Een taal voor alle volken
„Want dan zal ik volken tot het spreken van een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” — Zef. 3:9.
1. Welke vragen rijzen er met betrekking tot taal?
VOND taal eigenlijk haar oorsprong in het verre verleden toen mensen leerden spreken door het geknor, gebrom en geblaf van de dierenwereld na te bootsen? Als de eerste taal werkelijk zo primitief was, hoe is het dan mogelijk dat de oudste talen die men kent een ingewikkelde grammatica hadden? En waar zijn alle talen trouwens vandaan gekomen? Hoe hebben zich zoveel talen ontwikkeld dat er thans 2796 of meer gesproken talen bestaan en dat zelfs de meest primitieve stam in het oerwoud een taal spreekt? Is het mogelijk dat de wereld der mensheid ooit verenigd zal worden door een gemeenschappelijke taal, een taal voor alle volken, in plaats van gekenmerkt en verdeeld te worden door taalbarrières?
2. Hoe is taal ontstaan, en is het gebruik ervan alleen tot de aarde beperkt?
2 De Heilige Schrift, waarvan het eerste gedeelte in de huidige vorm reeds uit 1513 v.G.T. dateert, werpt veel licht op de groei en verbreiding van talen. Hierin wordt onthuld dat taal haar oorsprong vond bij God. Reeds voordat de mens werd geschapen, bestond er taal. Het scheppingsverslag vermeldt dat Jehovah God tot zijn eerstgeboren Zoon in de hemelse gewesten sprak en zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.” Het was passend dat deze Zoon van God het „Woord” werd genoemd en als woordvoerder voor zijn Vader optrad, niet alleen met betrekking tot andere hemelse geestelijke schepselen, maar ook met betrekking tot de mens. — Gen. 1:26; Joh. 1:1-3.
3. Bij welke gelegenheden stelden de engelen zich in verbinding met mensen?
3 Eeuwen later besefte de apostel Paulus dat degenen die zich in de hemelse gewesten bevinden het vermogen bezitten te spreken, zoals blijkt uit het feit dat hij melding maakt van „talen van mensen en van engelen”. (1 Kor. 13:1; vergelijk Job 1:7-12; 2:2-6.) Het bijbelverslag bevestigt dat engelen zich bij verschillende gelegenheden met mensen in verbinding stelden. Een engel bracht Jehovah’s woorden van zegening en belofte aan Abraham over dat door bemiddeling van zijn zaad alle families van de aarde gezegend zouden worden, terwijl Jehovah’s engel bij een andere gelegenheid het goede nieuws van Jezus’ geboorte aan de herders bij Bethlehem bekendmaakte. — Gen. 22:15-18; Luk. 2:8-11.
4. Welk vermogen ontving Adam, en hoe weten wij dit?
4 Evenals Jehovah zijn geestelijke zonen met deze gave van de spraak begiftigde, heeft hij ook zijn menselijke zoon Adam een spraakvermogen gegeven. Jehovah gaf hem niet alleen het vermogen te spreken en spraak te begrijpen, maar ook om nieuwe woorden te vormen en aldus de taal te verrijken, zoals hij deed toen hij de dieren namen gaf (Gen. 2:19). Het feit op zichzelf dat Jehovah Adam opdracht gaf de aarde te vullen en te bebouwen en heerschappij te voeren over de dieren en hem ook waarschuwde voor ongehoorzaamheid aan Zijn wet, toonde aan dat God Adam de noodzakelijke woordenschat en taalkennis had geschonken om hem in staat te stellen deze instructies te begrijpen.
5. Waarom is het kennen van een taal zo belangrijk voor ons?
5 Deze gave van de taal werd echter niet aan de dieren geschonken. Hoewel dieren dan al in staat mogen zijn door geluiden gevoelens van vrees, woede, begeerte en tevredenheid tot uitdrukking te brengen, ontbreekt het hun, zoals de lexicograaf Köhler schreef, toch „aan begrip en denkvermogen, die het wezenlijke domein van de mensentaal vormen”. Gesproken taal is dus een gave die de mens wel met de engelen, maar niet met de lagere scheppingsvormen deelt. Taal is in werkelijkheid een sleutel tot kennis en menselijke samenwerking en vormt de basis voor het overgrote deel van alle contacten. Eén encyclopedie verklaart: „Denken en woorden gaan samen.” Zonder woorden zou men maar heel weinig inlichtingen en gedachten met iemand anders kunnen delen, zoals iedere reiziger in een vreemd land heeft bemerkt. Het schijnt dat wij zonder woorden zelfs beperkt zouden zijn in ons denkvermogen.
6. Hoe en waarom ontstond de grote verscheidenheid van talen?
6 Gedurende meer dan achttien eeuwen na de schepping van de eerste mens Adam, sprak de gehele mensheid de taal die God de mens oorspronkelijk had gegeven (Gen. 11:1). Toch bemerken wij dat er nu bijna 3000 talen in de wereld worden gesproken, de talloze streekdialecten niet meegerekend. Hoe is dit gekomen? Het bijbelverslag verhaalt dat na de Vloed mensen op een vlakte in Sinear besloten een naam voor zichzelf te maken door een stad te bouwen met een toren die tot aan de hemel reikte. Deze zou klaarblijkelijk een middelpunt van valse aanbidding worden, aangezien hun krachtsinspanningen in strijd waren met Jehovah’s eerder gegeven instructies aan Noach en zijn drie gehuwde zonen om zich te verspreiden en de aarde te vullen. Jehovah zei derhalve: „’Zie! Zij zijn één volk en er is één taal voor hen allen, en dit beginnen zij te doen. . . . Laten wij afdalen en daar hun taal verwarren, opdat zij niet naar elkaars taal luisteren.’ Daarom werd haar naam Babel genoemd, omdat Jehovah daar de taal van de gehele aarde had verward, en vandaar had Jehovah hen over de gehele oppervlakte der aarde verstrooid.” — Gen. 11:6, 7, 9.
7. (a) Wat wordt er bedoeld met „taalfamilies”? (b) Hoeveel nationale groepen en taalgroepen hebben zich vanuit Babel verspreid?
7 Hoe verwarde God de spraak zodat zij het oorspronkelijke Hebreeuws niet meer konden verstaan, waardoor de mensheid in verschillende taalgroepen werd verdeeld? Blijkbaar door hun herinnering aan hun vroegere taal uit te wissen en er een nieuwe woordenschat en grammatica voor in de plaats te stellen. Zoals taalgeleerden erkennen, zijn er verschillende taalfamilies. Er is geen bewijs dat ze alle tot de oorspronkelijke taal van Adam teruggaan of dat ze alle variaties van het Hebreeuws zijn, doch in plaats daarvan stammen ze af van de verscheidenheid van talen die ten tijde van Babel ontstonden. Elke taal heeft haar eigen woordenschat en wijze van gedachtenformulering, zodat de mensen in feite in verschillende taalpatronen denken, afhankelijk van de grammatica en woorduitgangen bijvoorbeeld. Zo spreekt Genesis hoofdstuk tien over de zeventig nationale groepen die van Noach afstamden en de talen die God in Babel gaf, met de woorden: „Van hen uit heeft de bevolking van de eilanden der natiën zich in hun landen verspreid, elk naar zijn taal, naar hun families, volgens hun natiën.” — Gen. 10:5, 20, 31.
8. Wat zijn geleerden over talen te weten gekomen?
8 Met het verstrijken van de tijd begonnen zich ten gevolge van verschillende factoren, zoals geografische barrières, afstand, omgang met andere volken en veroveringen, dialecten en zelfs nieuwe, aan deze oorspronkelijke talen verwante talen te ontwikkelen. Maar afgezien van het Hebreeuws, kunnen al deze taalgroepen of -families worden teruggevoerd tot de bakermat van de nieuwe talen der wereld op de vlakten van Sinear. Zo merkte de taalgeleerde Sir Henry Rawlinson op: „Indien wij ons louter zouden moeten laten leiden door het punt waar de taalpaden bijeenkomen en elkaar kruisen, en onafhankelijk van elke verwijzing naar het schriftuurlijke bericht, zouden wij er nog steeds toe worden gebracht onze keus te laten vallen op de vlakten van Sinear als het brandpunt waarvan de verschillende lijnen waren uitgegaan.” Een ander interessant facet van deze door God geschonken talen is dat ze, zoals Science News Letter zegt, in plaats van heel eenvoudig en primitief, vaak veel ingewikkelder waren dan moderne Europese talen. Hoe zou dit kunnen als talen uit het knor- en bromstadium waren geëvolueerd?
9. Welk vermogen bezit de mens in verband met talen, zoals de Schrift aantoont?
9 De dialecten en variaties binnen de taalfamilies die wij thans hebben, kunnen worden toegeschreven aan het vermogen dat Jehovah de mens in verband met taal heeft gegeven. Evenals Adam over het vermogen beschikte nieuwe woorden aan zijn woordenschat toe te voegen, is ook de mens in staat geweest zijn eigen woordenschat te verrijken en zelfs nieuwe talen te leren. Het kostte Abraham bijvoorbeeld blijkbaar geen moeite om met de Hamitische bevolking van Kanaän te spreken en er wordt niet over het gebruik van tolken gesproken (Gen. 23:7-15). Mogelijk kende hij Akkadisch, welke taal in de streek waarheen hij trok alom werd gesproken. Later geeft het bijbelverslag te kennen dat Jozef Egyptisch leerde toen hij in Egypte was — zeer waarschijnlijk toen hij een slaaf van Potifar was — en daarom zonder meer met Farao kon spreken. Om echter te voorkomen dat hij zijn identiteit te vroeg zou verraden toen hij de eerste keer met zijn Hebreeuwse broers sprak, nam hij zijn toevlucht tot een tolk. — Gen. 42:23.
10. Hoe en waarom demonstreerde Jehovah op Pinksteren zijn vermogen in verband met talen?
10 Op Pinksteren van het jaar 33 G.T. demonstreerde Jehovah opnieuw zijn ontzagwekkende vermogen in verband met taal toen de eerste christenen in Jeruzalem door de heilige geest plotseling met het vermogen werden begiftigd in vele talen te spreken die zij voordien niet hadden gekend. Maar ditmaal vermeerderde Jehovah de taalkennis die deze discipelen van Jezus reeds bezaten, in plaats van hun moedertaal uit hun geheugen te wissen, zoals hij in Babel had gedaan. Het doel van deze gave van meer talen was ook anders — niet om mensen van een verkeerd doel af te keren, maar om de verbreiding van de ware aanbidding en een kennis omtrent de Schepper onder mensen van verschillende talen te bevorderen (Hand. 2:1-11). Na de pinkstertijd waren degenen die de zuivere aanbidding opnamen, hoewel zij niet allen dezelfde taal spraken, verenigd door de gemeenschappelijke band van hun kennis omtrent Gods voornemen.
DE VERENIGENDE KRACHT DER WAARHEID
11. Op welke twee manieren was Gods geest met Pinksteren ten aanzien van de discipelen werkzaam?
11 Jezus had de apostelen van tevoren gezegd: „De helper, de heilige geest, die de Vader in mijn naam zal zenden, die zal u alle dingen leren en alle dingen welke ik u heb gezegd, in uw herinnering terugbrengen” (Joh. 14:26). Onder leiding van deze heilige geest gaf de apostel Petrus op Pinksteren het krachtige getuigenis omtrent Jehovah’s voornemen, met het gevolg dat er ongeveer drieduizend nieuwe aanhangers van het christelijke geloof werden gedoopt. Eerbiedige joden uit minstens vijftien verschillende landen die in Jeruzalem waren bijeengekomen, stonden verbaasd de honderd twintig discipelen in de vele talen van hun landen te horen spreken. Zij zeiden: „Ziet, zijn niet allen die daar spreken, Galileeërs? Hoe komt het dan dat een ieder van ons zijn eigen taal hoort, waarin wij werden geboren? . . . wij horen hen in onze talen over de grote daden van God spreken.” — Hand. 2:7, 8, 11, 41.
12. Waarvan legde Petrus getuigenis af, en met welk gevolg?
12 Petrus verklaarde deze verbazingwekkende gebeurtenis vervolgens in het Hebreeuws door Joëls profetie met betrekking tot de uitstorting van Gods geest aan te halen. Hij deed duidelijk uitkomen dat Jehovah degene was die de weg tot redding verschafte toen hij de nadruk legde op de verwijzing van de profeet naar „de laatste dagen”, in welke tijd „al wie de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered”. De aandacht vestigend op de krachtige werken die Jezus had verricht en die tot zijn dood en miraculeuze opstanding hadden geleid, beklemtoonde Petrus de alles overtreffende positie van Jehovah als de Opperste Soeverein. Hij paste de volgende woorden van David op Jezus toe: „Ik had Jehovah voortdurend voor ogen, want hij is aan mijn rechterhand, opdat ik nimmer zou wankelen.” Deze krachtige boodschap bewoog duizenden ertoe de schriftuurlijke hoop die hun en hun kinderen werd geboden van harte te aanvaarden, ook al bracht dit mettertijd tegenstand en vervolging over hen. — Hand. 2:17, 21, 25; Joël 2:32.
13. Hoe bleek dat het christendom een verenigende kracht was?
13 De verenigende uitwerking van de boodschap die daar werd bekendgemaakt, was opmerkelijk. Mensen uit vele landen werden bijeengebracht als één in het geloof. Paulus verklaarde later: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. Er is noch jood noch Griek . . . want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus” (Gal. 3:26, 28). Hoewel zij vele talen spraken, was hun boodschap dezelfde. Paulus legde er bij de Griekse broeders in Korinthe de nadruk op dat allen „in overeenstemming met elkaar” dienden te spreken en „nauw verenigd [moesten zijn] . . . in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.” — 1 Kor. 1:10.
14. Hoe dient onze gave van de spraak volgens David en Paulus te worden gebruikt?
14 Het belangrijkste in de gedachten van Jezus en zijn vroege discipelen was, hun tong tot lof van hun Schepper te gebruiken. Zij dachten er net zo over als David toen hij bad: „O Jehovah, moogt gij deze lippen van mij openen, opdat mijn eigen mond uw lof moge vertellen” (Ps. 51:15). Zelfs toen hun door de regeerders werd bevolen met hun evangelieprediking op te houden, verklaarden zij: „Wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben” (Hand. 4:20). Zij toonden hun verlangen naar juiste spraak echter niet alleen door te spreken over dingen die betrekking hadden op Gods voornemen, maar eveneens door de wijze waarop zij over alle dingen spraken. Paulus gaf de gemeente Efeze de raad: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders.” — Ef. 4:29.
15. Welke belofte wordt er in Zefanja 3:9 gedaan, en waarom is dit voor ons belangrijk?
15 Kunnen wij Jehovah’s gave van de taal thans op een soortgelijke wijze gebruiken? Beslist, en de profetie van Zefanja heeft voorzegd dat dit ook zou gebeuren. Uit de context blijkt dat Jehovah besloten heeft de natiën te vergaderen om zijn brandende toorn, die het gevolg is van zijn rechterlijke beslissing tegen hen, erover uit te storten. Zullen enkelen aan deze rechterlijke beslissing en Jehovah’s toorn ontkomen? Dat wij zijn gunst kunnen genieten, blijkt uit zijn profetische verzekering: „Want dan [of wel tijdens de „laatste dagen”] zal ik [Jehovah] volken tot het spreken van een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” Ja, als de zuivere taal niet werd gesproken en Jehovah’s naam niet werd aangeroepen, dan zou er, zoals Petrus had uiteengezet, geen manier zijn om aan Jehovah’s openlijke veroordeling over de natiën te ontkomen. Joël verzekert ons echter: „[Er] zullen de ontkomenen blijken te zijn, juist zoals Jehovah heeft gezegd, en onder de overlevenden, die Jehovah roept.” — Zef. 3:8, 9; Joël 2:32.
16. (a) Hoe kunnen wij de „zuivere taal” leren? (b) Wat toont aan dat de christenheid deze niet meester is geworden?
16 Hebt u de „zuivere taal” die noodzakelijk is om in leven te blijven, geleerd? Evenals elke taal een onderscheiden patroon van woorden en een onderscheiden grammatica heeft, heeft ook de waarheid, zoals deze in Gods Woord de bijbel staat en in deze „laatste dagen” door God aan ons verstand is geopenbaard, een patroon dat wij kunnen leren, een innerlijke harmonie. Ze is gebaseerd op het thema van Gods koninkrijk van rechtvaardigheid. Heeft iemand dit „patroon van gezonde woorden”, zoals Paulus het beschreef, eenmaal geleerd door tot een nauwkeurige kennis van de Schrift te komen, dan kan hij het zonder aarzelen, zonder het met ondeugdelijke leerstellige verdraaiingen te accentueren of te kleuren, tot anderen spreken (2 Tim. 1:13; 2 Petr. 3:16). Dat de christenheid deze „zuivere taal” niet heeft geleerd, blijkt duidelijk uit het verwarde mengelmoes van schriftuurlijke en filosofische „dialecten” dat ze spreekt. En verre van ’de naam van Jehovah aan te roepen’, verkiezen de orthodoxe religieaanhangers van de christenheid die naam te verwerpen en te vervangen door de dubbelzinnige uitdrukking „de Heer”. — 2 Petr. 2:1; Matth. 7:15-23.
17. In welk opzicht is deze taal ’zuiver’, en op welke schaal wordt ze gesproken?
17 Hoe blij kunnen wij zijn in het besef dat Jehovah overal op aarde getrouwe getuigen heeft die deze „zuivere taal” wel hebben geleerd — meer dan één miljoen zeshonderdduizend in meer dan tweehonderd landen — en die er behagen in scheppen zijn naam aan te roepen en hem „schouder aan schouder” te dienen, hoewel zij uit heel veel verschillende nationaliteiten, rassen en taalgroepen komen. Net als de vroege christenen zijn zij verenigd in een zuivere aanbidding tot lof van Jehovah. Ongeacht welke van de verschillende bijbelvertalingen zij gebruiken in de 1500 talen waarin de bijbel, op zijn minst gedeeltelijk, is vertaald, zij spreken toch in overeenstemming met elkaar over de daarin opgetekende fundamentele leerstellingen. Op deze wijze is hun taal ’zuiver’, niet slechts doordat ze voor godvrezende mensen aanvaardbaar is, maar ook doordat ze in haar vertolking van Jehovah’s voornemen onvervalst of zuiver is. — Joh. 8:42-47; Jak. 3:10, 11.
18. Hoe heeft Zacharia met betrekking tot onze tijd een uitbreiding voorzegd van het werk waarover in Handelingen 15:14 wordt gesproken?
18 Het gevolg van het vrijuit spreken van de waarheid tot anderen, werd goed voorzegd in de woorden van Zacharia: „Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, zeggende: ’Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is’” (Zach. 8:23). Hebt ook u zich aangesloten bij degenen die Jehovah uit alle natiën als zijn naamvolk heeft bijeengebracht? Dit is thans dringend noodzakelijk. — Hand. 15:14.
19. Hoe wordt de „zuivere taal” voor ons begrijpelijk gemaakt?
19 Het spreken van welke taal maar ook, met inbegrip van de „zuivere taal” der waarheid, gaat niet zonder krachtsinspanning gepaard. Voordat wij datgene kunnen spreken wat onze Schepper behaagt, moeten wij eerst leren wat het inhoudt. Evenals bij het leren van een nieuwe taal, ontdekken wij in de „zuivere taal” veel uitdrukkingen die wij voorheen niet kenden. Wij leren wat Gods koninkrijk werkelijk is, over de „grote schare” die Jehovah in de „laatste dagen” dient en over de ophanden zijnde vernietiging van „Babylon de Grote” vlak voordat de rest van dit wereldse „samenstel van dingen” in „Armageddon” ten onder gaat. Wij worden ook van tevoren gewaarschuwd voor de komende aanval van „Gog van Magog”. Wij behoeven niet ontmoedigd te zijn als enkele diepe geestelijke waarheden in het begin moeilijk te leren zijn. Het was alleen aan de uitstorting van Jehovah’s geest te danken dat de vroege volgelingen van Jezus op Pinksteren een duidelijker begrip van Jehovah’s voornemen kregen, en thans is het te danken aan het feit dat Jehovah’s geest op de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse rust dat wij begrip van Jehovah’s voornemen hebben, welk begrip wij met anderen kunnen delen. — Matth. 24:45-47.
20. Wat omvat het spreken van de „zuivere taal”?
20 Deze grotere waardering voor Jehovah’s Woord en onze verhouding tot hem beweegt ons ertoe „toevlucht [te] zoeken bij de naam van Jehovah”. Ze brengt een verandering teweeg in onze hoop ten aanzien van de toekomst, zodat wij thans ons vertrouwen stellen in Jehovah’s koninkrijk van rechtvaardigheid in plaats van in de dingen van deze wereld. Ze beweegt ons ertoe dit prachtige vooruitzicht met anderen te delen. Wij leren dat degenen die de „zuivere taal” spreken, er ook naar moeten leven. Zulke personen „zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, noch zal er in hun mond een bedrieglijke tong worden gevonden” (Zef. 3:12, 13). Wat een vreugde schenkt het deze „zuivere taal” met de meer dan één miljoen zeshonderdduizend personen die haar reeds hebben geleerd, aan anderen te kunnen onderwijzen! Alleen deze nauwkeurige kennis van de waarheid zoals Jehovah haar thans door middel van zijn organisatie openbaart, kan mensen van alle nationaliteiten en talen verenigen om schouder aan schouder „voor het geloof van het goede nieuws” te werken. — Fil. 1:27, 28.
TEGENSTAND TEGEN DE ZUIVERE TAAL
21. Hoe reageerden de discipelen van Jezus op pogingen die in het werk werden gesteld om hun bediening een halt toe te roepen?
21 Aangezien Jezus tegenstand ontmoette van personen die tegen de waarheid waren gekant, kunnen degenen die thans zijn loopbaan volgen hetzelfde verwachten (Joh. 15:20). Hoe zal onze reactie zijn? Bedenk dat Petrus en Johannes, hoewel zij in de gevangenis werden gezet omdat zij het goede nieuws van de komende „tijden van verkwikking” van Jehovah bekendmaakten, er niet door vrees toe werden gebracht met de prediking op te houden, maar er de volgende dag reeds mee voortgingen de religieuze leiders van het volk vrijmoedig getuigenis te geven. Zelfs toen hun streng werd gelast niets meer te zeggen, verklaarden zij: „Wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.” Ja, zij baden of Jehovah hun de kracht wilde geven ’met alle vrijmoedigheid zijn woord te blijven spreken’. — Hand. 3:11, 19; 4:20, 29.
22, 23. Hoe werd in Gabon en Cameroun het hoofd geboden aan pogingen die erop waren gericht een eind te maken aan de prediking van het goede nieuws?
22 Ook in deze tijd zijn er pogingen in het werk gesteld om de prediking van het goede nieuws een halt toe te roepen. Een bericht uit Gabon in West-Afrika luidt: „Hoewel de toestanden nog steeds erg moeilijk zijn, zijn de broeders niet ontmoedigd. Zij leren eenvoudig met de nieuwe omstandigheden te leven. Een opziener verklaart: ’Jehovah’s kracht is openbaar en hij sterkt ons tijdens onze vervolging. De vrees die wij in het begin van het verbod hadden, is veranderd in moed en onbezonnenheid in voorzichtigheid. Van een verzwakte staat zijn wij sterk geworden en onze onvruchtbare toestand is veranderd in een vruchtbare toestand. In onze gemeente hebben wij er in zes maanden reeds tien nieuwe verkondigers bij zien komen en in minder dan een jaar hebben wij veertien personen gedoopt. Gehoorzaamheid aan Jehovah heeft zijn zegen tot gevolg gehad.’”
23 In het naburige Cameroun werden elf broeders door de politie thuis opgepakt en naar de gevangenis gebracht. Zij hadden niet eens een vergadering gehouden of anderen getuigenis gegeven toen zij werden gearresteerd! Drie weken lang werden zij vastgehouden in een kleine cel waar de hitte bijna ondraaglijk was. Zij beseften echter dat dit een onaangeroerd gebied voor de prediking was. De hele dag gaven zij dus getuigenis; aangezien er gevangenen weggingen en er weer anderen voor in de plaats kwamen, bleven zij gewoon tot verschillende personen prediken, ongeveer net zoals toen zij vrij waren om van huis tot huis te gaan. Bij het laatste bericht was één broeder nog altijd niet vrijgelaten, eenvoudig omdat men bijbelse lectuur in zijn huis had gevonden. Maar de tien die wel in vrijheid werden gesteld, kwamen uit de gevangenis en waren verheugd over het voorrecht dat hun het goede nieuws van Gods koninkrijk was toevertrouwd en dat zij de gelegenheid hadden gehad er met anderen over te spreken. — 1 Thess. 2:1-4.
24. Welke uitwerking heeft de „zuivere taal” op Jehovah’s volk gehad, en waarnaar zien zij uit?
24 Of wij nu met tegenstand te kampen hebben of niet, het belangrijkste voor een ieder van ons is, dat wij onze gave van de taal gebruiken om onze Schepper ermee te behagen. Als wij Jehovah’s schitterende voornemen hebben leren kennen, hebben wij het voorrecht deze boodschap van hoop en leven aan anderen te brengen. Of wij nu onderlegd zijn of niet, Jehovah kan ons sterken om zijn voornemen met degenen te delen die liefde hebben voor wat juist is. Ondanks de vele talen die door Jehovah’s dienstknechten overal ter wereld worden gesproken, zijn allen toch verenigd door de „zuivere taal” van de bijbelse waarheid. Als wij werkelijk dankbaar zijn voor deze gave van de taal, zullen wij haar willen gebruiken tot lof van Jehovah. Als wij dit thans doen, kunnen wij uitzien naar de tijd gedurende Christus’ Koninkrijksregering dat ’elke tong openlijk zal erkennen dat Jezus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader’ (Fil. 2:11). Het schijnt redelijk de gevolgtrekking te maken dat de gehele getrouwe mensheid dan niet alleen verenigd zal zijn door de banden van de zuivere aanbidding maar ook door de verdere zegen van één enkele taal voor alle volken, die door allen wordt begrepen en die mogelijk wordt gemaakt door de hemelse Koninkrijksregering van de grootse Schepper van de taal, Jehovah.
[Kaart op blz. 749]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
(Wan-meer)
HOF VAN EDEN — DE EERSTE TAAL WAS HEBREEUWS
TIGRIS
EUFRAAT
BABEL — ALLE ANDERE TALEN BEGONNEN IN BABEL
Vlakten van Sinear
(Perzische Golf)