De aan de paal gehangen Christus, „de kracht Gods”
„De joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de natiën dwaasheid.” — 1 Kor. 1:22, 23.
1. (a) Welke toestanden in de christelijke gemeente in Korinthe brachten Paulus ertoe de nadruk te leggen op de aan de paal gehangen Christus? (b) Welke punten die Paulus in 1 Korinthiërs 1:17-25 duidelijk wilde maken, gaan wij nu nader beschouwen?
PAULUS schreef de bovenstaande woorden over de „aan de paal gehangen Christus” aan de christelijke gemeente te Korinthe. Het Korinthe van Paulus’ tijd was een kosmopolitische stad, waarin Romeinen, Grieken, Aziaten en joden woonden. In de christelijke gemeente aldaar heerste een zekere verdeeldheid, omdat bepaalde groepen zich aan de zijde van vooraanstaande personen schaarden. Als gevolg hiervan zei Paulus: ’De Christus bestaat verdeeld’ (1 Kor. 1:13). Ook kunnen sommige joodse christenen geneigd geweest zijn aan bepaalde punten van de Wet vast te houden, terwijl sommigen van degenen die tot andere rassen behoorden, misschien onder de indruk waren van de welsprekendheid van de Griekse filosofen. Het evangelie moest echter niet met verheven taal worden gepredikt, en ook moest het niet worden vervalst door vermenging met de wijsheid van religieuze tradities of filosofische speculaties. Wàt daar in Korinthe ook het geval geweest mag zijn, de apostel Paulus achtte het goed krachtig de nadruk te leggen op de noodzaak de prediking tot de „aan de paal gehangen Christus” te beperken. Zijn woorden in 1 Korinthiërs 1:17-25 geven dit te kennen, en ze vormen de basis voor dit en het volgende artikel. Hij schreef:
„Christus heeft mij . . . uitgezonden om . . . het goede nieuws bekend te maken, niet met wijsheid van woorden, opdat de martelpaal van de Christus niet nutteloos gemaakt zou worden. Want de prediking omtrent de martelpaal is dwaasheid voor hen die vergaan, maar voor ons, die worden gered, is ze Gods kracht. Want er staat geschreven: ’Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en de intelligentie der intellectuelen negeren.’ Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de debatvoerder van dit samenstel van dingen? Heeft God de wijsheid van de wereld niet dwaas gemaakt? Want daar de wereld, in de wijsheid Gods, door middel van haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God goedgedacht door middel van de dwaasheid van wat wordt gepredikt, degenen te redden die geloven. Want de joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de natiën dwaasheid; voor hen echter die de geroepenen zijn, zowel joden als Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. Want iets dwaas van God is wijzer dan de mensen, en iets zwaks van God is sterker dan de mensen.”
2. Wat gebeurde er toen Jezus werd gezalfd, en aan welke activiteit nam hij deel?
2 Zoals uit deze aanhaling blijkt, ’vroegen de joden om tekenen’. Had Jezus niet overvloedig veel tekenen verschaft? Hij was in 29 G.T. naar de rivier de Jordaan gekomen en had zich daar voor de doop aangeboden. Toen hij uit het water omhoogkwam, daalde Gods geest in de vorm van een duif op hem neer en zei Jehovah’s stem uit de hemel: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Nadat Jezus 40 dagen in de wildernis had doorgebracht en op succesvolle wijze de verleidingen van de Duivel had weerstaan, begon hij het koninkrijk te prediken en wonderen te verrichten. Matthéüs vermeldt welke uitwerking deze activiteit had: „Hij [trok] rond door geheel Galiléa, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk genas. En het bericht over hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht allen tot hem die er slecht aan toe waren, die door verscheidene kwalen en pijnen gekweld werden, door demonen bezetenen en lijders aan vallende ziekte en verlamden, en hij genas hen. Derhalve volgden grote scharen hem, van Galiléa en Dekápolis en Jeruzalem en Judéa en van de overzijde der Jordaan.” — Matth. 3:13-17; 4:23-25.
„WIJ WILLEN GRAAG EEN TEKEN . . . ZIEN”
3. Welke tekenen verrichte Jezus, maar wat verzochten de schriftgeleerden niettemin?
3 De mensen waren zo verbaasd over zijn wonderbaarlijke werken, dat zij hem als de beloofde Messías bezagen. „Wanneer de Christus gekomen zal zijn”, zo vroegen zij, „zal hij dan soms meer tekenen verrichten dan deze man heeft verricht?” Jezus veranderde water in wijn, liep op water, kalmeerde de winden en bracht stormachtige zeeën tot bedaren; hij voedde duizenden op wonderbare wijze met een paar broden en vissen, genas de zieken, liet de lammen lopen, opende de ogen van de blinden, genas melaatsen en wekte zelfs de doden op. Wie zou om nog meer tekenen kunnen vragen? De religieuze leiders van de joodse natie konden dit en deden dit ook. Zij hadden veel van deze tekenen van Jezus met eigen ogen gezien en hadden over nog veel meer van deze tekenen horen vertellen. Maar ondanks dit alles kwamen de schriftgeleerden en de Farizeeën tot Jezus met wat een ontstellend verzoek genoemd zou kunnen worden: „Leraar, wij willen graag een teken van u zien.” — Joh. 7:31; Matth. 12:38.
4, 5. Wat hadden deze schriftgeleerden en Farizeeën, met het oog op hun beroep, moeten weten, hetgeen hen ervan had moeten overtuigen dat Jezus de Messías was?
4 Van alle mensen die Jezus, als Messías, om extra bewijzen zouden willen vragen, hadden deze religieuze leiders de laatsten moeten zijn! De schriftgeleerden hadden de Hebreeuwse Geschriften hun leven lang ijverig bestudeerd. Zij waren erg precies in hun studie van deze Geschriften en debatteerden lang en uitvoerig met elkaar om tot juiste conclusies met betrekking tot de toepassing ervan te komen. Zij hadden een uitgebreid stelsel van mondelinge tradities bijeengebracht dat voorgaf de Hebreeuwse Geschriften tot in de kleinste details te verklaren en duidelijk te maken. En door hun studies zullen zij beslist op de hoogte zijn geweest van de profetieën waarin de komst van de beloofde Messías was voorzegd.
5 Wisten zij bijvoorbeeld niet dat de Messías uit de stam Juda en uit het geslacht van David zou komen, dat hij in Bethlehem geboren zou worden, dat zijn komst zou worden aangekondigd door iemand die met Elía te vergelijken zou zijn en dat hij de ziekten en pijn van het joodse volk zou dragen? Meer dan 300 Hebreeuwse profetieën betreffende de eerste komst van de Messías werden in Jezus vervuld — en vele ervan waren reeds in vervulling gegaan toen zij Jezus om een teken kwamen vragen. Jezus herinnerde hen eraan dat zij als gevolg van hun studie van de Schrift van hem op de hoogte hadden moeten zijn: „Gij onderzoekt de Schriften, omdat gij denkt dat gij door middel daarvan eeuwig leven zult hebben; en deze leggen juist getuigenis over mij af.” — Joh. 5:39.
6. Hoe antwoordde Jezus op hun verzoek, en waarom niet met verachting?
6 Antwoordde de Zoon van God derhalve met vernietigende verachting toen zij zeiden: „Wij willen graag een teken van u zien”? Laten wij eens zien: „Hij gaf hun ten antwoord: ’Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn’” (Matth. 12:38-40). Neen, Jezus hekelde hen in zijn antwoord niet omdat zij de vele wonderbare tekenen negeerden die reeds waren gegeven of omdat zij niet door de Messiaanse profetieën die reeds in hem in vervulling waren gegaan, overtuigd waren geraakt. Hij begreep hen, hun verlangens, hun dwaling, met het gevolg dat hij de situatie in zijn antwoord rechtstreeks aanpakte.
HET TEKEN DAT ZIJ WILDEN ZIEN
7, 8. Welk teken wilden de joden zien, en wat was het enige teken dat zij zouden krijgen, en waarom?
7 Jezus wist welk teken zij wilden zien. Het staat in Daniël 7:13, 14 opgetekend: „Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.”
8 Dit had betrekking op de tweede komst van de Messías, als het Messiaanse koninkrijk alle onderdrukkende menselijke regeringen zal vervangen en voor Jehovah’s aanbidders over de gehele aarde blijvende vrede en rust zal brengen. De joodse regeerders wilden dat de Messías in koninklijke macht zou komen, het onderdrukkende juk van Rome van hun nek zou wegnemen en verbreken en hen met politieke macht zou verheerlijken. Zij liepen op Jehovah vooruit. Zij waren getuige van de eerste komst van de Messías, tijdens welke hij moest lijden en als een losprijs moest sterven en gedurende gedeelten van drie dagen in het graf moest zijn. Dat teken van de eerste komst was alles wat zij zouden krijgen.
9. Wat hebben de joden in Jezus’ tijd niet onderscheiden, en door welk vurige verlangen van hun zijde werden zij ervoor verblind Jezus als Messías te erkennen?
9 In plaats dat die joden het teken ontvingen dat zij van de Messías verlangden, kregen zij juist datgene wat hen volledig tot struikelen bracht, namelijk een aan de paal gehangen Messías! Paulus schreef: „De joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de natiën dwaasheid” (1 Kor. 1:22, 23). De val van de joden werd veroorzaakt doordat zij in gebreke bleven te onderscheiden dat er sprake was van twee komsten van de Messías. De Hebreeuwse Geschriften bevatten twee stellen profetieën betreffende de Messías: één stel voor zijn eerste komst, en het andere stel voor zijn tweede komst. (Zie tabel op bladzijde 1148 van het boek Aid to Bible Understanding voor profetieën betreffende de eerste komst en de vervulling ervan; enkele van de profetieën betreffende de tweede komst zijn Daniël 7:13, 14; 2:35, 44; Psalm 2:1-9; 110:1-6.) De joden bleven echter in gebreke te onderscheiden dat er van twee komsten sprake was. Zij geloofden in slechts één komst. Aangezien zij ernaar hunkerden dat hun Messías in macht zou komen en het Romeinse juk van hun nek zou wegnemen en zou verbreken, verblindden zij zichzelf voor zijn komst als een lijdende, vervolgde, verworpen en aan de paal gehangen Messías. In werkelijkheid waren zij verward in hun kijk op de Messías. Veel Messiaanse profetieën onderscheidden zij niet als zodanig. Sommige joden geloofden niet eens in een persoonlijke Messías. Anderen wilden om zelfzuchtige redenen niet dat hij zou komen en Rome tot verzet zou prikkelen (Joh. 11:47, 48). Velen riepen daarentegen luid om zijn komst als een militarist om hen van Rome te bevrijden.
„IETS ZWAKS VAN GOD”
10. (a) Waarom bezagen de joden Jezus als „iets zwaks van God”, en hoe verschilde hij van valse messíassen in die eerste eeuw G.T.? (b) Welke situatie bleek er destijds in Palestina te bestaan, zoals door The Interpreter’s Bible wordt onthuld, als gevolg waarvan Jezus onaanvaardbaar was voor de joden?
10 Deze Jezus was zwak in hun ogen — veel te zwak om hun hoop te vervullen ten aanzien van een messías die het Romeinse Rijk zou vernietigen. Had hij niet gezegd dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was en dat zijn dienaren niet zouden strijden? Hij weigerde botweg het koningschap toen het hem werd aangeboden. Hij was er een voorstander van zijn vijanden ook de andere wang toe te keren! Zij verwachtten destijds hun Messías — maar niet deze messías! (Joh. 18:36; 6:15; Matth. 5:39; Luk. 3:15) The Book of Jewish Knowledge zegt onder „Messías” dat verscheidenen in de eerste eeuw G.T. de Messías beweerden te zijn, en voegt hier vervolgens aan toe: „Het bijzondere van deze eerste eeuwse pretendenten naar de positie van Messías, was dat elk als een verzamelpunt voor joodse opstand tegen de Romeinse heerschappij diende. In tegenstelling tot Jezus . . . waren de andere ’messíassen’ van die periode zonder uitzondering militante stokebranden en patriotten.” Dat Jezus bij bovengenoemde gelegenheden in gebreke was gebleven zich een krachtige Messías te betonen, was in hun ogen al erg genoeg, maar toen hij ten slotte op oneervolle wijze aan een martelpaal stierf, maakte dit hem totaal onaanvaardbaar! In 1 Korinthiërs 1:25 toonde de apostel Paulus derhalve aan dat de joden de „aan de paal gehangen Christus” als „iets zwaks van God” beschouwden en volledig tot struikelen werden gebracht. In The Interpreter’s Bible, Deel 10, blz. 29, wordt hierover het volgende commentaar gegeven:
„De joodse religieuze hoop in de dagen van Paulus was gebaseerd op apocalyptische verwachtingen van een indrukwekkende, catastrofale bevrijding van de Romeinse onderdrukkers: zij zagen uit naar een bevrijder die de natie tot de belangrijkste onder de natiën van de wereld zou maken. Hun diepe teleurstelling in Jezus in de dagen dat hij in het vlees op aarde was, is ten dele rechtstreeks terug te voeren tot zijn weigering de natie militair leiderschap te geven, naar de stijl van de Makkabeeën. In Paulus’ tijd was Palestina als een smeulend vuur. Rome’s procurators konden de oplaaiende vlammen van sporadische, plaatselijke opstand onderdrukken; maar het smeulende vuur was een andere kwestie. Jezus had op het toppunt van zijn populariteit slechts een bevel hoeven te geven en duizenden zwaarden zouden uit de schede zijn getrokken, met het gevolg dat Rome er misschien een hele kluif aan gehad zou hebben de uitbarsting van ingehouden religieus idealisme en fanatiek nationalisme van de joden te bedwingen. Voor een volk waarvan de verbeeldingskracht en de geest door zulke ideeën en zulke apocalyptische verwachtingen werden aangevuurd, was het teken van een ’gekruisigde Christus’ een onbeschrijfelijke ergernis. Het woord van het kruis was voor hen in één woord weerzinwekkend. Zij moesten er niets van hebben.”
11. Onder welk misverstand werkten zelfs de intieme discipelen van Jezus, en op grond waarvan antwoordt u aldus?
11 Zelfs de intieme metgezellen van Christus Jezus begrepen pas later dat de Messías tweemaal zou komen en dat zijn eerste komst met de „aan de paal gehangen Christus” zou eindigen. Toen Johannes de Doper in de gevangenis over Jezus’ wonderbare tekenen hoorde, scheen hij meer te verwachten, want hij liet het volgende aan Jezus vragen: „Zijt gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?” Hoewel Petrus Jezus als de Messías identificeerde, begreep hij toch niet de tekenen die als een vervulling van de eerste komst geschiedden (Matth. 16:16, 21-23). Zelfs na Jezus’ dood en opstanding verwachtten zijn discipelen nog altijd dat er ten tijde van deze eerste komst een aards koninkrijk opgericht zou worden. Zij vroegen: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” — Matth. 11:2, 3; Hand. 1:6.
DE MARTELPAAL NIET NUTTELOOS GEMAAKT
12. Hoe hebben sommige joodse religieuze leiders uiteindelijk getracht de twee stellen profetieën betreffende twee komsten met elkaar in overeenstemming te brengen?
12 Na de uitstorting van heilige geest met Pinksteren, in 33 G.T., begrepen Jezus’ discipelen de twee komsten, terwijl zij overal getuigenis aflegden van „dingen die volgens dat wat door de Profeten en ook door Mozes is verklaard, zouden geschieden, namelijk dat de Christus moest lijden” (Hand. 26:22, 23). De christelijke argumenten aan de hand van de Hebreeuwse Geschriften en de niet verwezenlijkte joodse verwachtingen brachten latere joodse geleerden ertoe de Messiaanse profetieën opnieuw uit te leggen. In Daniël 7:13 werd bijvoorbeeld gezegd dat de Messías op de wolken des hemels zou komen, terwijl hij volgens Zacharia 9:9 bij zijn komst nederig op een ezel zou rijden. Volgens één mening, die in de talmoed wordt aangetroffen, trachtte men dit probleem op te heffen door slechts één komst te leren: als Israël waardig was, zou de Messías op de wolken komen, maar als Israël zich onwaardig gedroeg, zou hij op een ezel komen (Babylonische talmoed, Sanhedrin, 98a). Volgens een andere benadering erkende men dat er twee groepen van profetieën waren — voor een eerste en voor een tweede komst — en zei men dat er twee messíassen zouden komen, waarvan de één de zoon van Jozef en de andere de zoon van David zou zijn, terwijl beide groepen van profetieën in hen samen hun vervulling zouden vinden (Edersheims Life and Times of Jesus the Messiah, Deel II, blz. 434, 435). Beide messíassen zouden echter in dezelfde tijd komen.
13. (a) Door welke joodse geloofsovertuigingen werd Jezus in hun ogen als Messías uitgeschakeld? (b) Hoe maakten deze joodse opvattingen de martelpaal nutteloos?
13 Zij hielden echter vol dat Jezus geen van deze messíassen kon zijn. Jezus volgde namelijk niet de mondelinge tradities van de schriftgeleerden, en hier tegenin gaan, is volgens de talmoed strafbaarder dan tegen de Hebreeuwse Geschriften ingaan. Ook zei Jezus dat hij de Mozaïsche wet zou vervullen — en deze aldus tot een einde zou brengen. De joden beschouwden deze Wet echter als eeuwig, als iets dat nooit afgeschaft zou worden. Bovendien geloofden de joden dat zij voor hun redding geen messías nodig hadden. Zij konden het koninkrijk op drie manieren beërven: door werken van de Wet te verrichten, door aalmoezen aan de armen te geven en door Abraham als hun vader te hebben (Matth. 3:7-10; Rom. 3:20; 4:2, 3; 9:31, 32). Een dergelijke wijsheid van de schriftgeleerden maakte de martelpaal tot iets nutteloos, tot iets dat niet noodzakelijk was voor redding. Paulus had deze valse wijsheid in gedachten toen hij de zinloosheid ervan met Gods kracht, de aan de paal gehangen Christus, vergeleek. Hij maakte hun „wijsheid van woorden” niet als ’goed nieuws’ bekend, „opdat de martelpaal van de Christus niet nutteloos gemaakt zou worden. Want de prediking omtrent de martelpaal is dwaasheid voor hen die vergaan, maar voor ons, die worden gered, is ze Gods kracht”. — 1 Kor. 1:17, 18.
14. (a) Wie beschimpten Jezus aan de martelpaal, en met welke woorden? (b) Wat bevestigden de gebeurtenissen destijds in werkelijkheid?
14 Wat zou het dat Jezus inderdaad als een schaap naar de slachting ging, gekweld, veracht, ongewenst en verworpen? (Jes. 53:1-7) Wat zou het dat hij zwak en krachteloos leek toen hij daar aan de martelpaal hing, terwijl sommigen hoonden: „Ha! Gij daar, die de tempel zou afbreken en in drie dagen tijds zou opbouwen, red uzelf door van de martelpaal af te komen” (Mark. 15:29, 30). En „insgelijks dreven ook de overpriesters met de schriftgeleerden en oudere mannen de spot met hem en zeiden: ’Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden!’” (Matth. 27:41, 42) In plaats dat deze gebeurtenissen Jezus diskwalificeerden, bevestigden ze juist dat hij de Messías was. — Ps. 118:22; Jes. 8:14; 28:16; 1 Petr. 2:4-8.
15. Hoe werd de „aan de paal gehangen Christus” destijds beschouwd door degenen die vergingen en door degenen die gered werden, en welk feit blijft ondanks het gehoon van de spotters bestaan?
15 Paulus is vastbesloten de loskoopvoorziening van Jehovah als het enige middel tot redding te beklemtonen. De joden mogen dan tekenen willen zien en de Grieken mogen naar wijsheid hunkeren, maar Paulus zal de „aan de paal gehangen Christus” prediken, ook al brengt dit joden tot struikelen en schijnt het Grieken dwaasheid toe — „voor hen echter die de geroepenen zijn, zowel joden als Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. Want iets dwaas van God is wijzer dan de mensen, en iets zwaks van God is sterker dan de mensen” (1 Kor. 1:22-25). Laten joden en Grieken de „aan de paal gehangen Christus” maar als zwak en dwaas beschouwen; deze „wijsheid Gods” is nog steeds veel sterker en wijzer dan joodse tradities en Griekse filosofieën. Verdere redenen worden in het volgende artikel verschaft.
[Illustratie op blz. 19]
Hoewel Jezus op water liep en veel andere wonderen verrichtte, wilden de joodse religieuze leiders „een teken” zien — een extra bewijs dat hij de Messías was