Hoofdstuk 13
De bevrijding van de dood
1. Wat zou er, zoals hier wordt beschreven, met weeskinderen kunnen gebeuren dat hun reden geeft dankbaar te zijn?
DOOR de wrede oorlogen van onze twintigste eeuw zijn veel kinderen wezen geworden. Stel u eens een groep van kinderen voor die door het verlies van beide ouders wezen zijn geworden en nu vertwijfeld door het leven gaan: zonder een tehuis, zonder enige ondersteuning, hongerig, zwak en zonder hoop voor de toekomst. Maar veronderstel dat een vriendelijke heer hun benarde toestand ziet en hun liefde betoont. Hij gelast zijn eigen zoon, die ongehuwd is, met deze wezen bevriend te raken en hen mee naar huis te nemen. Daar zorgt hij ervoor dat zij zich reinigen, dat zij van voedsel en kleding worden voorzien, en betaalt hij hun schulden. De zoon wordt als een werkelijke vader voor hen doordat hij hen grootbrengt en daardoor helpt zich volledig in het leven te verheugen. Dienen die weeskinderen de vriendelijke heer en zijn zoon niet dankbaar te zijn? Zeer beslist!
2. Hoe zijn wij allen als „weeskinderen” geworden? (Romeinen 5:12)
2 Beseft u dat u een lid van zo’n groep van weeskinderen bent? Ja, want u bent een nakomeling van Adam, de vader van de mensheid, die door zijn opzettelijke zonde de gehele menselijke familie in de ellendige toestand heeft gebracht waarin ze zich thans bevindt. Evenals die verweesde kinderen zijn wij „verkocht onder de zonde”, omdat wij deze ongelukkige toestand van Adam hebben geërfd. — Romeinen 7:14.
3. Waarom zijn wij niet bij machte onszelf los te kopen? (Psalm 51:5)
3 Daar wij van geboorte zondaars zijn, bevinden wij ons allen in de schijnbaar hopeloze situatie die in Psalm 49:7 wordt beschreven:
„Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven.”
Tenzij iemand van buiten de menselijke familie te hulp kwam, zouden wij allen sterven en voor eeuwig dood blijven, want God kan niet toelaten dat schepselen die voortdurend „het doel missen” — die niet volgens zijn rechtvaardige maatstaf handelen — voor eeuwig blijven leven. Zij zouden een verontreinigende invloed in een rein universum zijn.
4. (a) Waaruit blijkt dat God zich om de mensheid bekommert? (1 Johannes 4:9, 10) (b) Wie is „de Zoon”?
4 Jehovah God heeft echter getoond dat hij zich om de mensheid bekommert, net zoals de vriendelijke heer de kinderen aannam. De bijbel vertelt ons wat hij gedaan heeft:
„God heeft de [mensen]wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16).
Deze Zoon wordt als „eniggeboren” aangeduid omdat hij de eerste schepping van God is en de enige die rechtstreeks door hem werd voortgebracht. Zoals reeds gezegd, werkte hij als „meesterwerker” met Jehovah samen om alle overige scheppingen voort te brengen. Als Gods voornaamste woordvoerder wordt hij ook „het Woord” genoemd. — Johannes 1:1-3.
DE ZOON KOMT NAAR DE AARDE
5. (a) Hoe werd de Zoon een mens op aarde? (Lukas 1:30-35) (b) Hoe kwam Jezus met de volmaakte Adam overeen?
5 Jehovah trof regelingen om deze Zoon van de hemel naar de aarde te zenden. God ’bereidde hem een lichaam’, een volmaakt menselijk lichaam, door de levenskracht van de Zoon vanuit het hemelse rijk naar de schoot van de maagd Maria, een nakomelinge van koning David, over te brengen, en zo baarde zij hem na negen maanden hier op aarde als de „Zoon des mensen” (Hebreeën 10:5; Johannes 3:13). Toen deze Zoon, Jezus, tot een man was opgegroeid, kwam hij nauwkeurig overeen met de eerste mens, Adam. Jezus weerspiegelde Gods heerlijkheid precies zoals de volmaakte man Adam ze weerspiegeld had:
„Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid.” — Johannes 1:14.
6. (a) Waarom moest Jezus een volmaakt mens zijn? (1 Timótheüs 2:5, 6) (b) Waarom stichtte Jezus geen gezin? (c) Hoe heeft Jezus, als Gods gevolmachtigde, de mensen gekocht? (1 Petrus 1:18, 19)
6 Jezus was niet half God, half mens. Hij was geen vleesgeworden God. Om „de overtreding van één mens [Adam]” te verzoenen, moest „de ene mens Jezus Christus” nauwkeurig overeenkomen met de eens volmaakte Adam. Hij moest een volmaakt mens zijn, niet meer en niet minder (Romeinen 5:15). Evenals Adam had Jezus kunnen trouwen en een eigen gezin kunnen stichten, dat ten slotte uit miljarden volmaakte mensen zou hebben bestaan. Maar dat was niet de wil van de Vader met betrekking tot hem. God wilde dat Jezus kinderloos bleef en zich als volmaakt menselijk offer aanbood. Zijn in de dood vergoten bloed zou zijn volmaakte menselijke leven vertegenwoordigen, dat nauwkeurig overeenkwam met het leven van Adam, en daarmee zou hij de gehele familie van Adam kopen, die dan hem zou toebehoren. Op deze wijze zou Jezus de „vader” van deze verweesde familie worden. Dat zijn de „velen” over wie hij in Matthéüs 20:28 zegt:
„De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.”
DE ZONDESCHULD UITDELGEN
7. (a) Hoe kwam Jezus in het bezit van „contant geld”, waarmee hij de zondeschuld van de mensen kon uitdelgen? (b) Hoe werd hij in staat gesteld deze som aan Jehovah te betalen? (1 Korinthiërs 15:45)
7 Net zoals de zoon van de vriendelijke heer in onze illustratie de schulden van de weeskinderen betaalde, kon Jezus de zondeschuld uitdelgen die de menselijke familie van Adam had geërfd. Om deze schuld te betalen, moest Jezus echter eerst de waarde van zijn leven — als „contant geld” — ter beschikking hebben. Hij moest als een mens sterven om in staat te zijn, zijn recht op menselijk leven voor een ander doel te gebruiken. Hiertoe onderwierp hij zich gewillig aan een wrede dood door toedoen van Gods vijanden. Wat deze vijanden hem echter niet konden ontnemen, was zijn recht op menselijk leven. Dit werd nu als „contant geld” in zijn hand. Nadat God hem „in de geest” had opgewekt en hij weer naar de hemel was opgevaren, had hij dit „contante geld” nog steeds ter beschikking om het Jehovah als een „losprijs” te betalen. Zo kon hij datgene terugkopen wat Adam verloren had: het leven voor al Adams nakomelingen. — 1 Petrus 3:18; Romeinen 3:24.
8. Welk profetische beeld van de verzoening van zonden vinden wij in de bijbel? (Leviticus 16:34)
8 Zoals in het geval van de tevoren beschreven weeskinderen, ondernam Jezus, als Gods gevolmachtigde, iets om de mensen uit hun benarde toestand te bevrijden. Gedurende meer dan vijftienhonderd jaar voordat Jezus zijn grote offer bracht, liet Jehovah de Israëlieten elk jaar een profetisch beeld van die procedure opvoeren. Op de jaarlijkse verzoendag slachtte Israëls hogepriester bepaalde onbevlekte dieren en bracht hij hun bloed in de tent der aanbidding (later, de tempel), en daar sprenkelde hij het voor het verzoendeksel, dat de rechterstoel van Jehovah God afbeeldde. Op deze wijze verzoende hij de zonden van het volk voor weer een jaar.
9. Hoe vervulde Jezus het voorbeeld uit de oudheid?
9 In zijn brief aan de Hebreeën beschrijft de apostel Paulus uitvoerig hoe Jezus dat voorbeeld uit de oudheid vervulde:
„Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, een kopie van de werkelijkheid, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen. Noch om zichzelf dikwijls te offeren, zoals de hogepriester [van het oude Israël] weliswaar van jaar tot jaar de heilige plaats binnengaat met bloed dat niet het zijne is [met dierlijk bloed, niet dat van een volmaakt mens]. Anders zou hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld. Maar nu heeft hij zich in het besluit van de samenstelsels van dingen eens voor altijd gemanifesteerd om zonde weg te doen door middel van het slachtoffer van zichzelf. En zoals het voor de mensen weggelegd is eens voor altijd te sterven [wegens Adams zonde], maar daarna een oordeel, zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen” (Hebreeën 9:24-28).
Aldus sloot Jezus in de hemel de wettelijke procedure af waardoor hij de mensheid niet alleen van de van Adam geërfde zonde kon bevrijden, maar hen ook als zijn eigen familie kon adopteren, die hij nu eeuwig leven kan geven.
EEN GROOTSE UITDRUKKING VAN LIEFDE
10. (a) Waarom is de losprijs een grootse uitdrukking van liefde? (Johannes 15:9, 13) (b) Hoe kunnen wij onze dankbaarheid voor deze voorziening tonen, en wat zal dat voor ons betekenen? (Kolossenzen 3:17)
10 Wat een hoge prijs was Jezus bereid te betalen om de mensheid van zonde los te kopen! Hoe blij kunnen wij zijn dat de Vader en de Zoon deze liefdevolle voorziening voor de menselijke familie hebben getroffen! Ze is werkelijk een grootse uitdrukking van hun liefde jegens de mensheid, en wij dienen onze dankbaarheid daarvoor te tonen door vreugdevol Gods voorziening voor leven op Zijn voorwaarden te aanvaarden. Wie geloof in Jezus’ offer oefent, kan verzekerd zijn van eeuwig leven. Jezus illustreerde dit met de woorden:
„Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid; en werkelijk het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld.” — Johannes 6:47, 51.
11. (a) Wat moeten degenen doen die eeuwig leven wensen te ontvangen? (Romeinen 12:2) (b) Wat gebeurt er met iemand die de gastvrijheid van Gods huis aanneemt?
11 De dakloze wezen in onze illustratie moesten zich richten naar de maatstaven die in hun nieuwe tehuis golden. Zij moesten zich reinigen. Hetzelfde geldt in het geval van degenen die geloof in Jezus’ offer tonen en die hem tot hun „Eeuwige Vader” willen hebben (Jesaja 9:6). Zij moeten doen wat Jezus tot zijn discipelen zei:
„Wil iemand achter mij komen, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn martelpaal opnemen en mij voortdurend volgen” (Matthéüs 16:24).
Wij dienen niet te denken dat dit te moeilijk is, want bedenk dat Jezus ook zei: „Mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht” (Matthéüs 11:30). En als wij de gastvrijheid van Gods huis aannemen en daar van ganser harte dienen, zullen wij onnoemelijk veel vreugde ervaren. Zoals de zoon de wezen hielp zich te reinigen, en hij hen van voedsel en kleding voorzag, zal ook Jezus ons met geestelijk voedsel uit Gods Woord, de bijbel, voeden en ons helpen een reine, nieuwe persoonlijkheid aan te doen, „die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit”. — Efeziërs 4:24.
DE GAVE DES LEVENS AANWENDEN
12. (a) Voor wie volvoert Jezus als eerste een zondenverzoenend werk, en met welk doel? (b) Wat gebeurt er met degenen die in het „nieuwe verbond” zijn gebracht? (Hebreeën 8:10)
12 Reeds zesduizend jaar regeert „de dood als koning” over de mensen. Dat is het loon van de van Adam geërfde zonde. Maar thans biedt God ons de wonderbaarlijke ’gave van eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer’, aan (Romeinen 5:14; 6:23). Hoe wordt deze gave aangewend? Als eerste volvoert Jezus een zondenverzoenend werk ten behoeve van zijn „kleine kudde” van 144.000 volgelingen, die hun rechtschapenheid hebben bewaard en „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam [Jezus]”, en die met Christus „als koningen over de aarde regeren” zullen (Lukas 12:32; Openbaring 14:4; 5:9, 10). Op basis van Jezus’ offer worden zij als leden van het geestelijke Israël in een „nieuw verbond” met God gebracht, en elkeen moet zijn leven op aarde in getrouwheid beëindigen, waarna hij deel heeft aan de opstanding tot hemels leven (Hebreeën 8:8). Een klein overblijfsel van deze „kleine kudde” dient thans nog op aarde.
13. (a) Welke andere groep is in de laatste tijd verschenen? (Romeinen 8:21, 22) (b) Welk gelukkige vooruitzicht hebben zij? (Openbaring 7:15-17)
13 Maar zie! In de laatste tijd is er een „grote schare” op aarde verschenen, „uit alle natiën en stammen en volken en talen”, waartoe honderdduizenden behoren. Zij oefenen eveneens geloof „in het bloed van het Lam”, Jezus, en bewijzen hun rechtschapenheid jegens Gods soevereiniteit. Binnenkort zullen zij de „grote verdrukking” overleven, waardoor God Satans goddeloze samenstel van dingen zal vernietigen, en zij zullen dan op een gereinigde aarde leven, die in een paradijs wordt veranderd (Openbaring 7:9-14). Door middel van het liefdevolle bestuur van zijn koninkrijk zal Christus Jezus dan de waarde van zijn grote offer ten behoeve van hen aanwenden om hen tot menselijke volmaaktheid te brengen. Degenen die onder beproeving Gods soevereiniteit ondersteunen, zullen eeuwig leven ontvangen.
14. (a) Wat wordt in Openbaring 20:11-13 beschreven? (Johannes 5:28, 29) (b) Hoe worden de uit de doden opgewekte personen geoordeeld? (Handelingen 24:15)
14 Voor ons geestesoog kunnen wij zien hoe het paradijs op aarde wordt hersteld en hoe Openbaring 20:11-13 in vervulling gaat:
„Ik zag een grote witte troon [in de hemel] en degene die daarop was gezeten [Jehovah God]. . . . En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. . . . En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden.”
De vele mensen die zich in het graf bevinden, zullen tot leven op aarde worden hersteld. Ook zij behoren tot de „velen” van Jezus’ familie, die met zijn offer gekocht werden en wier onvolmaaktheden hij nu verwijdert (Hebreeën 9:28). Hij oordeelt hen niet naar hun vroegere zonden, maar overeenkomstig datgene wat zij hebben gedaan om te voldoen aan de dingen die „in de boekrollen geschreven” staan, namelijk Gods vereisten voor degenen die leven op de paradijsaarde willen verwerven.
15. Wie is voor deze wonderbaarlijke voorziening verantwoordelijk, en hoe kunnen wij derhalve onze dank tot uitdrukking brengen? (1 Korinthiërs 15:55, 57)
15 Evenals de vriendelijke heer en zijn zoon in onze illustratie, bewijzen de hemelse Vader, Jehovah, en zijn Zoon, Christus Jezus, ons mensen werkelijk een wonderbaarlijke liefdedienst door ons uit de toestand waarin wij weeskinderen zijn, los te kopen en ons het werkelijke leven terug te geven. Wanneer wij over deze wonderbaarlijke voorziening nadenken, voelen wij ons gedrongen uit te roepen:
„O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” — Romeinen 11:33.