-
Een opstanding des levens en een opstanding des oordeelsDe Wachttoren 1978 | 1 december
-
-
regering: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” Aldus zal hij hen op de weg leiden tot het beërven van volmaakt menselijk leven op een paradijsaarde (Matth. 25:31-46; Joh. 10:16). Zij zullen het grote voorrecht genieten te mogen meemaken hoe de regerende „Zoon des mensen”, Jezus Christus, degenen die in de herinneringsgraven zijn, door middel van een opstanding uit de graven begint te roepen en hen aldus in de gelegenheid stelt eeuwig leven op aarde te verwerven.
-
-
„Ik zal hem op de laatste dag opwekken”De Wachttoren 1978 | 1 december
-
-
„Ik zal hem op de laatste dag opwekken”
1. Op welke klasse van personen die thans leven, zijn Jezus’ woorden „Ik zal hem op de laatste dag opwekken” niet van toepassing?
DIE opmerkelijke woorden werden door Jezus uitgesproken en wij kunnen ze lezen in Johannes 6:54. Ze kunnen niet van toepassing zijn op de thans levende „grote schare”, die de naderende „grote verdrukking” zal overleven (Openb. 7:9-17). Wie had Jezus dan wel in gedachten toen hij 19 eeuwen geleden bovenstaande woorden uitsprak?
2. Tot wie sprak Jezus die woorden omtrent de opstanding, en welk feest van de joden, waar Jezus bij betrokken was, was nabij?
2 Uit de bijbelverzen voor en na Johannes 6:54 blijkt dat Jezus die woorden niet alleen tot een willekeurige groep joden sprak, maar ook tot een grote schare van zijn Israëlitische discipelen, met inbegrip van zijn twaalf apostelen. Het Pascha van het jaar 32 G.T., „het feest der joden”, was nabij (Joh. 6:4). Ter voorbereiding van dat feest zouden de joden het paschalam in de tempel te Jeruzalem slachten en de priesters zouden het bloed ervan in schalen opvangen en tegen de voet van het altaar spatten. (Zie M’Clintock and Strong’s Cyclopaedia, Deel 7, onder „Passover”, blz. 738, kolom 1, paragraaf 4, de regels 1-34; ook The Temple — Its Ministry and Services As They Were at the Time of Jesus Christ, door A. Edersheim, 1874, blz. 190, 191.) Jezus was van plan dat feest bij te wonen ter herdenking van het eerste Pascha dat in 1513 v.G.T. in Egypte was gevierd. Hijzelf was in feite het tegenbeeldige paschalam, „het Lam Gods”. — Joh. 1:29, 36.
3. Waarom spoorden de joden Jezus na het daags te voren door hem verrichte wonder weer op, en wat voerden zij ter rechtvaardiging van hun voornemen aan?
3 De joden, onder wie zijn discipelen, hadden Jezus op de dag vóór zijn gesprek met hen te Kapérnaüm een opmerkelijk wonder zien verrichten. Hij had van vijf broden en twee vissen zoveel gemaakt dat hij er zijn duizenden toehoorders mee had kunnen voeden. Dat had tot gevolg dat de patriottische joden hem als hun Messiaanse Leider tot koning wilden maken. Aangezien Jezus een hemelse Messiaanse Koning was, trok hij zich terug van de scharen die hem koning wilden maken. Later liep hij over het water naar zijn twaalf apostelen, die zich in een boot op de Zee van Galiléa bevonden (Joh. 6:14-21). Maar de joden lieten hun plan om een aardse, menselijke Messías te volgen, niet zo gemakkelijk verijdelen. Nog met het wonder van de vorige dag in hun geest, wisten zij hem weer op te sporen. Zij wilden een Messiaanse Koning hebben die hen van stoffelijk voedsel kon voorzien, en Jezus had getoond daartoe in staat te zijn. Ter rechtvaardiging van hun voornemen herinnerden zij Jezus eraan dat God hun voorvaders in de wildernis van het Sinaïtische
-