Dien met de eeuwigheid voor ogen
1, 2. (a) Welke zienswijze hebben individuele personen en natiën met betrekking tot de toekomst? (b) Waarom zijn sommigen zelfs niet geneigd over hun toekomst te denken?
IS HET thans niet gewoon mensen te ontmoeten die door wat zij zeggen of doen onthullen dat hun basisthema in het leven is: „Geniet van het leven zolang u dit kunt; wie weet wat de dag van morgen zal brengen?” Zelfs veel natiën schijnen die gedachte te huldigen. Een van Europa’s meest invloedrijke economen beschuldigde zijn regering ervan een „Na ons de zondvloed”-gedragslijn te volgen, dat wil zeggen, met alleen het heden en niet de toekomst voor ogen, plannen op te stellen en geld uit te geven.
2 En veel mensen zijn zo teleurgesteld over de doeleinden en prestaties van de „gevestigde orde”, het zogenaamde „establishment”, dat zij geen belangstelling hebben voor een toekomst waarin nog meer van hetzelfde wordt geboden. In 1972 merkte een hoogleraar aan een College op dat „jonge volwassenen niet voldoende belangstelling schijnen te hebben voor hun eigen persoonlijke toekomst”. Hij voegde hieraan toe: „Het ontbreekt jongelui aan wat sociologen ’oriëntatiedoel’ noemen, en zij schijnen hun tijd vaak te verdoen met van alles en nog wat, van drugs en protesten tot experimenten in levensstijl en zinloze projecten of genoegens.” Wegens de steeds angstaanjagender waarschuwingen in verband met verontreiniging, misdaad, hongersnood en oorlog, willen weer andere mensen maar liever helemaal niet aan de toekomst denken.
3. Welk besef brengt veel mensen ertoe alleen voor het heden te leven?
3 Zelfs indien de grote natiën opzienbarende vorderingen zouden maken in het verbeteren van de internationale betrekkingen, zodat de voorzegde veelbetekenende bekendmaking van „vrede en zekerheid” elk moment verwacht kon worden, zouden vele mensen nog steeds ’alleen voor het heden leven’ (1 Thess. 5:3). Zij geloven dat zij maar het beste alles uit het leven kunnen halen terwijl zij het bezitten, aangezien de wetenschap (waarin zij hun vertrouwen hebben gesteld) de dood niet kan afwenden. Zo gaf een verslaggever in een commentaar op de bevindingen van de wetenschap toe dat professor Friedhelm Schneider van Tübingen heeft vastgesteld dat de zienswijze dat „de dood als een stoffelijke noodzakelijkheid aan het begrip leven is verbonden, door niets wordt ondersteund”. En deze verslaggever erkende dat de huidige bewijzen erop duiden dat men „met de juiste vermenging van hormonen in elke cel, niet meer zou sterven”. Toch was hij gedwongen hieraan toe te voegen: „Alleen is het op het ogenblik niet mogelijk deze juiste vermenging tot stand te brengen!” Voor de meeste mensen geldt dus de leuze: ’Leef voor vandaag!’ aangezien de dood onvermijdelijk lijkt.
4. (a) Is dit de zienswijze van Jehovah’s getuigen? (b) Wat dient elkeen van ons echter te beschouwen?
4 Wat een totaal andere levensopvatting wordt er evenwel onder de christelijke getuigen van Jehovah aangetroffen! Deze wordt niet gekenmerkt door een fatalistisch „laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij” (1 Kor. 15:32). In plaats daarvan hebben zij een intense belangstelling voor de toekomst en zien zij ernaar uit. Hun gehele leven en denkwijze is dan ook niet op een eindig, beperkt bestaan, maar op de eeuwigheid geconcentreerd. Is dat echter ook met u persoonlijk het geval? Laten wij, ten einde te zien hoe dit mogelijk is, de „eeuwigheid” met betrekking tot God en zijn voornemen beschouwen.
EEUWIGHEID INHERENT AAN ONZE AANBIDDING
5. Waarom is eeuwigheid fundamenteel voor onze aanbidding?
5 Er kan terecht worden gezegd dat de christelijke aanbidding om de eeuwigheid draait, want onze God zelf is eeuwig. Dit is voor mensen misschien moeilijk te bevatten — dat God nooit een begin heeft gehad. Maar beschouwt u eens de bergen, de gehele aarde en, ja, het gehele universum. Zijn deze nieuw, recent? Natuurgeleerden hebben de ouderdom van het universum op miljarden jaren bepaald. Zou de Schepper ervan dan niet nog langer bestaan? De apostel Paulus schreef begrijpelijkerwijs dat Jehovah’s „eeuwige kracht en Godheid” blijken uit wat Hij heeft geschapen. — Rom. 1:20.
6. Wat geeft de bijbel over Gods toekomst te kennen?
6 Gods eeuwigheid strekt zich ook tot in de toekomst uit. De schrijvers van zowel de Hebreeuwse Geschriften als de christelijke Griekse Geschriften wisten dat God nooit zal sterven en dat Jehovah derhalve tot in alle eeuwigheid zal regeren. De psalmist riep uit: „Jehovah is Koning tot onbepaalde tijd [Hebr., ’olam], ja, voor eeuwig [Hebr., ’ad]” (Ps. 10:16; Ex. 15:18). En in het laatste boek van de bijbel citeerde de apostel Johannes stemmen uit de hemel die over de Heer Jehovah zeiden: „Hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” De schrijver Johannes gebruikte hier de meervoudsvorm van de Griekse uitdrukking die letterlijk „tot de eeuwen der eeuwen” betekent (Openb. 11:15; 1 Tim. 1:17). Met betrekking tot de toekomst wist Johannes derhalve ontwijfelbaar dat onze Schepper tot „in de eeuwen der eeuwen” zal regeren (Kingdom Interlinear Translation). Wat kan dit zowel nu als in de toekomst voor u betekenen?
7. Is eeuwig bestaan met geheel Gods levende schepping op aarde verbonden? En hoe staat het met de mens?
7 Niet alles in Gods levende schepping is eeuwig. Wij weten dat planten, zelfs bomen die zeer oud worden, uiteindelijk sterven (1 Petr. 1:24). En er is geen bijbels bewijs voor de onderstelling dat God zich met betrekking tot afzonderlijke dieren had voorgenomen dat zij eeuwig zouden leven. Met mensen was het evenwel anders gesteld. God hield onze eerste ouders het vooruitzicht voor ogen dat zij nimmer zouden sterven. Door gehoorzaam te zijn, zouden zij de hoop kunnen koesteren eeuwig te leven (Gen. 2:17). Gods voornemen ten aanzien hiervan werd niet door ’s mensen zondeval doorkruist. De bijbel toont daarentegen aan dat Zijn voornemen om gehoorzame mensen eeuwig op aarde te laten leven beslist verwezenlijkt zal worden. Dit zal tot stand gebracht worden door middel van Gods koninkrijk, dat, zoals in Openbaring 12:1-5 staat beschreven, in 1914 G.T. in de hemel werd geboren. Ja, sinds die tijd is het passend geweest te zeggen: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer . . . geworden.” — Openb. 11:15.
EEUWIGE REGEERDERS IN HET KONINKRIJK
8. Waarom wordt Gods koninkrijk in de bijbel beklemtoond?
8 Dit koninkrijk, het middel waardoor eeuwig leven mogelijk is voor ons, is een hemelse regering. Jezus is zelf de voornaamste Regeerder en hij zal 144.000 mederegeerders hebben die uit de mensheid zijn gekozen en door God tot hemels leven zijn geroepen (Rom. 8:16, 17; Luk. 22:29; Openb. 5:9, 10; 14:1). De overheersende belangrijkheid van dit koninkrijk blijkt uit de nadruk die God er in de bijbel op heeft gelegd. Het was het belangrijkste onderwerp van Jezus’ prediking (Matth. 4:23). Ook is het grootste gedeelte van de christelijke Griekse Geschriften, met inbegrip van de beloften van eeuwig leven, tot de door de geest gezalfde christenen gericht die in dat koninkrijk zullen regeren.
9. Hoe kunnen wij weten wat Johannes in 1 Johannes 2:25 met „het eeuwige leven” bedoelde?
9 De apostel Johannes schreef bijvoorbeeld in 1 Johannes 2:25: „Dit [is] het beloofde dat hijzelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven.” Bedoelde hij eeuwig leven op aarde of onsterfelijk leven in de hemel? Johannes besefte dat God zich vanaf de tijd van Adam had voorgenomen de aarde gevuld te hebben met ware aanbidders die eeuwig leven zouden ontvangen. In deze woorden sprak Johannes echter tot christenen die door heilige geest waren gezalfd en tot hemels leven waren geroepen (1 Joh. 2:20). Hij vervolgde derhalve met te zeggen: „Wat wij zullen zijn, is nog niet openbaar gemaakt. Wij weten wel dat wanneer hij [God] openbaar wordt gemaakt, wij aan hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien zoals hij is.” — 1 Joh. 3:2.
10. Wat bedoelde Jezus toen hij zijn discipelen beloofde dat zij ’de dood nooit zouden zien’?
10 Een overeenkomstige belofte van eeuwig leven treffen wij aan in Jezus’ verklaring: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood stellig nooit zien” (Joh. 8:51; 6:51, 58; 11:25, 26; 12:25). Christus bedoelde vanzelfsprekend niet dat de getrouwe apostelen en anderen die weldra met heilige geest gezalfd zouden worden, nooit oud zouden worden of zouden sterven. Hij wist dat zij om hemels leven te ontvangen, moesten sterven. Enige maanden voordien had Jezus hun gezegd dat hijzelf zou sterven en daarna opgewekt zou worden (Matth. 16:21; 17:22, 23; Joh. 2:19-22). Ook al zijn gezalfde volgelingen moesten sterven om onsterfelijke regeerders in zijn koninkrijk te kunnen worden (1 Kor. 15:42-44, 49, 53; 2 Tim. 4:18). Hoe zouden zulke personen dan „de dood stellig nooit zien”? Doordat zij, door tot de dood toe getrouw te zijn, nooit van de tweede dood schade zouden lijden, zoals uit Openbaring 2:10, 11 blijkt. Na hun opstanding zullen zij derhalve, tot nut van al Gods dienstknechten op aarde, voor eeuwig koningen in de hemel zijn (Openb. 22:5). Wat een zegen!
11. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat het voor mensen die thans leven mogelijk is eeuwig op aarde te leven?
11 Deze hoop op eeuwig leven is evenwel niet beperkt tot degenen die deel uitmaken van het hemelse koninkrijk. Beslist niet. Toen Jezus over deze tijd sprak of over het geslacht dat de oprichting van het Koninkrijk zou meemaken, beloofde hij zeer beslist eeuwig aards leven. Thans leven wij in de tijd waarin de „schapen” van de „bokken” gescheiden worden (Matth. 25:31-33). En welke beloning stelde Jezus de „schapen” in het vooruitzicht die zijn gezalfde „broeders” hulp verlenen en dienst voor hen verrichten, maar die niet zelf zulke „broeders” van Christus zijn met hemels leven voor ogen? Hij beloofde dat deze rechtvaardigen het „eeuwige leven” zouden binnengaan, ja, leven hier op aarde (Matth. 25:46). Wat een opwindend vooruitzicht, eeuwig te mogen leven op een aarde die overeenkomstig Gods voornemen in een paradijs veranderd zal worden! Hoeveel betekent dat echter in werkelijkheid voor u? Geeft u er blijk van dit te geloven? Oefent het invloed uit op uw dagelijkse beslissingen, op uw houding ten opzichte van uw werkkring, op de vakken die u op school kiest, of u binnenkort zult trouwen? Ja, leeft u met de eeuwigheid voor ogen?
MEER DAN EEN GLIMP VAN HET EEUWIGE LEVEN
12. In welke betekenis zijn wij vooral bevoorrecht?
12 De mogelijkheid tot de „schapen” te behoren die het eeuwige leven op aarde zullen binnengaan zonder te behoeven sterven, dient uw toewijding jegens God te vergroten. Wel, u verkeert in de positie dingen te ervaren waarvan vele getrouwe dienstknechten van God in voorbijgegane eeuwen slechts een glimp konden zien. Merk eens op hoe dit het geval was met koning David.
13. Wat had David klaarblijkelijk in gedachten toen hij de woorden van Psalm 37:11, 29 schreef?
13 In Psalm 37:11, 29 schreef David: „De zachtmoedigen . . . zullen de aarde bezitten, . . . De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” Toen hij dit zei, had hij ongetwijfeld in gedachten wat in zijn dagen en gedurende de volgende generaties het geval had moeten zijn met betrekking tot het Beloofde Land. Volgens Gods verbond met Abraham moesten de goddeloze heidenen die in het land hadden gewoond, eruit verwijderd worden (Gen. 15:18-21; 17:8; Deut. 7:22; Joz. 21:43-45). Aldus had elke volgende generatie van rechtvaardige aanbidders die de natie Israël vormden, in het land, het deel van de aarde dat God hun had gegeven, kunnen wonen (Deut. 30:20). Wij weten echter dat de meeste Israëlieten ontrouw bleken te zijn, zodat zij Gods voornemen in dat opzicht niet uitvoerden. Ten slotte liet God zelfs toe dat de Assyriërs en de Babyloniërs het land veroverden en tijdelijk ontvolkten.
14. Welke verdere, grootsere betekenis had Psalm 37:11, 29, zoals Jezus aantoonde?
14 Wat David in Psalm 37 schreef, was evenwel ook een beschrijving van een glimp van het vooruitzicht dat christenen thans kunnen hebben. Dat Davids woorden een bredere toepassing, op grotere schaal, hadden en betrekking hadden op de Koninkrijksheerschappij over de gehele aarde, blijkt uit het feit dat Jezus in Matthéüs 5:5 een aanhaling deed uit Psalm 37. Zei Christus dat de volledige vervulling in het verleden had plaatsgevonden? Neen, want hij projecteerde Davids woorden in de toekomst door te zeggen dat ’de zachtaardigen de aarde zullen beërven’. Ja, de zachtaardigen die met Christus in zijn hemelse koninkrijk verbonden zullen zijn, zullen over deze aarde regeren (Openb. 5:9, 10). Jezus wist dat het Koninkrijk eeuwig in rechtvaardigheid over de aarde zou regeren. De aarde zelf zal dus door „rechtvaardigen” bevolkt worden die „er eeuwig op verblijven” zullen. Door middel van inspiratie had David aldus beschreven hoe de situatie uiteindelijk zou zijn als Jehovah zijn voornemen met betrekking tot onze aarde ten uitvoer brengt. Christenen kunnen zich erover verheugen dat zij de dingen kunnen ervaren waarvan David slechts een glimp zag en waarin hij slechts door middel van een toekomstige opstanding persoonlijk kon delen. Degenen die de Heer als „schapen” aan zijn rechterhand plaatst, hebben de gelegenheid ’eeuwig te verblijven’ op een aards paradijs dat voor eeuwig vanuit de hemel bestuurd zal worden.
15. Wat was Micha’s houding met betrekking tot het aanbidden van Jehovah, en wat betekent dit voor ons?
15 Hoe passend is het derhalve onze gedachten, plannen en verwachtingen te concentreren op het dienen van Jehovah met de eeuwigheid voor ogen! Sta er eens bij stil hoe geestdriftig David, Abraham en profeten zoals Jesaja en Micha geweest zouden zijn thans te leven en zich in zulke voorrechten te verheugen. Toen Micha profetisch het herstel van de zuivere aanbidding onder de joden na hun terugkeer uit ballingschap in 537 v.G.T. beschreef, gaf hij te kennen welke houding hij en andere ware aanbidders bezaten: „Want alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig” (Micha 4:1-5; Jes. 65:18). Hij was absoluut vastbesloten God eeuwig te dienen. Micha had destijds geen eeuwig leven. Tot op die tijd was de dood een onvermijdelijke ervaring voor sterfelijke mensen. Toch was Micha van plan God tot op de dag van zijn dood te dienen, en bij de opstanding in de Nieuwe Ordening zou hij zijn dienst voortzetten alsof hierin geen onderbreking was geweest. Wat een voortreffelijke zienswijze hield Micha erop na! Maar dienen wij, van wie velen het vooruitzicht hebben werkelijk zonder onderbreking eeuwig in de naam van God te wandelen, niet dezelfde zienswijze te hebben?
NIET ALLEEN MAAR TOT EEN BEPAALDE DATUM DIENEN
16. Hoe bezagen degenen die in de eerste eeuw G.T. christenen werden hun dienst?
16 Of wij persoonlijk het vooruitzicht hebben te zamen met Jezus in de hemel te leven of op een aards paradijs te verblijven, het is van het allergrootste belang in gedachten te houden dat niet een bepaalde datum, maar de eeuwigheid ons doel is. Wij kunnen in dit opzicht degenen navolgen die vóór de vernietiging van Jeruzalem in 70 G.T. christenen waren. Zij verwachtten terecht dat het einde van het joodse samenstel van dingen weldra zou aanbreken, gedurende de „grote verdrukking” die volgens Jezus in dat geslacht zou komen (Matth. 24:3, 21, 22, 34). Hadden zij echter, toen zij berouw hadden en christenen werden, het besluit genomen alleen maar tot een bepaalde datum of gebeurtenis dienst te verrichten? Beslist niet. Wat zij hadden geleerd en aanvaard, zoals wat Petrus tot Cornelius en zijn huisgezin predikte, hield niet in dat zij slechts totdat de een of andere naderende datum was aangebroken, christenen zouden zijn. God had veeleer „de gelegenheid tot berouw geschonken, hetwelk tot leven”, eindeloos leven als christenen, leidt. — Hand. 10:34-43; 11:18.
17. Hoe gaf Judas er blijk van deze zienswijze te bezitten?
17 Toen Jezus’ halfbroer Judas omstreeks 65 G.T., ongeveer één jaar voordat de Romeinen Jeruzalem voor de eerste maal aanvielen, zijn geïnspireerde brief schreef, maakte hij derhalve niet van de een of andere einddatum gewag. In plaats daarvan schreef hij: „[Bewaart uzelf] in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht” (Judas 20, 21). Hij wist dat het doel was God eeuwig te dienen. Of de „verdrukking” over het joodse samenstel over twee of drie jaar of nog later kwam, zou geen invloed uitoefenen op het feit dat zij ermee zouden blijven doorgaan God te dienen.
18. (a) Waar bevinden wij ons in de stroom des tijds? (b) Wat geeft de bijbelse chronologie te kennen, zonder datums vast te stellen?
18 En zo is het ook met ware christenen gesteld die op grond van de vervulling van bijbelse profetieën beseffen dat het einde van dit gehele goddeloze samenstel van dingen zeer nabij is. Het is waar dat de nauwkeurigste bijbelse chronologie die beschikbaar is, te kennen geeft dat in het midden van de jaren zeventig 6000 jaar menselijke geschiedenis zullen eindigen.a Deze christenen zijn er dus heel erg geïnteresseerd in te zien of dat zal samenvallen met het uitbreken van de „grote verdrukking” van onze tijd, waarin alle goddelozen op aarde zullen worden weggevaagd. Het zou kunnen. Maar zij wagen het nog niet eens precies te voorzeggen wanneer de vernietiging van Satans goddeloze samenstel van dingen zal plaatsvinden. Zij zijn er tevreden mee dit rustig af te wachten, in het besef dat geen enkel mens op aarde de datum weet. — Matth. 24:36.
19. Tot wat voor zienswijze onder Gods dienstknechten in deze tijd leidt dit?
19 Jehovah’s christelijke getuigen hebben het volste vertrouwen dat God dit goddeloze samenstel op ZIJN bestemde tijd tot een einde zal brengen. Als de „grote verdrukking” begint, zullen wij deze kunnen herkennen. In plaats dat wij over een bepaalde datum gaan speculeren, alsof wij met die datum als doel dienst verrichten, kunnen wij ons dus concentreren op het belangrijke predikingswerk waarvan Jezus zei dat zijn discipelen dit in deze tijdsperiode zouden doen (Mark. 13:10). Wij zullen dus, ongeacht wanneer de „verdrukking” uitbreekt, druk en ijverig bezig blijken te zijn met het ten uitvoer brengen van onze toewijzing. En onze „blik” op de toekomst zal niet op een bepaalde datum gericht zijn, maar wij zullen met de eeuwigheid voor ogen dienst verrichten, zoals Judas christenen ook aanspoorde te doen.
WEERSPIEGEL EEUWIGE AANBIDDING IN UW GEDRAG EN BESLISSINGEN
20, 21. (a) Wat zou iemands leven over zijn kijk op de toekomst te kennen kunnen geven? (b) Is dit een verstandige zienswijze?
20 Ons vaste geloof dat wij God eeuwig kunnen dienen, dient ook in andere aangelegenheden dan onze prediking duidelijk op de voorgrond te treden. Het dient invloed uit te oefenen op onze dagelijkse gedachten en daden. Dit wordt vermeld omdat iemand zou kunnen zeggen dat hij het eens is met alles wat wij tot op dit punt hebben beschouwd maar vervolgens door zijn dagelijkse leven toont dat het toch geen invloed uitoefent op zijn gedachten en daden. Hij zou kunnen tonen dat hij in werkelijkheid alleen voor het HEDEN leeft. Wat zou dat droevig zijn!
21 Alleen al het feit dat ware aanbidders een plaats in Jehovah’s eeuwige voornemen kunnen hebben, toont aan hoe vergankelijk het heden is. Het is te vergelijken met één centimeter op een maatstok die vele duizenden kilometers lang is, als u zich dat zou kunnen voorstellen. Zou iemand verstandig handelen wanneer hij zijn hele leven door de ene centimeter zou laten beheersen, alsof dat het belangrijkste was? Hoeveel evenwichtiger en verstandiger handelt degene die nu leeft met het doel eeuwig te kunnen leven, en die de dingen afmeet en naar waarde schat in termen van hoe ze zijn eeuwige welzijn zullen beïnvloeden!
22, 23. (a) Wat in verband met het huwelijk helpt de Schrift christenen te begrijpen? (b) Hoe hebben christelijke jongeren, die met de eeuwigheid voor ogen dienst verrichten, een geheel andere zienswijze met betrekking tot het huwelijk dan de wereld?
22 Eén voorbeeld waardoor wordt geïllustreerd hoe wij met de eeuwigheid voor ogen kunnen leven, houdt verband met het huwelijk. De neiging die jonge mannen en vrouwen ten opzichte van het huwelijk bezitten, is begrijpelijk. Het huwelijk is een regeling waarin God heeft voorzien en waaraan veel zegeningen zijn verbonden. Maar onder onvolmaakte mensen heeft het huwelijk ook zijn problemen en beperkingen (1 Kor. 7:28). De apostel Paulus begreep dit, en hij beval de ongehuwde staat aan voor christenen die in deze staat konden volharden zonder voortdurend door hartstocht gehinderd te worden. Zulke ongehuwde personen zouden ’voortdurend aandacht aan de Heer kunnen schenken’ zonder de afleidende factoren, die verband houden met de gehuwde staat. En Paulus zei dat dit voordeel van de ongehuwde staat vooral waardevol was omdat ’de overgebleven tijd kort is geworden’. — 1 Kor. 7:29-38.
23 Veel jonge mensen die geen geloof stellen in de mogelijkheid God eeuwig te dienen, hebben een houding van: ’Waarom zou ik mij druk maken over zelfbeheersing? Als wij van seks willen genieten of willen trouwen, laten wij dat dan doen. Wie weet wat de toekomst zal brengen?’ Een jonge christen die werkelijk met de eeuwigheid voor ogen dienst verricht, heeft echter niet zo’n haast. Hij is bereid te wachten totdat hij „de bloem der jeugd is gepasseerd” voordat hij besluit of het voor hem beter zou zijn te trouwen of niet. Intussen kan hij het voordeel van de ongehuwde staat ervaren: „onverdeelde toewijding aan den Here” (1 Kor. 7:35, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap). Indien hij na verloop van tijd besluit te trouwen, zal hij beter toegerust zijn de hiermee verband houdende verantwoordelijkheden te dragen. Door met de eeuwigheid voor ogen dienst te verrichten, wordt hij aldus geholpen het te vermijden alleen voor het „heden” te leven. En merk op dat dit in zijn dagelijkse beslissingen wordt weerspiegeld.
24. Welke uitwerking heeft de „eeuwigheid” op iemands kijk op materiële goederen?
24 Iemands geloof om eeuwig dienst te verrichten, dient ook invloed uit te oefenen op zijn kijk op geld en bezittingen. Veel mensen in de wereld hebben met betrekking tot deze dingen een ’krijg wat je krijgen kunt’-houding. En advertenties leggen er voortdurend de nadruk op nieuwe dingen nu te kopen. Hoe reageert u hier echter op? Wat is uw zienswijze? Wanneer u op het gebied van deze materialistische dingen wordt verleid, verschijnt de eeuwigheid dan in het beeld? Dit dient zo te zijn, want nadat de bijbel de gevaren van het liefhebben van geld en materiële bezittingen heeft aangetoond, wordt daarin de raad gegeven over het eeuwige leven na te denken (1 Tim. 6:6-12). Wanneer er dus rechtstreeks of op subtiele wijze druk op u wordt uitgeoefend om meer geld of bezittingen te verwerven, vraag uzelf dan af: ’Zal ik over duizend jaar spijt hebben van mijn besluit geen extra baan genomen te hebben waardoor ik een nieuwe auto of boot kon kopen?’ Of vraag u af: ’Zal ik in de Nieuwe Ordening, wanneer ik over een miljoen jaar terugkijk, het gevoel hebben dat ik een verkeerde beslissing heb genomen toen ik overwerk afsloeg om maar geen van mijn christelijke vergaderingen te hoeven missen?’ Ja, de eeuwigheid dient invloed uit te oefenen op ons dagelijkse leven en onze denkwijze.
25. Welke waarde heeft de juiste kijk op de eeuwigheid bij het volharden onder verschillende beproevingen?
25 Deze zelfde levensopvatting — dienen met de eeuwigheid voor ogen — zal christenen helpen vreugdevol te volharden. Hoewel het moeilijk kan zijn onder de beproevingen van tegenstand, ziekte en ouderdom te volharden, hoeven wij, vergeleken bij de eeuwigheid, slechts kort te volharden. Wij kunnen de eeuwigheid voor ogen houden, zoals de apostel als volgt verklaarde: „Ook al vervalt de mens die wij uiterlijk zijn, de mens die wij innerlijk zijn, wordt stellig van dag tot dag vernieuwd. Want alhoewel de verdrukking van korte duur is, en licht, bewerkt ze voor ons een heerlijkheid die van een steeds meer allesovertreffend gewicht is en eeuwig duurt, terwijl wij onze ogen niet gericht houden op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.” — 2 Kor. 4:16-18; Matth. 19:29.
26. Welke christelijke kijk dienen wij derhalve met betrekking tot de toekomst te hebben?
26 Laten wij er als christenen dus elke dag naar streven in gedachten te houden dat onze God eeuwig is en dat wij hem met de eeuwigheid voor ogen moeten dienen. En hij zal ons helpen door onze kennis van zijn eeuwige waarheid te vermeerderen en ons van zijn heilige geest te geven, die als een eeuwige helper voor zijn dienstknechten is beloofd (2 Joh. 2; Joh. 14:16, 17). Aldus zullen wij hem niet alleen thans of gedurende een beperkte levensduur dienen. Wij zullen hem veeleer eeuwig dienen, want aan hem zij „de heerlijkheid . . . tot in alle geslachten van de eeuw der eeuwen”. — Ef. 3:20, 21, Kingdom Interlinear Translation.
[Voetnoten]
a Zie Aid to Bible Understanding, blz. 322-348.