De schat die ik vond in het „Land van belofte”
zoals verteld door DEMETRIUS PAPAGEORGE
IK BEN geboren in het kleine bergdorpje Papington in noordwest Griekenland. Dat was in oktober 1891, zo’n vijfenzeventig jaar geleden. Ons huis lag toentertijd in Turks gebied. Mijn vader was onderwijzer. Kort na mijn geboorte werd hij echter tot priester van de Grieks-Orthodoxe Kerk gewijd. Moeilijke tijden noopten mijn vader evenwel ons dorp te verlaten en hij vestigde zich ten slotte in de stad Philadelphia in Klein-Azië.
Toen ik op school was, werd ik dikwijls aangewezen om gedeelten uit de bijbel in de kerk voor te lezen. Dit waren gewoonlijk gedeelten uit de Psalmen of de geschriften van de apostelen van Jezus. Toen ik op veertienjarige leeftijd van school kwam, ging ik naar Athene om werk te zoeken. Na daar ongeveer drie jaar te zijn geweest, verhuisde ik naar Smyrna, en vandaar naar Philadelphia, waar ik mijn vader ontmoette.
Ik vertelde mijn vader dat ik, net als hij, voor priester wilde leren. Doch hij ried mij dit af! Hij vertelde mij openlijk dat zijn beroep van priester hem erg had teleurgesteld. „Er ontbreekt beslist iets aan”, zei hij. Hij bekende dat hij bezig was te onderzoeken wat andere geloofsovertuigingen hadden te bieden. Later, in de tijd van de Spaanse griep in 1918, stierf mijn vader.
Met de eeuwwisseling bevond Europa zich in zeker opzicht in een staat van onderdrukte beroering. In 1909 werd sultan Abdoel-Hamîd II door de jong-Turkse revolutie afgezet. Er werd een nieuwe grondwet gevormd die eiste dat alle nationaliteiten in het Turkse leger dienden. Aangezien ik geen militaristische neigingen had, besloot ik Europa bij de eerste de beste gelegenheid te verlaten en ergens anders een bestaan te zoeken. Enkele dagen later was ik reeds op weg naar Amerika. Wij kwamen in mei 1910 in New York aan land.
Amerika was mijn denkbeeldige „land van belofte”. Hier hoopte ik financiële zekerheid en geluk te vinden. Het „land van belofte” hield echter vele afschuwelijke verrassingen voor mij in. Er was niet zo gemakkelijk aan rijkdom te komen. Ik werkte twaalf uur per dag in een restaurant en kreeg maar een dollar per dag uitbetaald! En ’s avonds holde ik weg naar school, om Engels te leren.
EEN SCHAT VINDEN
Na ongeveer drie jaar stuitte ik echter op een schat! Toen ik in de zomer van 1913 met vakantie in de Catskillbergen van de staat New York was, werd mij een traktaat, „The Bible Students Monthly”, overhandigd. Ik las het zorgvuldig. Ook al was mijn kennis van het Engels destijds zeer beperkt, ik was mij er niettemin van bewust dat dit werkelijk een zeer zeldzame schat was.
De volgende dag ontmoette ik degene die mij het pamflet had overhandigd. Het was een onderwijzeres en een bekwame bijbelonderzoekster. In de loop van ons gesprek vroeg zij mij naar mijn overtuiging. Zij wilde weten wat ik geloofde. Naar ik mij herinner, ging het gesprek ongeveer zo:
„Bidt u het Onze Vader, mijnheer Papageorge?”
„Natuurlijk”, antwoordde ik haar. „Dat leerde ik al toen ik begon te praten.”
„U gelooft dus dat Christus Jezus weerkomt?”
„Ja, zeker.”
„Kunt u mij zeggen waarom hij terugkomt?”
„Niet in zoveel woorden, maar ik weet wel dat zijn komst het einde der wereld zal kenmerken.”
„Is dat juist? Wat verstaat u onder het einde der wereld?”
„Nu, naar mijn mening niets anders dan dàt — het einde der wereld. Er zal vernietiging, verwarring zijn en vele mensen zullen sterven. Voor zover ik het begrijp, zal het een echte akelige tijd zijn, denkt u ook niet?”
Zij glimlachte zwak en zei toen: „U bidt dus of Christus de hele wereld komt vernietigen?”
Ik aarzelde een ogenblik, want daaraan had ik nooit eerder gedacht. Ik herinner mij dat ik toen opmerkte: „Dat heeft niet veel zin, hè? Wat heeft Christus volgens u met het einde der wereld bedoeld?”
Toen sloeg zij haar bijbel open en las mij uit hoofdstuk drie van het bijbelboek Handelingen voor, waar staat: „Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en hij de voor u bestemde Christus moge uitzenden, Jezus, die in de hemel zelf moet verblijven tot de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken” (Hand. 3:19-21). „Ziet u wel”, ging zij verder, „Christus Jezus zal in de tijd van het einde van deze wereld dus zegeningen brengen, ’tijden van verkwikking’, zoals de bijbel zegt, en niet alleen maar vernietiging.”
Dat klonk mij beslist prachtig in de oren en daar het in de bijbel stond, was ik ervan overtuigd dat het de waarheid was. Ik had hiervoor nog nooit een volledige bijbel gezien. Deze ontmoeting bracht iets in mij teweeg. Van dat ogenblik af wist ik dat ik meer over de bijbel te weten moest komen.
Er werden regelingen voor mij getroffen om kennis te maken met enkele bijbelonderzoekers die Grieks spraken. Toen ik naar de stad terugkeerde, gebeurde dit ook. Mijn eerste indruk, nadat ik deze onderzoekers had ontmoet, was dat, zo er al enige bijbelse waarheid geopenbaard was, deze mensen haar moesten hebben. Zij waren zo oprecht, ijverig en grondig in hun onderzoek van de bijbel.
Ik stelde mij in het bezit van een Griekse bijbel en alle andere lektuur die beschikbaar voor mij was en begon te studeren. Maar er was geen vrije tijd genoeg om te studeren! Ik gaf dus mijn baan op en gebruikte al mijn tijd om in de Schrift te graven en over de waarheden die hij bevatte, na te denken. Ik deed dit zolang mijn spaargeld het uithield, dan zocht ik weer een baan en begon opnieuw te sparen. Als ik ruim in mijn geld zat, nam ik ontslag en ging weer verder met datgene waar ik het meest in mijn leven van hield, namelijk het bestuderen van de bijbel!
WAARHEDEN DIE MIJ MET GEESTDRIFT VERVULDEN
De waarheden die ik door mijn studie leerde kennen, vervulden mij met geestdrift! De bijbel werd werkelijk een onuitputtelijke schatkamer. In plaats dat de aarde met de komst van de Heer vernietigd zou worden, kwam ik te weten dat ze onder Gods Koninkrijksregering in een paradijs zal worden veranderd en dat er onder de Koninkrijksregering over de gehele wereld slechts één religie zal zijn.
Als kind was mij geleerd dat de dood moest worden gevreesd, daar God sommige mensen tot in alle eeuwigheid in een vlammende hel pijniging liet ondergaan. Nu leerde ik door mijn bijbelstudie dat God niemand in een hellevuur pijnigt, dat Jezus over de dood als over een slaap sprak, dat mensen die in de dood zijn ontslapen, opgewekt zullen worden en hier op aarde zullen leven. Hoe dikwijls had ik niet Jezus’ woorden in Johannes 5:28, 29 bij begrafenissen horen voorlezen! Maar tot nu toe had ik nooit de rijkdom van de betekenis ervan begrepen. Het feit dat Jezus de uitdrukking „herinneringsgraf” (mnemeion) gebruikte, trof mij. Jezus gebruikte niet de twee gewone woorden voor graf in het Grieks, namelijk taphos, hetgeen „graf”, of lakos, dat „kuil” of „greppel” betekent. Ik wist hierdoor dat degenen die in de herinneringsgraven waren, eens in een opstanding te voorschijn zouden komen. Wat ontroerde mij dat!
En ik zag ook voor het eerst dat Jezus Christus zelf over zijn tweede tegenwoordigheid had geprofeteerd en dat hij een teken, bestaande uit vele kenmerken, had gegeven om ons te helpen de tijd waarin het vervuld zou worden, te herkennen. Deze bijbelgedeelten werden in de kerk nooit voorgelezen. De geestelijken gaven gewoonlijk de voorkeur aan hun eigen meningen en angstaanjagende voorspellingen van komende gebeurtenissen. Wat een opluchting om bevrijd te zijn van dwaalbegrippen! De waarheid van de bijbel maakt iemand inderdaad van dergelijke bijgelovigheden en leugens vrij, zoals Jezus in Johannes 8:32 ook met de volgende woorden heeft gezegd: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.”
OPGELEID VOOR HET WERK MET HET FOTODRAMA
De waarheden van Gods Woord moesten, daarvan was ik overtuigd, aan de mensen verteld worden. Met dat doel droeg ik mijn leven op aan God. Er zou op het Brooklyn-Bethelhoofdbureau van het Wachttorengenootschap een doopdienst worden gehouden en daar zou ook de doop plaatsvinden. De president van het Genootschap, broeder C. T. Russell, hield de dooplezing. Die dag symboliseerde ik mijn opdracht door in water te worden gedoopt. Ik was gelukkig dat ik besloten had God de rest van mijn leven te dienen. Dit gebeurde in het najaar van 1913.
Verscheidene broeders volgden toen een cursus in elektriciteit, opdat zij een vergunning konden krijgen om een filmprojector te bedienen ten einde de film „Het Fotodrama der Schepping” van het Wachttorengenootschap te vertonen. Broeder Russell was zo vriendelijk mij aan de opleiding te laten deelnemen, en ik moet zeggen dat ik zeer dankbaar voor de gelegenheid was. In ongeveer een maand slaagden wij voor ons examen en verkregen een vergunning.
Toen werden wij opgeleid om het filmapparaat en de projector voor de lichtbeelden, samen met de grammofoonplaten die de lichtbeelden verklaarden, te bedienen. Deze werden in de Brooklyntabernakel vertoond, die in Hicks Street was gelegen. De tabernakel bood plaats aan ongeveer 700 mensen. Op zondagmiddag werden er thee en broodjes verstrekt, zodat de aanwezigen voor de avonddiensten konden blijven.
Begin voorjaar 1914 werd het Fotodrama voor het eerst in de stad New York vertoond, en van daaruit ging het over de gehele Verenigde Staten. Soms zagen meer dan honderd steden tegelijk het Fotodrama. Wij, gediplomeerde operateurs, reisden rond van staat tot staat om deze frappante film te vertonen. Wij verheugden ons intens in dit dienstvoorrecht.
Toen de Eerste Wereldoorlog in juli 1914 uitbrak, waren wij bijbelonderzoekers niet bepaald geschokt. Wij hadden al enige tijd gewacht op bewijzen betreffende het einde van de tijden der heidenen. Toen de oorlog uitbrak, herkenden wij deze onmiddellijk als een teken en als bewijs dat wij gelijk hadden gehad. Onze vreugde was groot, want wij verwachtten dat er grote dingen zouden gebeuren. Ik was toen met broeder A.H. Macmillan in Wakesha in de Amerikaanse staat Wisconsin. Broeder Macmillan hield de twee slotlezingen aan het eind van de filmvertoning. De eerste luidde: „Pastor Russells leringen aan een onderzoek onderwerpen”, en de tweede lezing was getiteld: „De tweede komst van Christus.” Broeder Macmillan was op zijn best! Hij gaf in die lezingen de ontroering en vreugde weer die alle bijbelonderzoekers hadden gevoeld toen zij zagen dat de profetieën van de bijbel voor hun eigen ogen in vervulling gingen! Wij hadden gelijk: 1914 was een gekenmerkt jaar!
DE OORLOGSJAREN EN DAARNA
Omdat mijn ouders heel hard hulp nodig hadden, verliet ik de Fotodrama-groep. Ik vond werk in Duluth in de Amerikaanse staat Minnesota, waar ik bij het Tramwegdepartement werkte. In april 1917 werd ik bij het leger van de Verenigde Staten ingelijfd. Toen ik het bevel kreeg om voor opleiding naar kamp Dodge te gaan, deelde ik de desbetreffende autoriteiten mee dat ik een volgeling van Jezus Christus was en dat ik als zodanig aan geen enkele vorm van geweld kon deelnemen. Ik vertelde hun dat Jezus was gekomen om levens te redden, niet om ze te vernietigen. Een krijgsraad gaf mij een strenge straf van vijftien jaar dwangarbeid! Maar na drieëntwintig maanden in zo’n acht verschillende gevangenissen gezeten te hebben, werd ik in september 1919 vrijgelaten. Ik keerde naar Duluth terug en verhuisde toen naar Minneapolis, waar ik werk vond. Het was een vreugde met de christelijke gemeente daar verbonden te zijn en met hen samen te werken.
Wegens militaire complicaties scheelde het niet veel of ik werd naar Griekenland gedeporteerd. De gepensioneerde generaal W.P. Hall deed een goed woordje voor mij. Op het gedenkwaardige congres in Cedar Point in 1922, dat ik mocht bijwonen, was ook hij aanwezig. Ik had de gelegenheid daar kennis met hem te maken en hem voor zijn vriendelijkheid te bedanken.
Toen werd het volle-tijdpredikingswerk gereorganiseerd. In het voorjaar van 1923 ging ik in deze volle-tijddienst. Vervolgens bood het Wachttorengenootschap mij in de herfst van dat jaar de gelegenheid voor zijn opslagplaats in Chicago te zorgen. Ik aanvaardde dit natuurlijk dankbaar. Ik bleef daar totdat ik niet langer nodig was, doordat de opslagplaats in februari 1930 werd gesloten. Daarna kreeg ik de uitnodiging naar het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn terug te keren. Ik kwam daar in maart 1930 aan.
Nu, zo’n zevenendertig jaar later, dien ik hier nog altijd op het hoofdbureau. Na mijn terugkeer naar Bethel had ik het genoegen ongeveer elf jaar in de expeditie-afdeling van onze nieuwe drukkerij te werken. Toen werkte ik enige jaren in de wasserij en ik zorgde ook voor de stoomketels. Later kreeg ik de toewijzing voor de prachtige tuin te zorgen in het nog niet lang geleden aan het Bethelhuis toegevoegde gedeelte. De tuin is heel mooi ontworpen en minstens twee architecten hielden stil en maakten opmerkingen over de voortreffelijke aanleg. Op een dag hoorde men zelfs een van de twee moeders die met hun kinderwagens door de tuin liepen, zeggen: „Lieve help, dit is net een paradijs.” De ander zei: „Het is als een oase in New York” Onlangs kreeg ik een toewijzing voor lichte werkzaamheden in de drukkerij. Ik moet zeggen dat de aanblik van zoveel opgedragen bedienaren, waaronder zoveel jonge mensen, die Jehovah vreugdevol met heel hun hart dienen, mij ontroerde.
Als ik op de jaren terugkijk en mijn gedachten over het verleden laat gaan, zoals de meeste oudere mensen doen, kan ik oprecht zeggen dat ik dankbaar ben voor de gelegenheid God te hebben gediend toen ik nog jong was en de kracht van de jeugd bezat. Ik was nog maar tweeëntwintig toen ik over de grote Jehovah vernam. Nu ben ik vijfenzeventig. Al deze jaren zijn vol van rijke zegeningen geweest. Het dienen van Jehovah is inderdaad een grote schat. Niet alleen put men vreugde en geluk uit de wetenschap dat er een nieuw samenstel van dingen komt, maar ook ondervindt men dat men Jehovah’s gunst bezit omdat men zijn goddelijke wil doet. Dit is de onuitsprekelijke schat die ik in dit „land van belofte” heb gevonden.
„O, maakt met mij Jehovah groot, En laten wij te zamen zijn naam verhogen. Ik heb Jehovah gevraagd en hij heeft mij geantwoord, En uit al mijn angsten heeft hij mij bevrijd. De engel van Jehovah legert zich rondom degenen die hem vrezen, En hij verloste hen. Proeft en ziet dat Jehovah goed is.” — Ps. 34:3, 4, 7, 8, NW.