige ware God moet de verhevenste zaak in hun leven zijn. Geen enkele andere aanbidding, ongeacht hoe hoog deze door mensen is verheven, mag hoger worden gesteld dan de aanbidding van de Allerhoogste God, Jehovah. De verheffing ervan moet stevig bevestigd worden boven alle andere vormen van menselijke aanbidding, hoezeer deze ook door mensen en demonen wordt geprezen en opgehemeld.
14. (a) Waarom machtigde Jehovah het overblijfsel van het geestelijke Israël niet om de tempel in Jeruzalem te herbouwen? (b) Welke tempel moeten zij erkennen, en waarom?
14 Dit getrouwe overblijfsel van geestelijke Israëlieten hield zich er dus niet mee bezig een letterlijke tempel in het aardse Jeruzalem te bouwen. Jehovah machtigde het overblijfsel van geestelijke Israëlieten niet om de tempel die op last van hem in 70 G.T. door de Romeinen was verwoest, daar te herbouwen. Hij heeft zo’n door mensen gemaakte tempel in die plaats die eens heilig was niet nodig, want hij heeft ons duidelijk gezegd dat hij niet in door mensenhanden gemaakte tempels woont. Hij heeft zijn ware, geestelijke tempel waarin hij persoonlijk woont. In het Allerheiligste van die tempel is zijn Hogepriester Jezus Christus in de lente van 33 G.T. binnengegaan met de kostbare verdienste van zijn volmaakte menselijke slachtoffer ten behoeve van de gehele zondige, stervende mensheid (Hebr. 9:24-26; Hand. 17:24). Het is deze geestelijke tempel die wij moeten erkennen, waardoor wij de Allerhoogste God de waardigheid en heiligheid en grootsheid toekennen die hem waarlijk toekomen. Tot deze tempel moeten wij in de oprechte geest van aanbidding naderen, en dit kunnen wij overal op aarde doen, want dat heeft Jezus Christus, Jehovah’s Hogepriester, zelf gezegd (Joh. 4:21-24). Het aardse Jeruzalem telt niet meer!
15, 16. (a) Wat begon het overblijfsel in 1925 te beseffen in verband met Gods naam, en waarom namen zij in 1931 een nieuwe benaming voor zichzelf aan? (b) Hoe vormde dit een vervulling van Zacharia 10:9-12?
15 Naarmate de naoorlogse jaren verstreken, nam het aantal geestelijke Israëlieten dat aan de bouw van deze figuurlijke tempel meewerkte, toe. Zij waren christenen, die in de voetstappen van Jezus Christus traden, maar de kerkleden van de christenheid beweerden dit ook te zijn. In wiens naam verkoos dit overblijfsel van geestelijke Israëlieten, dat zich met de tempelbouw bezighield, dus te wandelen? Het was een belangrijke beslissing die zij moesten nemen. Vanaf het jaar 1925 begonnen zij te ontdekken dat de tijd was gekomen dat de Allerhoogste God zich een naam zou maken. Zij waren vastbesloten die naam niet te zamen met de belijdende christenen van de christenheid te denigreren. Daarom namen zij, nadat zij er zes jaar intensief naar hadden gestreefd de goddelijke naam over de gehele wereld bekend te maken, in de zomer van 1931 de op de Schrift gebaseerde naam voor zichzelf aan, namelijk Jehovah’s getuigen. Dit is gebeurd als een vervulling van de profetie die door Zacharia werd geuit in de tijd dat de tempel in Jeruzalem in de zesde eeuw v.G.T. werd herbouwd:
16 „’In de verre plaatsen zullen zij mij gedenken; en zij moeten wederom tot leven komen met hun zonen en terugkeren. . . . En ik zal hen stellig superieur maken in Jehovah, en in zijn naam zullen zij wandelen’, is de uitspraak van Jehovah.” — Zach. 10:9-12.
17, 18. (a) Hoe hebben de volken van de natiën sindsdien Jehovah God en zijn ware tempel voor aanbidding leren kennen? (b) Wat zei Micha 4:2 over de volken die naar de tempel zouden stromen?
17 Dientengevolge is dit tempel-bouwende overblijfsel van geestelijke Israëlieten er sinds die historische beslissing in het jaar 1931 G.T. op uit getrokken onder alle heidense natiën om in de naam van Jehovah, als zijn christelijke getuigen, het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk te prediken (Jes. 43:10-12; 44:8). Hebben de volken van de natiën, als een onvermijdelijk gevolg hiervan, Jehovah als God leren kennen en hebben ze zijn geestelijke tempel leren kennen, waarin de zuivere aanbidding beoefend moet worden? De inlichtingen die uit alle hoeken van de aarde binnenstromen, antwoorden hierop met een positief Ja! Merk op wat de profeet Micha zegt over deze volken die naar Jehovah’s tempel stromen:
18 „En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem.” — Micha 4:2.
19. (a) Hoe zijn de „wet” en het „woord van Jehovah” vanuit het hemelse Jeruzalem uitgegaan tot de volken en natiën? (b) Wat betekent het van hun zijde dat zij zeggen: „Wij zullen stellig zijn paden bewandelen”?
19 Door middel van de predikings- en onderwijzingsactiviteiten van het tempel-bouwende overblijfsel van geestelijke Israëlieten over de gehele aarde is de kennis omtrent de „wet” en het „woord van Jehovah” vanuit het hemelse Sion en het hemelse Jeruzalem, de zetel van het pasgeboren hemelse koninkrijk van de Messías, uitgegaan. De berichten stapelen zich van jaar tot jaar op waaruit blijkt dat afzonderlijke personen van alle natiën naar het verheven „huis van Jehovah” stromen om Hem in zijn geestelijke tempel te aanbidden. Wat betekent het dat deze personen die Jehovah zoeken, zeggen: „En hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen”? Dit betekent dat deze onderrichte personen van alle nationaliteiten zich aan Jehovah God opdragen om zijn wil te doen. Zij kiezen hun God.
20. Wat zei Zacharia 2:10, 11 om dit zelfde te voorzeggen?
20 Dit zelfde werd ook door de profeet Zacharia voorzegd, toen hij profeteerde in de dagen dat de tempel van Jehovah in Jeruzalem werd herbouwd. Zich tot de tempelbouwers richtend, zei hij: „’Roep luidkeels en verheug u, o dochter van Sion; want zie, ik kom, en ik wil in uw midden verblijven’, is de uitspraak van Jehovah. ’En vele natiën zullen zich op die dag stellig bij Jehovah aansluiten, en zij zullen werkelijk mijn volk worden.’” — Zach. 2:10, 11.
21, 22. Hoe doen deze volken van „vele natiën” precies het tegenovergestelde van wat de 24.000 Israëlieten, volgens Numeri 25:3-5 en Hosea 9:10, op de vlakten van Moab deden?
21 Deze volken van „vele natiën” doen precies het tegenovergestelde van wat vierentwintigduizend Israëlieten op de vlakten van Moab deden kort voordat de natie Israël de Jordaan overtrok om het Beloofde Land binnen te gaan. Deze vierentwintigduizend verlieten Jehovah, zoals in Numeri 25:3-5 staat opgetekend: „Zo verbond Israël zich aan de Baäl van Peor; en de toorn van Jehovah ontbrandde nu tegen Israël. . . . Toen zei Mozes tot de rechters van Israël: ’Een ieder van u dode zijn mannen die een binding hebben met de Baäl van Peor.’”
22 Over die afvallige Israëlieten zegt de profetie van Hosea 9:10: „Zijzelf gingen naar Baäl van Peor, en zij gingen ertoe over zich op te dragen aan het schandelijke ding, en zij werden toen even walgelijk als het voorwerp van hun liefde.” In volkomen tegenstelling daarmee komen er thans, terwijl de „dochter van Sion” een vreugdegeroep aanheft en zingt omdat Jehovah zich in haar als de „stad van de levende God” heeft gevestigd, honderdduizenden personen uit „vele natiën” die zich aan Jehovah opdragen en zich aldus bij Jehovah „aansluiten” en zijn volk worden. — Hebr. 12:22.
INTERNATIONALE VREDE ONDER AANBIDDERS VAN JEHOVAH
23. Welke aandacht ontvangen zij volgens Micha 4:3, 4 van Jehovah, en hoe handelen zij ten opzichte van elkaar?
23 Omdat deze opgedragen mensen van alle nationaliteiten de wet aanvaarden die vanuit het hemelse Sion uitgaat en het woord van Jehovah dat uit het hemelse Jeruzalem komt, zouden wij kunnen vragen: Welke aandacht ontvangen zij van Hem en hoe handelen zij ten opzichte van elkaar? Micha’s profetie licht ons hier vervolgens over in: „En hij zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.” — Micha 4:3, 4.
24. (a) Hebben de Verenigde Naties die profetie van Micha 4:3, 4 vervuld? (b) Waarom aanbidt de „grote schare” die sinds 1935 naar de tempelvoorhoven is gestroomd, de Verenigde Naties niet als god?
24 De door mensen gemaakte wereldorganisatie voor internationale vrede en veiligheid, namelijk de Verenigde Naties, heeft de vervulling van deze profetie niet tot stand gebracht. Die politieke organisatie heeft nog steeds haar Ontwapeningsconferentie, die geregeld bijeenkomt te midden van een wereld die zwaarder bewapend is dan ooit tevoren in de geschiedenis. Maar dit is niet het geval met de „grote schare”, die afkomstig is uit de „vele natiën” die naar de aardse voorhoven van Jehovah’s geestelijke tempel stromen om Hem eensgezind te aanbidden. Zij weten aan de hand van de bijbelse profetieën dat de Verenigde Naties zullen falen en dat het verkeerd is om die organisatie tot een god te maken (Openb. 13:14, 15; 7:9-17). Zij weten dat de Verenigde Naties zullen falen, net zoals de vroegere Volkenbond heeft gefaald. Vooral sinds de lente van het jaar 1935 G.T., of vier jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, begonnen deze personen die de ene levende en ware God zochten, naar zijn tempelvoorhoven te stromen. Vervulden zij Micha’s profetie?
25. (a) Hoe hebben Jehovah’s aanbidders figuurlijk gesproken hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen geslagen? (b) Aan welke goddelijke regel zullen zij zich dus in Har–mágedon houden wat hun gedrag ten opzichte van de natiën betreft?
25 Hebben de leden van deze internationale „grote schare” van aanbidders in Jehovah’s tempel figuurlijk gesproken hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen geslagen? De feiten van de opgetekende geschiedenis zijn voorhanden om te bewijzen dat zij dit inderdaad hebben gedaan en tot op deze dag nog steeds doen. In november 1939, tijdens de Tweede Wereldoorlog die toen reeds twee maanden woedde, ondersteunden zij hun weigering om aan nationale politiek deel te nemen door vrijmoedig hun standpunt met betrekking tot christelijke neutraliteit ten aanzien van alle wereldse gewapende conflicten bekend te maken. Tot op deze dag hebben zij, in weerwil van fanatieke vervolging inzake dit geschilpunt, aan hun bekendgemaakte neutraliteit vastgehouden. (Zie het artikel „Neutraliteit” in The Watchtower van 1 november 1939; Nederlandse oorlogsuitgave van eind maart 1945.) Zelfs wanneer de gemilitariseerde natiën de situatie hebben bereikt die Har–mágedon wordt genoemd en Jehovah God zijn theocratische „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” tegen de vijandige natiën ontketent, zullen deze ongewapende aanbidders van Jehovah God zelfs nog geen wapenloze hand tegen die natiën opheffen. Zij zullen zich aan de goddelijke regel houden: „Het is geen strijd van u, maar van God.” — 2 Kron. 20:15; Openb. 16:14, 16.
26. (a) Welke situatie treffen wij derhalve in de geestelijke staat van Jehovah’s aanbidders op aarde aan? (b) Hoe zullen na Har–mágedon hun huiselijke omstandigheden op aarde zijn?
26 Wat treffen wij derhalve in deze tijd aan met betrekking tot de geestelijke staat van Jehovah’s aanbidders op aarde? Dit: Ondanks hun internationale en interraciale afkomst, heerst er godvruchtige vrede onder hen. Zij nemen hun toevlucht niet tot gewelddadige oorlog om hun geschillen op te lossen. Zij handhaven in de eerste plaats hun vrede met Jehovah God en vervolgens hun vrede met de mens. Om de profetische woorden aan te halen van het beeld van vrede en zekerheid, zitten zij onbevreesd in hun tuin, ieder onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom, terwijl zij de geestelijke, levengevende voorspoed genieten die door de God die zij eensgezind aanbidden, op hen wordt uitgestort. Zoals in Zacharia’s profetie (3:10) werd voorzegd, roepen zij in broederlijke nabuurschap ’elkeen de ander toe, terwijl zij onder de wijnstok en terwijl zij onder de vijgeboom zitten’. Dit is werkelijk een kostbaar voorproefje van de vrede, de zekerheid en de voorspoed die er zullen heersen nadat God de Almachtige al zijn overgebleven vijanden te Har–mágedon heeft verdelgd en hij vervolgens het paradijs op aarde herstelt. Jehovah’s aanbidders zullen letterlijk onder wijnstokken en vijgebomen zitten die hun gelukkige huizen omgeven.
VOOR HAR–MÁGEDON DE TIJD OM TE BESLISSEN!
27, 28. (a) Welke keus moeten wij thans doen ten einde ons in de toekomst in zo’n ervaring te verheugen, en welke verscheidenheid bestaat er ten aanzien waarvan men thans een keus kan doen? (b) Welke waarde kent de bijbel aan zulke wereldse goden toe?
27 Wat een geweldig uitnodigend vooruitzicht is dat! Maar of iemand zich in de toekomst in die paradijservaring zal verheugen, hangt er geheel en al van af of hij thans de juiste God kiest. Over de gehele aarde worden er diverse dingen door de mensen als goden verafgood. Een van de populairste goden in elk land is patriottisch nationalisme. Voor veel mensen is een bepaalde politieke ideologie een god. Het politieke lichaam dat de Staat wordt genoemd, wordt door velen ook als een god beschouwd. Het militarisme heeft in dit nucleaire ruimtevaarttijdperk zijn aanbidders. De materialistische wetenschap heeft haar eigen aanhangers. En hoe staat het met sportidolen, of idolen in de theater- en filmwereld, of op het gebied van de muziek? Zij hebben hun vereerders onder degenen die „meer liefde [hebben] voor genoegens dan liefde voor God” (2 Tim. 3:4). Veel mensen aanbidden onwetend demonen, want de apostel Paulus zei: „Ik zeg dat de dingen die de natiën slachtofferen, zij die aan demonen slachtofferen en niet aan God” (1 Kor. 10:20). En boven al deze goden staat degene die door Paulus „de god van dit samenstel van dingen”, namelijk Satan de Duivel, wordt genoemd. — 2 Kor. 4:4.
28 De geïnspireerde psalmist schatte de goden van de natiën werkelijk op hun juiste waarde toen hij zei: „Alle goden van de volken zijn goden die niets waard zijn” (Ps. 96:5). Van welke waarde zullen deze goden voor de mensheid zijn wanneer Jehovah God hen te Har–mágedon verwijdert en wanneer hij Satan de Duivel en zijn demonen bindt en in de afgrond werpt? — Openb. 16:16; 20:1-3.
29. (a) Waarom is het thans niet mogelijk neutraal te zijn met betrekking tot goden? (b) Welke definitieve beslissing hebben degenen die een aandeel hebben aan het opbouwen van de ware aanbidding, in overeenstemming met Micha 4:5 genomen?
29 Wij naderen die tijd, Gods tijd, heel snel. Het is niet langer mogelijk een neutrale positie ten opzichte van de goden in te nemen. De wijze waarop de wereldsituatie zich thans toespitst, dwingt ons ertoe een definitieve beslissing te nemen. Wie zullen wij kiezen — de ware God of de waardeloze goden waaraan de mensen van de natiën zich hebben opgedragen? Bedenk dat de profetie van Micha 4:1-4 thans in vervulling gaat. Wij dienen daarom de woorden van Micha te beschouwen die onmiddellijk op die profetie volgen. Micha’s woorden eisen dat wij alle valse goden van deze ten ondergang gedoemde wereld trotseren. Micha zegt: „Alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig” (Micha 4:5). Dit is de onveranderlijke beslissing die allen van het overblijfsel van geestelijke Israëlieten, die een aandeel hebben aan het opbouwen van de zuivere aanbidding in de geestelijke tempel van Jehovah God, hebben genomen. Deze zelfde beslissing wordt genomen door de leden van de internationale „grote schare”, die naar de aardse voorhoven van Jehovah’s geestelijke tempel stromen. Is het de persoonlijke beslissing van een ieder van ons?
30. (a) Hoe gaf Jezus zelf er blijk van dat dit de juiste beslissing is die men moet nemen? (b) Welke god kunnen wij „tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig”, aanbidden, en wat zal dit voor ons betekenen?
30 Het is de enige juiste beslissing. Ze is ten gunste van de ene God die in de eerste plaats door Jezus Christus met exclusieve toewijding wordt aanbeden. Niemand kan een ware christen zijn indien hij niet het volmaakte voorbeeld van Christus navolgt (Ps. 69:9; Joh. 2:13-17; 20:17; Openb. 3:12). Alle valse goden zullen vergaan, en hun aanbidders zullen met hen vergaan. Jehovah alleen is de ware God, die onvergankelijk en onsterfelijk is, die leeft „tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig”. Hij is de enige God die wij „tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig”, kunnen aanbidden. Deze keuze van aanbidding betekent de eeuwige rechtvaardiging voor Hem en eindeloze zegeningen en vreugden voor ons in zijn vredige nieuwe ordening. — 1 Tim. 1:17; Ps. 90:2.