Vragen van lezers
● In De Wachttoren van 1 februari wordt de vraag uit Ethiopië: „Dienen wij Jezus te aanbidden?” beantwoord. In paragraaf vijf wordt Hebreeën 1:6 aangehaald met betrekking tot de engelen Gods, die Jezus aanbidden, maar in de laatste paragraaf staat: „Het antwoord op de bovengestelde vraag moet zijn dat er geen afzonderlijke aanbidding moet worden geschonken aan Jezus Christus die thans in de hemel is verheerlijkt. Onze aanbidding moet naar Jehovah God gaan.” Is dit niet in tegenspraak met de verklaring van Hebreeën 1:6? — T.P., Verenigde Staten.
Als antwoord op de verscheidene vragen welke hierover in enkele brieven zijn ontvangen, vragen wij: Zijt gij een engel van God in de hemel? Indien ja, dan is Hebreeën 1:6 op u van toepassing. Zijt gij niet een van Gods engelen in de hemel, dan wordt Hebreeën 1:6 niet tot u gericht, want in Hebreeën 1:6 en de twee daaraan voorafgaande verzen zegt de schrijver met betrekking tot de verheerlijkte Jezus: „Daarom is hij beter geworden dan de engelen in de mate dat hij een naam heeft geërfd die voortreffelijker dan de hunne is. Tot wie van de engelen heeft hij bijvoorbeeld ooit gezegd: ’Gij zijt mijn Zoon; heden ben ik uw Vader geworden’? En wederom: ’Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal mij tot een Zoon zijn’? [6] Doch wanneer hij wederom zijn Eerstgeborene op de bewoonde aarde brengt, zegt hij: ’En laten al Gods engelen hem aanbidden’” (Hebr. 1:4-6, NW). Hier doet de apostel Paulus een aanhaling uit Psalm 97:7, waar wij volgens de Belgische Professorenbijbel (aldaar Psalm 96:7) het volgende lezen: „Dat ze beschaamd zijn, allen die beelden aanbidden, en zich beroemen op hunne valsche goden! Aanbidt Hem, gij zijne Engelen, allen.” In de Griekse Septuaginta-vertaling (LXX) luiden deze cursief gedrukte woorden als volgt: „Aanbidt [pros·ky·neʹo] hem, al gij zijn engelen” (Bagsters uitgave; zie ook Thomson). De apostel kan eveneens een aanhaling hebben gedaan uit de Septuaginta-vertaling van Deuteronomium 32:43, waarvan het eerste gedeelte luidt: „Verheugt u, gij hemelen, met hem, en dat alle engelen Gods hem aanbidden: verheugt u gij heidenen met zijn volk, en dat alle zonen Gods zich in hem versterken; . . .” (Bagster; evenzo Thomson). Wanneer wij het verband van zowel Psalm 97:7 als Deuteronomium 32:43 onderzoeken, bemerken wij dat er naar Jehovah God wordt verwezen als degene die aanbeden moet worden. Betekent dit, gezien de wijze waarop de schrijver van Hebreeën 1:6 de aanhaling toepast, dat Jezus dezelfde is als Jehovah?
An American Translation volgt bij het vertalen van Hebreeën 1:6 niet haar vertolking van Psalm 97:7 en gebruikt niet „aanbidden” maar er staat: „En dat alle engelen Gods zich voor hem buigen.” In de New World Translation staat: „En laten al Gods engelen hem aanbidden.” Is de New World Translation hier inferieur, of heeft ze haar algemene regel geschonden welke hierin bestaat, te trachten voor zover het mogelijk is elk Griekse woord van de Christelijke Griekse Geschriften met één Engels equivalent te vertolken? Het antwoord op deze vragen is Neen! Waarom staat er dan „aanbidden” in plaats van „buigen” of „eerbiedig hulde bewijzen”?
Zoals reeds in het bovengenoemde Wachttoren-artikel is vermeld, is het Griekse woord dat hier met „aanbidden” is vertolkt, het woord pros·ky·neʹo. Hoe vreemd het ook moge schijnen, dit woord is afgeleid van het Griekse woord voor „hond,” kýōn, en betekent daarom eigenlijk „kruipen, schuiven, kwispelstaartend kruipen.” zoals een hond zou doen aan de voeten van zijn meester. Wordt dit woord in de praktijk toegepast, dan is de grondbetekenis er van daarom „op zijn aangezicht vallen, neerbuigen, eerbiedig hulde bewijzen.” En in de bijbelse landen was dit de juiste houding van zowel, ongewijde eerbetoning en huldiging als ook van religieuze aanbidding. Dit blijkt uit de bijbel, zowel uit de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst als uit de Griekse.
In de Statenvertaling van de bijbel is pros·ky·neʹo, zonder uitzondering, in alle 60 voorkomende gevallen met „aanbidden” vertolkt. In de New World Translation is pros·ky·neʹo echter vertolkt met „eerbiedig hulde bewijzen” en „aanbidden.” De magiërs uit het oosten en koning Herodes bijvoorbeeld zeiden dat zij de baby die als de koning der joden was geboren, „eerbiedig hulde” wilden bewijzen (pros·ky·neʹo). „Eerbiedig hulde bewijzen” verdient hier de voorkeur omdat de magiërs en koning Herodes niet de bedoeling hadden de baby als God te aanbidden (Matth. 2:2, 8, 11). Pros·ky·neʹo is af en toe terecht vertolkt met „eerbiedig hulde bewijzen,” want dikwijls wordt in de Griekse Septuaginta-vertaling van de bijbel de door dit werkwoord uitgedrukte handeling ten aanzien van mensen verricht; bijvoorbeeld de tekst waarin staat dat de patriarch Abraham zich neerboog (pros·ky·neʹo) voor de heidense oorspronkelijke bewoners van het land Kanaän, de Hethieten, de zonen van Heth (Gen. 23:7, 12, LXX). Of, zoals toen de patriarch Jakob, zijn vrouwen en zijn kinderen zich allen herhaaldelijk neerbogen (pros·ky·neʹo) voor zijn tweelingbroer Ezau, over wie Jehovah God had gezegd dat Hij hem haatte (Gen. 33:3, 6, 7, LXX). Of, zoals toen keizer Nebukadnezar zich neerboog (pros·ky·neʹo) voor de profeet Daniël (Dan. 2:46, LXX). Andere voorbeelden, zoals Openbaring 3:9, zouden gegeven kunnen worden waar pros·ky·neʹo terecht niet met „aanbidden” is vertolkt, maar met „neerbuigen” of „eerbiedig hulde bewijzen” vertolkt dient te worden.
Wanneer dit woord pros·ky·neʹo op God betrekking heeft, is het in de New World Translation of the Christian Greek Scriptures terecht met „aanbidden” vertolkt, zoals toen Jezus de verzoeker antwoordde en zeide: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden [pros·ky·neʹo], en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten’” (Matth. 4:10, NW). Tot de Samaritaanse vrouw zeide Jezus: „De ware aanbidders [zullen] de Vader . . . met geest en waarheid [aanbidden], want de Vader zoekt ook zulken die hem aldus aanbidden. God is een Geest, en die hem aanbidden, moeten met geest en waarheid aanbidden [pros·ky·neʹo]” (Joh. 4:23, 24, NW). In elk van deze gevallen had pros·ky·neʹo met „neerbuigen” of „eerbiedig hulde bewijzen” vertolkt kunnen worden, maar wanneer wij ons voor Jehovah God neerbuigen of hem eerbiedig hulde bewijzen, doen wij dit stellig niet in dezelfde zin als toen Abraham, Jakob en anderen zich voor mensen neerbogen of hun eerbiedig hulde bewezen. In Johannes 4:23, 24, welke tekst hierboven is aangehaald, gaat zelfs de letterlijke vertaling van de bijbel door Dr. Young van „neerbuigen” over op „aanbidden.” De New World Translation is dus niet inconsequenter dan de letterlijke bijbelvertaling van Dr. Young. Wanneer men zich voor mensen neerbuigt, dan behoeft dit niet te betekenen dat wij hen aanbidden.
In de New World Translation merken wij op dat wanneer dit Griekse werkwoord pros·ky·neʹo op Jezus wordt toegepast als mens op aarde of wanneer hij zich na zijn opstanding als mens materialiseerde, het wordt vertaald met „eerbiedig hulde bewijzen.” Wanneer er echter wordt verwezen naar de verheerlijkte Jezus in de onzichtbare hemelen in de tegenwoordigheid van de heilige engelen, wijzigt de New World Translation zich en vertolkt pros·ky·neʹo in de betekenis van het Engelse woord „aanbidden” (Hebr. 1:6). Dit wordt terecht en consequent gedaan. Dit Griekse werkwoord komt slechts tweemaal in het boek Hebreeën voor, hier in Hebreeën 1:6 en in Hebreeën 11:21, waar over Jakob staat geschreven dat hij Jehovah God aanbidt: „Door geloof heeft Jakob, toen hij op het punt stond te sterven, een ieder van de zonen van Jozef gezegend en heeft aanbeden [pros·ky·neʹo], terwijl hij op de punt van zijn staf leunde” (NW; verwijzend naar Genesis 47:31, alwaar de LXX eveneens pros·ky·neʹo gebruikt). In het boek Hebreeën wordt pros·ky·neʹo daarom beide malen met „aanbidden” vertolkt en de engelen van God worden onderricht de verheerlijkte Jezus te „aanbidden.” Waarom? Omdat Jezus zoveel hoger is gemaakt dan de engelen, zelf, hoger dan hij was voordat hij als mens op aarde kwam (Fil. 2:5-11). Het is het gebod van Jehovah God dat zij dit ten aanzien van zijn Zoon doen. Wat betekent het? Dit, dat zelfs de engelen Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus moeten aanbidden, die door Jehovah God tot het Hoofd van zijn universele organisatie is aangesteld. Daarom wordt op bladzijde 85 van het boek „Make Sure of all Things,” in de eerste kolom, het volgende gezegd: „Christus dient als een glorierijke geest te worden aanbeden, heeft aan de martelpaal de dood overwonnen,” terwijl er drie schriftuurplaatsen bij staan waardoor wordt bewezen dat hij thans een verheerlijkte geest is, en niet langer vlees.
Omdat de verheerlijkte Jezus Christus als de aangestelde vertegenwoordiger van Jehovah God optreedt, moeten zelfs de engelen God door bemiddeling van hem aanbidden. Dit verklaart waarom Psalm 97:7 en Deuteronomium 32:43, welke teksten volgens het verband waarin ze staan, blijkbaar betrekking hebben op Jehovah God, door de schrijver van Hebreeën worden toegepast op Jehovah’s Zoon, Jezus Christus. De Zoon van God is Jehovah’s Hogepriester, derhalve ondergeschikt aan Jehovah God; doch als Hogepriester naar de gelijkenis van Melchizedek gaat de verheerlijkte Jezus Christus de gehele schepping voor in de aanbidding van Jehovah God. Daarom moet de aanbidding van de gehele schepping door bemiddeling van Jezus Christus naar de ene levende en waarachtige God Jehovah gaan. In de tegenwoordige vervulling van Deuteronomium 32:43 en Psalm 97:7 treedt de Hogepriester Jezus Christus op als de directe vertegenwoordiger van zijn Vader Jehovah en daarom wordt de verheerlijkte Jezus Christus in Hebreeën 1:6 terecht betrokken bij de toepassing van deze schriftuurplaatsen. Welnu dan, aangezien de engelen het bevel wordt gegeven de verheerlijkte Jezus bij zijn tweede komst te aanbidden, dienen wij, als menselijke schepselen, die zoveel minder zijn dan de engelen, hem dan niet eveneens te aanbidden? Ons antwoord hierop is: Wij moeten datgene aan hem geven wat wij volgens Gods Woord aan hem moeten geven.
In Openbaring 19:10 en 22:9 zeide de engel die door de verheerlijkte Jezus tot de apostel Johannes werd gezonden: „Aanbid [pros·ky·neʹo] God,” hetgeen betekent Jehovah God. Jezus’ engel (Openb. 1:1, 2; 22:16) zeide tot Johannes, een man op aarde, dat hij niet Jezus, maar God, Jehovah God de Vader van Jezus moest aanbidden. Die aanbidden Jehovah’s getuigen. Maar wij herinneren ons dat zulk een aanbidding door bemiddeling van Gods Hogepriester Jezus Christus tot Jehovah God gericht moet worden. Daarom volgen Jehovah’s getuigen de instructie op welke in Filippenzen 2:10, 11 wordt gegeven: „Zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van degenen die in de hemel [engelen] en die op aarde en die onder de grond zijn, en iedere tong openlijk zou belijden dat Jezus Christus Heer is [niet de Almachtige God maar Heer] tot de heerlijkheid van God, de Vader” (NW). Jehovah’s getuigen ’eren de Zoon evenals zij de Vader eren,’ want „hij die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, door wie hij is gezonden.” (Joh. 5:23, NW). Jehovah’s getuigen geven Jezus alle eer, achting, attentie, gehoorzaamheid, navolging, liefde en loyaliteit welke Jehovah God hun vraagt aan zijn Zoon Jezus Christus te geven. In de naam van Jezus zenden zij hun gebeden tot Jehovah God op en gaat hun aanbidding naar Jehovah God. En de engelen in de hemel gehoorzamen het gebod van God en „aanbidden” zijn Zoon alleen wanneer hun aanbidding van de Zoon betrekking heeft op de aanbidding van zijn Vader Jehovah God. Maar engelen en Jehovah’s getuigen aanbidden, om de dingen in hun betrekkelijke posities te laten, Jehovah God als de ene Almachtige God, die ongeschapen is en niet verwekt, „van eeuwigheid tot eeuwigheid.” — Ps. 90:2.
In het licht van het voorgaande zal het nuttig zijn voor een antwoord op de vraag „Dienen wij Jezus te aanbidden?” het artikel dat in de bovengenoemde Wachttoren staat op de bladzijden 71 en 72, nogmaals te lezen.