’Roep vrijheid uit in het ganse land’
„Op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land. En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het [ganse] land, voor al zijn inwoners.” — Lev. 25:9, 10, KJ.
HET volgende is de openbare lezing die in maart, april en mei 1951 door de president van het Watch Tower Bible & Tract Society (Wachttoren Bijbel- & Traktaatgenootschap) werd uitgesproken voor toehoorders in Hawaii, Nieuw-Zeeland, Australië, op de Filippijnen, in Japan en andere plaatsen in de Stille Oceaan. Wegens het opwekkende thema en de belangrijkheid van de lezing drukken wij haar hier af ter lezing en nauwkeurige bestudering.
1, 2. Voor het uitroepen waarvan is het thans de tijd, en wat maakt het passend?
THANS is het de tijd om in de gehele aarde, onder alle rassen en natiën, vrijheid uit te roepen. Om deze reden wordt de boodschap uitgesproken die gij nu te horen krijgt, en wij willen aantonen dat ze op het juiste fundament is gebaseerd en de juiste vrijheidstoon doet weerklinken.
2 Het uitroepen van vrijheid betekent dat er mensen zullen worden vrijgemaakt. Het uitroepen er van zal voor allen die gerechtigheid en waarheid liefhebben en die verlangen naar ware vrijheid voor de GEHELE mensheid, en niet slechts voor hun eigen natie of ras, welkom nieuws zijn. Sedert het einde van de eerste Wereldoorlog, in het jaar 1918, heeft de honger naar vrijheid als nimmer tevoren aan de ziel der mensheid geknaagd. Door velen werden en worden gewelddadige pogingen in het werk gesteld die honger te stillen. Eeuwenlang zijn grote mensenmenigten door de weinigen onderdrukt, of die weinigen nu bestaan uit enkele mensen als heersers of uit enkele machtige natiën. Daar de toestanden in de wereld voortdurend slechter worden, schijnen de toestanden van onderdrukking steeds ondraaglijker te worden. Overal heerst ontevredenheid. Lange tijd hebben er bepaalde opvattingen aangaande regeringsvorm geheerst en zijn bepaalde regeringsstelsels werkzaam geweest, en het bewustzijn er tegen in opstand te komen, groeit en verbreidt zich, in het bijzonder onder de gesel van radicale opruiers. Zij die zo lang zijn onderdrukt en zo veel groter in aantal zijn, brengen sympathie jegens elkander tot uitdrukking en gevoelen hun numerieke sterkte. Door bemiddeling van hun vertegenwoordigers gaan zij hun eisen onbewimpelder en met meer klem stellen.
3. Wat is het resultaat geweest van pogingen die door menselijke bevrijders in het werk zijn gesteld?
3 Vele oprechte mensen hebben zich de zaak van de vrijheid der mensen aangetrokken, maar wat kunnen zij de mensen bieden? Slechts een menselijke vrijheidstheorie die, of een menselijk vrijheidsplan dat bij lange na niet aan de ware vrijheid beantwoordt en waardoor de mensen tenslotte teleurgesteld worden. Terzelfder tijd hebben vele op macht beluste mensen opgemerkt hoe het volk hevig verlangt naar bevrijding van langgevestigde tirannieën en onderdrukkingen, en ten einde het door het volk gekoesterde verlangen naar vrijheid tot hun eigen voordeel en ter bevrediging van hun eerzuchtige oogmerken uit te buiten, hebben zij zichzelf als bevrijders op de voorgrond geplaatst. Dientengevolge komt het volk onder nieuwe berovers van vrijheid. Hun toestand wordt onder nieuwe heersers die slaven van hun eigen eerzucht zijn, niet beter, indien ze niet slechter wordt, zoals iemand van vroeger, die een profetische blik bezat, prachtig onder woorden bracht: „Terwijl zij hun vrijheid beloven, zijn zij zelf slaven der verdorvenheid.” — Aangehaald uit 2 Petrus 2:19, NW.
4. Hoe wordt democratie over het algemeen beschouwd? Hoe zeker is democratie tegenwoordig?
4 Over het algemeen wordt gedacht dat het werkelijke vrijheid betekent wanneer men een onafhankelijke regering heeft en zich in zelfbestuur verheugt. In vele landen wordt democratie, hetgeen betekent de heerschappij van het volk door bemiddeling van zijn staatsdienaren, als het toppunt van vrijheid beschouwd. Ten einde de ondersteuning van het volk te winnen en het feit te rechtvaardigen dat de Verenigde Staten van Amerika zich in de eerste Wereldoorlog gingen mengen, bedacht President Wilson de leuze: „Maak de wereld veilig voor democratie.” Maar de zogenaamde „democratie” is nimmer in groter gevaar geweest dan tegenwoordig, nu er meer dan dertig jaren zijn verstreken. Sedertdien zijn er weliswaar vele absolute monarchieën of koninkrijken verdwenen, en toch zijn de onderdrukkingen van de mensen niet afgenomen noch hebben zij grotere vrijheid verkregen.
5. Wie strijden tegen de bevrijding van de mensen? Met welke middelen?
5 Er zijn mensen die verachting hebben voor de bekwaamheid van het volk zichzelf te regeren door dienaren die door het volk zijn gekozen en die hun macht ontlenen aan de toestemming van het volk dat zij besturen. Bepaalde politieke figuren en bepaalde religieuze hiërarchieën zijn ontstemd over de poging die het volk in het werk stelt om grotere vrijheden te verkrijgen, meer toezicht te hebben op de regering waardoor zij worden bestuurd en hun regeerders verantwoordelijk te stellen tegenover het volk. En daarom richten zij ten einde tegen de bevrijding van het volk te strijden, totalitaire regeringen of dictaturen of strenge autoritaire heerschappijen op. Zij verheerlijken de politieke staat. Zij geloven dat de staat het absolute recht heeft alle werkzaamheden der menselijke maatschappij uit te stippelen en van alle burgers de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid te eisen. Aldus is de mensheid in het algemeen tegenwoordig verdeeld tussen twee politieke opvattingen aangaande regeringsvorm en twee opvattingen omtrent de vraag hoe ver de vrijheid van de mensen mag gaan. Er woeden hete en koude oorlogen die over deze politieke beschouwingen worden gestreden, en de vrijheden van de mensen worden grotelijks aan banden gelegd en geschaad. Ondanks alle hedendaagse leuzen schijnt men verder dan ooit tevoren van ware vrijheid door menselijke middelen verwijderd te zijn.
VINDEN HUN OORSPRONG NIET BIJ DE DEMOCRATIE
6. Is het passend ook in Amerika vrijheid uit te roepen? Indien dit zo is, waarom?
6 De Verenigde Staten van Amerika verheugen zich in het bezit van datgene wat sommige mensen een democratie of volksregering noemen, en er worden in zekere mate pogingen in het werk gesteld deze regeringsvorm bij andere volkeren ingang te doen vinden. Maar niet alle volkeren schijnen de democratie of de soort van democratie in het bezit waarvan het Amerikaanse volk zich verheugt, te wensen, want zij zien er iets in wat op ernstige gebreken gelijkt, en de wijze waarop de democratie in praktijk wordt gebracht, wordt van vele kanten gecritiseerd. Ja, zelfs in de Verenigde Staten van Amerika, met al hun prijzenswaardige democratische kenmerken, verheugen de mensen zich niet in het bezit van de werkelijke vrijheid. Zelfs daar is de grote bevrijding noodzakelijk. Zowel daar als in alle andere delen der wereld is het zeer passend de grootse boodschap van ware vrijheid uit te roepen.
7. Hebben de woorden van het onderwerp dat wij bespreken, hun oorsprong gevonden bij de Amerikaanse Republiek? Van wie is de geest der vrijheid afkomstig?
7 Deze Amerikaanse Republiek maakte de beroemde woorden die het onderwerp van deze lezing zijn, populair. Nadat op 8 juli 1776 de Onafhankelijkheidsverklaring werd afgekondigd, werd vanaf Independence Hall, te Philadelphia, Pennsylvanië, de Vrijheidsbel geluid. Op deze bel staat de aanhaling: „Roep Vrijheid uit in het ganse land tot alle inwoners er van. Lev xxv, 10.” Maar deze woorden zijn in werkelijkheid geen deel van enige Amerikaanse propaganda. Ze hebben hun oorsprong niet gevonden bij een Amerikaanse republikeinse staatsvorm of democratie. Ze hebben hun oorsprong gevonden bij de THEOCRATIE, hetgeen betekent, „Gods regering.” Ze zijn niet de woorden van een mens, ook al zijn ze door de Hebreeuwse profeet Mozes uitgesproken. Ze zijn de woorden van God. De God die door de Hebreeën werd aanbeden, heet „Jehova”, en deze woorden zijn een deel van de wet die Hij aan hen gaf. Jehova God is de grote Bevrijder en de grote Uitroeper van vrijheid voor de mensen. De geest van ware vrijheid komt van Hem af, zoals een van zijn uitroepers van vrijheid onder inspiratie schreef: „Jehova nu is de geest; en waar de geest van Jehova is, is vrijheid.” — 2 Kor. 3:17, NW; Ps. 83:19.
8. Heeft het uitroepen van vrijheid dat thans wordt gedaan, ten doel aan te zetten tot dingen gelijk die in 1776 in Amerika zijn geschied? Hoe bepalen wij ons antwoord?
8 De pasgeboren door mensen gemaakte Amerikaanse Republiek nam in 1776 de historische woorden van vrijheid dus slechts over, maar heeft de werkelijke betekenis der woorden niet in praktijk gebracht. De Republiek heeft de woorden slechts als een leuze gebruikt ten einde haar opstand tegen de souvereiniteit van de Britse regering te bevorderen. Ze heeft deze woorden betrokken bij een politieke revolutie, een verandering van een koloniale status tot onafhankelijkheid als een verantwoordelijke regering onder de familie der natiën. Een bloedige revolutie volgde, waardoor tenslotte onafhankelijkheid werd verzekerd. Het uitroepen van vrijheid dat wij in deze onbehaaglijke dagen over de gehele aarde doen, heeft echter niet ten doel aan te zetten tot een van dergelijke dingen als die politieke gebeurtenissen van 1776. Wanneer wij de woorden in hun oorspronkelijke omlijsting onderzoeken, zien wij dat ze de woorden waren van vrijheid die was verkregen door gehoorzaamheid aan de Allerhoogste God, vrijheid die langs vredige weg was verkregen. Wij zien dat deze vrijheid in het ganse land werd uitgebazuind, niet door het luiden van een door mensen gemaakte bel, maar door op een ramshoorn te blazen, de bazuin van het Jubeljaar.
9. Wat is de hoofdgedachte van Leviticus 25:9-13?
9 Laat mij de oorspronkelijke woorden en het verband waarin ze staan, volgens een moderne vertaling aanhalen: „Gij [moet] het vijftigste jaar heiligen! Gij moet in het land bevrijding afkondigen voor al zijn bewoners; het is een jubeljaar voor u, waarin ieder van u in zijn bezit moet worden hersteld, en naar zijn familie kan terugkeren. Het vijftigste jaar is een jubeljaar voor u, waarin gij niet moogt zaaien, wat vanzelf opschiet niet oogsten, en van de ongesnoeide wijnstok niet plukken; want het is een jubeljaar, en het moet heilig voor u zijn. Maar wat op het veld vanzelf groeit, moogt gij opeten. In dat jubeljaar moet ieder van u in zijn bezit worden hersteld.” — Lev. 25:9-13, PC.
10, 11. (a) Waarom is die wet van belang voor ons die in deze tijd leven? (b) Wie begon de aankondiging van vrijheid, en wie moeten deze aankondiging thans opnemen?
10 In de zestiende eeuw voor onze gewone jaartelling of onze Anno Domini periode leverde de profeet Mozes die woorden over als Gods wet aan zijn uitverkoren volk, de natie Israël. Die wet wordt tegenwoordig niet gehouden en daarom zou ze voor ons in deze veelbewogen jaren slechts van voorbijgaand historisch belang zijn indien die wet van het Jubeljaar geen profetische betekenis had. Ze was voor die natie Israël uit de oudheid iets goeds en was een schaduw van wezenlijke goede dingen die zouden komen in de destijds verre toekomst, een toekomst echter waar wij die in deze tijd leven, thans vlak voor staan.
11 God, wiens naam alleen Jehova is en die de grote Bevrijder is, maakte daar een beeld van een grote toekomstige bevrijding, niet slechts voor mensen van de natie Israël, maar voor de gehele mensheid. Een van zijn geïnspireerde uitroepers of aankondigers van vrijheid vertelt ons dit in duidelijke woorden, zeggende: „De Wet [heeft] een schaduw van de toekomende goede dingen” (Hebr. 10:1, NW). Ook de man bij wie de grote beweging van werkelijke bevrijding begon, zinspeelde op die oude Jubeljaar-profetie en gaf te kennen dat het werk dat hij ging doen, er door was voorzegd. Die man was een zoon van God en hij was uit de hemel naar beneden gekomen naar de aarde ten einde drie en dertig en een half jaar als mens te leven, opdat hij een aanvang zou kunnen maken met deze bevrijdingsbeweging en de aankondiging er van. Zijn naam was Jezus Christus, die werd geboren in het koninklijke geslacht van David, die gedurende vele jaren koning van Jeruzalem was. Deze Jezus Christus begon met de uitroeping of aankondiging en legde negentienhonderd jaar geleden het fundament voor de grote bevrijding. Zijn waarachtige volgelingen in deze tijd moeten dus nu de vreugdevolle aankondiging opnemen en deze vrijmoedig, als met bazuingeschal, tot alle rassen, volkeren, natiën en talen doen weerklinken.
12. Hoe toonde Jezus aan dat hij de volmacht bezat zijn bevrijdingswerk uit te voeren, en hoe laat zijn werk zich met dat van Mozes vergelijken?
12 Tegen het begin van zijn aankondigingswerk of prediking hield Jezus een openbare lezing in de religieuze vergaderplaats van de stad waar hij was grootgebracht, Nazareth, in het land Palestina. Bij die gelegenheid overhandigde de bediende van de Joodse synagoge hem de rol waarin het boek der profetie van Jesaja stond. De profeet Jesaja had ook een zinspeling gemaakt op het Jubeljaar van bevrijding voor Jehova’s volk. Jezus vond dus nu de volgende passage van Jesaja’s profetie en las ze, zeggende: „Jehova’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om goed nieuws aan de armen bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om tot de gevangenen een bevrijding te prediken en tot de blinden een herstel van gezicht, om de onderdrukten bevrijd heen te zenden, om Jehova’s aangename jaar te prediken.” Vervolgens zeide Jezus tot degenen die naar hem luisterden: „Heden wordt deze schriftuurplaats die gij zo even hebt gehoord, vervuld.” En na die inleiding hield hij een lezing voor hen welke hen allen verbaasd deed staan (Luk. 4:16-22, NW). Aldus ging Jezus Christus een bevrijdingswerk beginnen dat zich verder zou uitstrekken dan tot de Joden of de natie Israël en waardoor alle volkeren zouden worden bereikt. Zijn bevrijdingswerk was een werk dat groter was dan het werk dat door Mozes, de profeet uit de oudheid, was verricht. De Wet die door bemiddeling van Mozes was gegeven, voorschaduwde deze grote zegen die door bemiddeling van Jezus Christus over de gehele mensheid zou komen. In werkelijkheid was Jezus Christus een Grotere Mozes, en de profeet Mozes uit de oudheid zelf had voorzegd dat Jehova God een Profeet zou verwekken gelijk Mozes maar groter dan hij. Die Grotere Profeet was Jezus Christus en hij brengt de mensheid een bevrijding die door de tijdens het Jubeljaar afgekondigde wet van bevrijding werd voorschaduwd. — Deut. 18:15-19; Hand. 3:19-23.
IN DE OUDHEID GEGEVEN VOORBEELD VAN BEVRIJDING
13. Wat leidde tot het uitvaardigen van de wet van het Jubeljaar?
13 Laten wij die in de oudheid gegeven wet van het Jubeljaar dan in het kort onderzoeken en laten wij zien hoe deze wet voor ons in deze tijd het meest grootse aller dingen betekent. Meer dan tachtig jaren had het volk Israël, waartoe de profeet Mozes behoorde, in Egypteland onder wrede, uitputtende arbeid in slavernij verkeerd. Ondersteund door machtige militaire kracht trachtte de onderdrukkende regering deze Israëlieten volkomen te vernietigen. Toen zond de Almachtige God, Jehova, de profeet Mozes tot zijn volk en, door middel van verbazingwekkende wonderen, bevrijdde hij de Israëlieten uit het goddeloze Egypte en bracht hen bij de berg Sinaï, in het land Arabië. Jehova God had beloofd hun het land Palestina te geven, en nu leidde hij hen er heen. Maar voordat hij hen in het Beloofde Land bracht, gaf hij hun zijn wetten, theocratische wetten, opdat zij zich er door zouden laten leiden wanneer zij zich tenslotte in het Beloofde Land hadden gevestigd. Onder de wetten bevond zich deze ene wet die inhield elke vijftig jaren het Jubeljaar te vieren, en ze is in het 25ste hoofdstuk van Leviticus in bijzonderheden uiteengezet.
14. Met welke problemen waartegenover wij thans staan, hield die wet zich bezig? Waarom was dit rechtvaardig?
14 Enkele van de grote problemen waartegenover de mensheid thans staat, zijn de problemen van de verdeling van het land, het in goede conditie houden van het land, het volkomen te niet doen van armoede onder alle mensen en het op een gelijk niveau plaatsen van alle leden der menselijke maatschappij. Door de wet van het Jubeljaar werd duidelijk gemaakt hoe deze uiterst belangrijke problemen door de alwijze God, wiens naam Jehova is, zullen worden opgelost. Hij is de Auteur van de wet van het Jubeljaar en ook van de grootse vervulling er van ten aanzien van de gehele mensheid. Het was een rechtvaardige wet. Ze bracht geen onrecht en tegenspoed voort zelfs niet voor hen die tot aan het Jubeljaar rijk waren geworden. Door een wonder bracht Jehova God de Israëlieten in het Beloofde Land en door nog meer wonderen bevrijdde hij dat land van de goddeloze, duivelaanbiddende mensen, die er geen recht op hadden. Hiervoor waren jaren nodig, en vervolgens waren er weer jaren nodig om het land onder de Israëlieten te verdelen, hetgeen volgens de overlevering alles bij elkaar veertien jaren in beslag nam, en hierna kon het land vredig worden bewerkt en kon het stelsel van het Jubeljaar beginnen te tellen. Het land was, dus een door God geschonken land en Jehova had het recht voor te schrijven hoe het gebruikt diende te worden. De gehele aarde is zijn schepping. Hij had geen voorziening getroffen dat grootgrondbezitters het land opslokten en de gewone mensen in de steden propten, maar dat iedere familie een stuk land van behoorlijke afmetingen had, hetwelk van geslacht tot geslacht in die familie zou blijven. Zelfs de koning kon deze voorvaderlijke erfenis niet op wettelijke wijze aan een familie ontnemen. Eén koning trachtte dit door heimelijke middelen te doen en Jehova liet hem hiervoor terechtstellen.
15. Hoe ontwikkelden armoede, het niet bezitten van land, en slavernij zich in Israël?
15 God beloofde de Israëlieten dat er, indien zij zijn wet hielden, geen armen in het land zouden zijn (Deut. 15:4). Maar God voorzag dat vele Israëlieten wegens zonde, onvolmaaktheid en zelfzucht in deze wereld, arm zouden worden, terwijl sommigen rijk zouden worden en ten koste van hun mede-Israëlieten op zelfzuchtige wijze aan hun rijkdommen zouden willen vasthouden. Daarom voegde hij de volgende woorden toe: „De arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten en aan uw armen in uw land” (Deut. 15:7-11). Enkele Israëlieten zouden, ten einde hun uitgaven te dekken, een gedeelte van het land dat zij hadden geërfd, of zelfs dat gehele land moeten verkopen en aldus zouden zij voorlopig zonder land zijn. Anderen zouden leden van hun gezin of zelfs zichzelf moeten verkopen om slaven van hun mede-Israëlieten of van vreemdelingen in het Beloofde Land te zijn. Wanneer een bloedverwant het land niet voor hem kon terugkopen of voor hem de schuld niet kon vereffenen en voor hem geen bevrijding kon bewerkstelligen, of indien hij ondertussen de middelen niet had verkregen voor zichzelf deze voordelen te verzekeren, gaf het Jubeljaar hem een schitterende hoop.
16. Hoe was het Jubeljaar een jaar van bevrijding voor land en volk?
16 Het Jubeljaar was een jaar van bevrijding, een jaar van vrijlating. Dat jaar droeg zorg voor al deze onfortuinlijke ontwikkelingen want in dat jaar moesten al zulke Israëlietische slaven worden vrijgelaten. Alle erfelijke bezittingen die waren verkocht, moesten aan de rechtmatige eigenaars worden teruggegeven en gezinnen moesten worden herenigd. Het Jubeljaar was wat het land zelf betreft een rustjaar voor het land. Elk zevende jaar was een sabbatjaar voor het land, waarin het braak moest liggen. Het negen en veertigste jaar was dus een sabbatjaar maar bovendien was het vijftigste jaar ook een sabbatjaar voor het land, zodat het een extra jaar kreeg om zichzelf nieuw leven te schenken. Wat uit zichzelf groeide, kon worden gegeten, maar het moest niet worden geoogst en opgeslagen. Aldus hadden niet alleen de Israëlieten een kans zich op stoffelijk gebied te herstellen en op een nieuwe basis te beginnen, in het bezit van eigendommen en op hetzelfde niveau staande als hun naasten, maar ook het land had een gelegenheid zijn voortbrengende kracht wederom op te bouwen. Door Gods zegen wegens hun getrouwheid zou het acht en veertigste jaar zulk een rijke oogst hebben opgeleverd dat het voor drie opeenvolgende jaren voedsel zou verschaffen, totdat zij de gewassen zouden oogsten die zij het jaar volgende op het Jubeljaar hadden gezaaid.
17. Hoe toonde Jehova Israël aan dat hij deze wet van het sabbatjaar ernstig opvatte?
17 Vanwege datgene wat door deze wijze en liefderijke voorziening van de regeling van het sabbatjaar en het Jubeljaar voor de toekomst van de gehele mensheid werd voorschaduwd, vatte God deze regeling ernstig op. Omdat de Israëlieten deze sabbatjaren op onjuiste wijze hielden, strafte hij hen met verbanning, opdat het door God geschonken land zeventig jaren lang mocht rusten terwijl de ongehoorzame Israëlieten gevangenen waren in het land Babylon. Door hun zonde tegen Jehova’s wet hadden zij zichzelf in deze gevangenschap verkocht. Maar in de geest van de zegeningen van het sabbatjaar handelde hij barmhartig als hun Bevrijder. Hij brak de macht van de vijandelijke onderdrukker en, herstelde hen in hun vaderland. Opnieuw betoonde Jehova zich de God en Auteur van vrijheid.
18. Hoe bewerkte de wet geen onbillijkheid ten aanzien van wettige kopers van land en slaven? Werd de wet door revolutie en bloedvergieten uitgevoerd?
18 Doordat God eiste dat slavenhouders hun Israëlietische dienstknechten vrijlieten en doordat hij eiste dat kopers erfelijke bezittingen aan hun rechtmatige eigenaars terugschonken, was hij niet onbillijk tegenover hen die op wettige wijze iets hadden gekocht. Elke koop moest worden gesloten op basis van het aantal jaren die er nog tot het Jubeljaar restten. Bovendien behoorde het land geheel aan de Schepper der aarde. Daarom werd er in zijn wet gezegd: „Het land ook zal niet voor altoos verkocht worden; want het land is het Mijne, dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt” (Lev. 25:23). Ook moesten zij allen in gedachten houden dat zij vrijgelaten slaven waren, die eens in Egypte en later in Babylon waren onderdrukt, en evenals Jehova hun ter wille van zijn naam barmhartig was geweest en hen van dienstbaarheid in het land; van de vijanden had bevrijd, moesten ook zij de goddelijke hoedanigheid van barmhartigheid aan de dag leggen en hun Israëlietische slaven in gehoorzaamheid aan het bevel van de grote Bevrijder in het Jubeljaar op vrije voeten stellen. „Want de kinderen Israëls zijn Mij tot dienstknechten [slaven]; Mijn dienstknechten [slaven] zijn zij, die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de HERE, uw God!” (Lev. 25:55, AV) De gehele regeling was dus rechtvaardig en barmhartig. Ze werd zonder gewelddadige revolutie en bloedvergieten uitgevoerd. De hoorn van het Jubeljaar deed derhalve vrede en vreugde in het gehele land horen.
19. Hoe is de mens door de mens in slavernij gebracht en hoe is het land behandeld?
19 Hierdoor wordt voor de mensheid een grotere bevrijding van schuld en slavernij en een in grotere mate nieuw leven schenken aan de aarde voorzegd. En te bedenken dat deze bevrijding vlak voor onze deur staat! Dat de mens door zijn medemens in slavernij is gebracht, is ontwijfelbaar. Dit is zo, of dit nu gedaan is door militaire macht, door wederrechtelijke toeëigening van politieke macht, door grote monopoliën, kartels en commerciële en industriële stelsels, of door de bedriegerij en huichelarij van religieuze geestelijken. Bovendien is het land ingeslokt door de zelfzuchtigen, de heersers, de aristocraten en de religieuze geestelijkheid. In de afgelopen jaren zijn de grote landerijen enigszins in kleinere stukken verdeeld en deze zijn onder de mensen uitgedeeld. Dit is echter met grote tegenzin van de zijde der eigenaars tot stand gebracht en slechts onder de druk van regeringen die een dergelijke politiek begunstigden. In Italië, de bakermat van het Rooms-Katholicisme, zijn wegens de traagheid van de republikeinse regering in het uitvoeren van de belofte die ze bij haar verkiezing heeft gedaan en welke inhield het land te verdelen onder het door armoede geteisterde volk, luide klachten gerezen en gewelddadige bewegingen ontstaan. Eén Oosterse heerser heeft onlangs zijn voornemen aangekondigd zijn grote landerijen in kleine stukken te laten delen en deze onder zijn onderdanen, het volk, te verdelen. Maar dit is geen onderdeel van de vervulling van het beloofde Jubeljaar voor de mensheid. Het is slechts een onderdeel van de wanhopige pogingen die door de regeerders en stelsels dezer wereld in het werk worden gesteld om de heerschappij die de ene mens over de andere voert of de heerschappij die de mensen over zichzelf voeren onafhankelijk van Jehova God, te doen voortduren. Zelfs al zouden alle landerijen der aarde die bewerkt kunnen worden, onder alle gezinnen der aarde worden verdeeld, dan zou er toch nog steeds een grote bevrijding moeten worden bewerkt en wel de bevrijding van de mensheid van zijn grote onder drukkers.
DE ALLERBELANGRIJKSTE DINGEN VOOR WARE VRIJHEID
20. Hoe heeft de grote onderdrukker plannen gesmeed om de gehele mensheid in slavernij te brengen?
20 De voornaamste onderdrukker van het menselijke geslacht is de grote tegenstander van Jehova God, Satan de Duivel. Reeds zijn naam Satan betekent „tegenstander”, terwijl zijn naam „Duivel” „lasteraar, valse beschuldiger” betekent. Jehova God staat voor de ware vrijheid van al zijn schepselen. Satan de Duivel staat voor hun slavernij. Hij staat het goddelijke voornemen hen te bevrijden, tegen, want dit betekent dat zij uit de macht van de Duivel worden bevrijd. Om deze reden lastert hij de waarachtige en levende God en beschuldigt hem valselijk en hij wil dat de gehele schepping gelooft dat Jehova de tiran is. Satan de Duivel heeft de aarde als zijn bezit begeerd en hij heeft getracht haar aan Gods universele souvereiniteit te ontrukken. Satan eist de gehele mensheid op als zijn slaven. Hij heeft God uitgedaagd een mens op aarde te plaatsen die zijn onafhankelijkheid van Satans heerschappij zou handhaven, trouw zou zweren aan God en deze eed onder de uiterste beproeving getrouw zou houden. Hij zag de gelegenheid de gehele mensheid in het oorspronkelijke tehuis van de mens, de hof van Eden, die daar ergens in het Oosten lag in de nabijheid van de rivieren de Tigris en de Eufraat, tot slavernij te brengen. Toen was hij een zoon van God en hij was een machtige engel die door Jehova, de Schepper, over de eerste man en zijn vrouw was geplaatst als hun „overdekkende cherub” (Ezech. 28:13-18). Door onze eerste ouders, Adam en Eva, aan zich te onderwerpen, kon hij al hun nakomelingen van hun geboorte af tot zijn slaven maken.
21, 22. Hoe begon dus slavernij in Gods universum?
21 De „overdekkende cherub” kwam daarom tegen Jehova’s universele souvereiniteit in opstand en veranderde zich in Satan, of Gods tegenstander. Om vervolgens de man over te halen zich bij de opstand aan te sluiten, sprak hij Eva, de vrouw van de man, aan. Hij maakte zich tot een Duivel of lasteraar door Jehova God tegenover haar vals te beschuldigen, daar hij haar vertelde dat God haar door zijn geboden in onwetendheid hield en datgene achterhield wat haar en Adam gelijk goden zou maken, onafhankelijk en voor zichzelf kunnende onderscheiden wat juist en verkeerd, goed en kwaad was. Hij zeide dat Gods bedreiging dat opstandelingen zouden sterven, niet uitgevoerd zou worden want zij zouden stellig niet sterven voor het eten van de verboden vrucht. Zij dienden dus uit te breken naar de vrijheid en te eten wat zij dachten dat goed voor hen was. Eva, die door deze bedrieglijke bevrijder grondig werd misleid, verbrak Gods wet en gaf daarna een gedeelte van de vrucht aan haar verantwoordelijke hoofd, haar man, Adam. Verlokt door zijn vrouw at Adam en deze daad betekende zijn opzettelijke opstand tegen zijn Maker en God, Jehova.
22 Aldus begon slavernij in Gods universum. Satan de Duivel werd de slaaf van zijn eigen zelfzuchtige eerzucht. Adam en Eva verloren door hun opstand hun ware vrijheid onder God en zij werden slaven van Gods tegenstander, Satan de Duivel. Ter wille van zelfzuchtige begeerte hebben zij ons allen verkocht in een slavernij waaruit niemand van ons zichzelf met enige mogelijkheid kan bevrijden. Alle mensen, tot ons in deze tijd, zijn derhalve geboren uit voorouders die slaven zijn. — Genesis, hoofdstuk 3.
23. Hoe heeft Satan een onzichtbare organisatie opgebouwd? Voor welk doel?
23 Sedertdien heeft Satan de Duivel zijn organisatie om de gehele aarde heen opgebouwd. Hij heeft niet alleen de mensen tot opstand tegen de Schepper geleid maar ook heeft hij geestelijke, hemelse schepselen, engelen die eens zonen van God waren en even heilig waren als de „overdekkende cherub” des mensen was geweest, er toe gebracht Gods vrije organisatie te verlaten en zich aan te sluiten bij die van Satan de Duivel. Zij zijn duivels of demonen geworden en hebben de aarde overstroomd met demonenaanbidding in de een of andere vorm. Misleiders als zij zijn, hebben zij de mensen onder het vrome denkbeeld hun voorouders te aanbidden tot de aanbidding van demonen geleid in plaats van tot de aanbidding van de waarachtige God. Het onzichtbare gedeelte van Satans organisatie is dus bovenmenselijk en het is voor de mensheid of voor enige regering der mensheid, met inbegrip van de Verenigde Natiën, geheel en al onmogelijk de macht van de onzichtbare satanische overheersing te breken en de mensen te bevrijden. Laten de mensen maar zo gebelgd zijn als zij willen wanneer wij zeggen dat mensen de menselijke maatschappij en menselijke regeringen niet kunnen bevrijden van de overheersende invloed en bemoeiing van Satan de Duivel, het feit blijft toch bestaan dat mensen het niet kunnen. Satan heeft zichzelf gemaakt tot het schepsel dat in de heilige Schrift „de god van dit samenstel van dingen” wordt genoemd, die de geest der mensen voor de waarheid verblindt. Dit verklaart de verdorvenheid, het verval en de val van elke door mensen gemaakte regering die op de oppervlakte der aarde heeft bestaan. — 2 Kor. 4:4, NW.
24. Hoe komt de bevrijding van de mensheid tot stand, door de mens, door de democratie, of waardoor?
24 Mensen die zichzelf verheffen en de houding aannemen de bevrijders der mensen te zijn, misleiden zichzelf en ook degenen die hen als leiders volgen. Democratieën en volksrepublieken banen niet de weg naar de vrijheid. De THEOCRATIE, Gods Regering, zijn grote Jubeljaar-Koninkrijk, zal de mensheid bevrijden. Ze zal deze aarde, Gods schepping, ontworstelen aan de greep van de onderdrukkende grootgrondbezitter, Satan de Duivel, en zal het domein der aarde en de inwoners er van als vrije leden van zijn universele familie van met verstand begaafde schepselen, tot de heerschappij van Jehova’s universele souvereiniteit herstellen.
SLAVERNIJ AAN VERDORVENHEID
25, 26. Wie vertoonde zich als de Apostel der vrijheid? Wie stond hem tegen?
25 Maar behalve van Satans organisatie zijn er nog andere dingen waarvan de mensheid moet worden vrijgemaakt. De zoon van God, „de mens Christus Jezus” bracht duidelijk onder de aandacht wat deze dingen zijn. Ook toonde hij aan hoe bevrijding van deze dingen tot stand zal worden gebracht. Hij misleidde de mensen niet toen hij zich als de Apostel der vrijheid vertoonde, maar zijn hemelse Vader, Jehova God, had hem uitgezonden op deze zending waarvan het doel was de mensen rust te geven van al hun moeilijkheden. Hij was met de geest van zijn Vader gezalfd. Terecht nam hij dus de profetie van Jesaja op zijn lippen en paste hij op zichzelf de opdracht toe die daar wordt vermeld, namelijk, om „den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEREN [van Jehova], en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten” (Jes. 61:1, 2). Hij werd tegengestaan, neen, niet vooral door de politieke heersers Pontius Pilatus en koning Herodes, maar door de religieuze onderdrukkers van het volk, namelijk, de priesters en hun schriftgeleerden en de religieuze sekten der Farizeeën en Sadduceeën, geestelijken die, zoals Jezus zeide, „zware lasten [samenbinden] en . . . ze op de schouders der mensen [leggen], maar zij zelf willen ze niet met hun vinger verroeren.” — Matth. 23:1-4, NW.
26 Deze religieuze tegenstanders wilden Jezus doden ten einde te verhinderen dat de mensen werden bevrijd, en hij zeide tot hen: „Gij zijt uit uw vader de Duivel en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een mensenmoordenaar toen hij begon, en hij is in de waarheid niet staande gebleven, want er is geen waarheid in hem.” — Joh. 8:44, NW.
27. Van wat anders waren de Joden, zoals Jezus aantoonde, slaven?
27 Bij deze zelfde gelegenheid toonde Jezus aan in welk opzicht zij slaven waren die niet door hun eigen krachtsinspanningen aan deze slavernij konden ontkomen, en hoe hij hen moest bevrijden van allen die, en alles wat hen in slavernij hield. Ja, zij waren in de macht van Satan de Duivel, maar behalve aan de Duivel waren zij onderworpen aan iets wat hen meer persoonlijk trof. Slavenhouders bedienen zich van leugens ten einde de mensen in hun macht te krijgen. Daarom zeide Jezus, de Zoon van God: „Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid begrijpen, en de waarheid zal u vrijmaken.” De Joden gaven er blijk van dat zij zich gekwetst gevoelden doordat er aldus op werd gezinspeeld dat zij slaven waren, en daarom openbaarde Jezus de slavernij waarin zij zich bevonden, door te zeggen: „Waarlijk ik zeg u: Een ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde. Bovendien blijft de slaaf niet eeuwig in het huisgezin; de zoon blijft eeuwig. Indien daarom de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn.” — Joh. 8:31-36, NW.
28. Waarom waren zij in weerwil van hun afkomst en wetten toch niet vrij?
28 Deze woorden van de Zoon van God bewijzen dat alle mensen slaven van de zonde zijn, omdat allen zonde doen. De Joden tot wie Jezus sprak, waren nakomelingen van de getrouwe patriarch Abraham en God had hun door bemiddeling van Mozes zijn wet gegeven. Omdat de Joden de nakomelingen van Abraham waren via zijn vrije vrouw, zijn vrouw Sara, dachten zij dat zij vrij waren en niet waren onderworpen aan de macht van Satan de Duivel. Ook trachtten zij hun eigen rechtvaardigheid te bewerken door de wet van Mozes te houden, en onder deze wet hadden zij een priesterschap ten einde dierlijke slachtoffers op te dragen voor de zonden die zij tegen de Wet bedreven, en daarom beschouwden zij zich rechtvaardig en niet de slaven van de zonde. Maar juist die wet van Mozes veroordeelde de Joden als zondaren en verklaarde dat zij voor bestraffing van zonden aan God onderworpen waren, in plaats dat zij door deze wet rechtvaardig werden verklaard. Zij waren evenals het gehele overige gedeelte der wereld zondaren en hun mond kon er niet op pochen dat zij in zichzelf rechtvaardig waren. Door die wet van Mozes en haar tien grote geboden verkrijgen wij de kennis dat wij niet in ons zelf rechtvaardig zijn, maar dat wij zondaren zijn, die zichzelf niet kunnen helpen. „Nu weten wij” zegt de apostel Paulus, „dat de Wet alles wat ze zegt, richt tot hen die onder de Wet zijn, zodat elke mond moge worden gestopt en de gehele wereld voor bestraffing aan God onderworpen moge worden. Daarom zal door de werken der wet geen vlees rechtvaardig worden verklaard voor hem, want door de wet is de nauwkeurige kennis van zonde.” — Rom. 3:19, 20, NW.
29. Waarom zijn wij geen slaven van zonde en verdorvenheid omdat God ons zo heeft geschapen?
29 In welk opzicht is dan de gehele wereld een slaaf van de zonde en bevindt ze zich in slavernij aan verdorvenheid? Niet doordat de gehele zichtbare, stoffelijke schepping kwaad, verdorven of slecht in zichzelf is; niet doordat de grote Schepper, Jehova God, de man en de vrouw in het begin kwaad heeft gemaakt. Dat is een onmogelijkheid, want Jehova God is niet de bron van zonde, onvolmaaktheid en verdorvenheid. Als bewijs dat de fout bij ons ligt en niet bij Jehova God, lezen wij: „Zijn werk is volmaakt; want al zijn wegen zijn gerechtigheid; een God van getrouwheid en zonder ongerechtigheid, rechtvaardig en recht is hij. Zij hebben op verdorven wijze met hem gehandeld, zij zijn niet zijn kinderen, het is hun fout.” De wijze man koning Salomo is het met deze woorden van Mozes eens en zegt: „Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen” (Deut. 32:4, 5, AS; Pred. 7:29, NV). Het geïnspireerde verslag van de schepping des mensen stelt ons er van in kennis dat God Adam en Eva geheel en al volmaakt schiep, hen in het paradijs van Eden plaatste en hun de opdracht gaf volmaakte kinderen voort te brengen ten einde deze aarde te vullen en hun volmaakte paradijsachtige tehuis tot de einden der aarde te verbreiden. Maar voordat Adam en Eva ooit kinderen hadden voortgebracht, sloten zij zich bij Satan de Duivel in zijn opstand aan en werden zondaren tegen hun Schepper en Wetgever.
30. Hoe zijn wij dan allen in onderworpenheid aan zonde, verdorvenheid en Satan geraakt?
30 Hierdoor werden zij de slaven van de zonde, en zij werden uit het paradijs van Eden verdreven naar de onbebouwde, niet onderworpen aarde. Daar zij nu zelf slaven van de zonde waren, konden zij geen volmaakte, rechtvaardige kinderen voortbrengen. Daarom werden wij allen, hun nakomelingen, als slaven der zonde geboren. Van onze geboorte af waren wij onvolmaakt en aan verdorvenheid onderworpen. Ook werden wij in de goddeloze wereld van Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen” geboren. Dientengevolge werden wij geboren als schepselen die onderworpen waren aan zijn macht. — Gen. 1:26-28; 2:7, 8.
31, 32. (a) Welke andere koning heeft geregeerd, en waarom over ons allen? (b) Waarom is het leven niet door de Mozaïsche wet, en hoe is het leven dus mogelijk?
31 Tegelijk met deze omstandigheden heeft nog een onbarmhartige koning over ons geheerst en wij hebben als zijn onderdanen geleden en zijn onder smart en droefheid gebukt gegaan. Wie is die koning die ons leven met zulk een droefheid en hartepijn heeft gevuld? Het is de dood, en de talloze graven zijn een bitter getuigenis van zijn meedogenloze heerschappij. Hoe is de dood koning geworden over de gehele mensheid? Doordat onze eerste ouders tegen de grote Wetgever en Levengever zondigden voordat een van ons werd geboren. God had de eerste man, Adam, gewaarschuwd dat hij, indien hij God ongehoorzaam was en zondigde, zou sterven. Indien Adam daarentegen God zou blijven gehoorzamen, zou hij voor altijd op de paradijsachtige aarde wonen en de vader zijn van alle volmaakte kinderen waarmede de aarde gevuld zou zijn. Maar Adam en zijn vrouw verkochten zich in de zonde en God veroordeelde hen terecht ter dood. Hij vertelde de vrouw, Eva, dat zij met hevige pijn en met veel smart kinderen zou voortbrengen. Geen volmaakte kinderen, maar onvolmaakte, zondige kinderen, van hun geboorte af ter dood veroordeeld, want wij lezen: „Wie kan rein maken uit onrein? Niemand!” (Job 14:4, KB) Doordat wij als kinderen van Adam werden geboren, waren wij dus allen sedert onze geboorte aan de wrede koning, de dood, onderworpen, en zelfs de wet van Mozes bleek geen middel te zijn waarmede men aan zijn regering kon ontkomen. Hierdoor wordt verklaard waarom iedereen zondig en onvolmaakt is en sterft.
32 Wij lezen derhalve: „Door één man [is] de zonde de wereld . . . binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood [breidde] zich aldus tot alle mensen [uit] . . . omdat zij allen hadden gezondigd. Want tot aan de Wet was de zonde in de wereld, maar zonde wordt niemand toegerekend wanneer er geen wet is. Niettemin heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, zelfs over hen die niet hadden gezondigd naar de gelijkheid van de overtreding welke Adam heeft begaan.” Maar terwijl de wet van Mozes alleen maar duidelijk liet zien dat alle mensen, met inbegrip van de Joden, zondaren waren, kwam Gods onverdiende goedgunstigheid de mens te hulp en voorzag voor de gevallen mensheid in een weg tot het verwerven van rechtvaardigheid, die wordt beloond met eeuwig leven in een rechtvaardige nieuwe wereld. Daarom lezen wij verder: „Doch waar de zonde overvloedig was, was de onverdiende goedgunstigheid nog overvloediger. Waartoe? Opdat, evenals de zonde als koning heeft geheerst met de dood als gevolg, ook de onverdiende goedgunstigheid door rechtvaardigheid als koning zou kunnen heersen met eeuwig leven in uitzicht door Jezus Christus onze Heer.” Eeuwig leven in een herstelde wereld van rechtvaardigheid is derhalve alleen mogelijk door Jezus Christus, de Zoon van God. Ten bewijze van dit feit wordt er in het voorgaande Schriftuurlijke betoog verder gezegd: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, doch de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus onze Heer.” — Rom. 5:12-14, 20, 21; 6:23, NW.
DE KOSTEN VAN BEVRIJDING
33. In welke opzichten bevrijdt de Zoon van God ons dan werkelijk?
33 Nu kunnen wij begrijpen waarom Jezus Christus, de Zoon van God, zeide: „Indien . . . de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn.” Noch wij noch een menselijke regering op aarde kan ons bevrijden van de slavernij aan zonde, dwaling, de dood en Satan de Duivel. Indien de wet van Mozes ons niet rechtvaardig door de wet kon maken en ons geen rein aanzien in Gods ogen kon geven, dan kunnen deze dingen zeker niet door een aardse menselijke regering tot stand worden gebracht. Hoe kunnen wij dan worden bevrijd van de ter dood veroordeling die op ons rust omdat wij in zonde zijn geboren? Alleen door datgene wat Gods onverdiende goedgunstigheid voor ons doet door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus. Alleen door bemiddeling van hem kunnen wij een Jubeljaar-rust verkrijgen van de slavernij aan de zonde en de dood onder Satan de Duivel. Dit werd door de regeling van het Jubeljaar voorschaduwd. Op welke wijze?
34. (a) Op welke dag begon het Jubeljaar? (b) Wat werd door die slachtoffers afgebeeld?
34 Merk het volgende belangrijke feit aangaande die profetische wet op: De bazuin van het Jubeljaar moest op de tiende dag van de zevende Joodse maand, dat wil zeggen, „op den verzoendag” worden geblazen, niet voordat het slachtoffer voor de verzoening van de zonde van het volk was geofferd, maar daarna. Het Jubeljaar kon dus pas beginnen nadat er door de slachtoffers die in Gods tempel door zijn priesters werden opgedragen, verzoening was gedaan voor de zonden die het gehele volk Israël tegen de wet van God had bedreven (Lev. 25:9). Die zoenoffers op de verzoendag waren alle een beeld van het ene toereikende slachtoffer dat de „mens Christus Jezus” als Hogepriester aan God zou opdragen ten behoeve van de zonden der gehele mensheid. Dit slachtoffer was niet een of ander lager dier, zoals een stier, een schaap of een bok, maar zijn eigen menselijke leven en hij bood de waarde van dit menselijke slachtoffer niet in de tempel te Jeruzalem op aarde aan, maar in de hemel zelf, in Gods tegenwoordigheid, want Jehova God woont niet in door mensen gemaakte tempels op aarde. Hierover lezen wij: „Neen, niet met het bloed van bokken en jonge stieren, maar met zijn eigen bloed [is hij] eenmaal voor altijd in de heilige plaats ingegaan en heeft een eeuwige verlossing voor ons verkregen. Want Christus is niet ingegaan in een heilige plaats die met handen is gemaakt, welke een kopie van de werkelijkheid is, maar in de hemel zelf, om thans ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.” — Hebr. 9:12, 24, NW.
35. Hoe stierf Jezus, en hoe werden de voordelen van zijn dood niet ongedaan gemaakt?
35 Jezus, die door Gods wonderbaarlijke macht volmaakt was geboren, behield zijn zondeloosheid, en hij stierf, niet omdat hij zondigde, maar als een slachtoffer. Hij stierf doordat zijn religieuze vijanden zijn dood bewerkten, omdat hij getuigenis aflegde van de waarheid en predikte dat het toekomende koninkrijk Gods de enige rechtmatige regering der aarde en de enige hoop voor de gehele mensheid is. Opdat Jezus’ menselijke slachtoffer niet teruggenomen zou kunnen worden maar tot zegening van de mensheid zou kunnen blijven, wekte God zijn Zoon Jezus Christus uit de dood op als een verheerlijkte geestelijke Zoon, bekleed met onsterfelijk leven. Omdat hij in getrouwheid aan de universele souvereiniteit van Jehova God was gestorven, wekte God hem uit de dood op opdat hij de hemelse Koning der nieuwe wereld zou zijn. — 1 Petr. 3:18, 22.
36. Wanneer kon het grootse Jubeljaar dus pas beginnen?
36 Hieruit kunnen wij zien dat de grootse Jubeljaar-bevrijding voor de mensheid in werkelijkheid pas kon beginnen nadat door Gods Hogepriester, Jezus Christus, het zoenoffer waardoor de zonde wordt weggenomen, op aarde was geofferd en in de hemel aan God was aangeboden.
37, 38. (a) Welk jaar was het Jubeljaar, en op welke dag werd de geest uitgestort? (b) Van welke bevrijding was dit een bewijs, en voor wie?
37 Het is belangwekkend het volgende feit op te merken: Het Jubeljaar was het vijftigste jaar. Dienovereenkomstig kwam het joodse feest der weken of Pinksteren vijftig dagen na Jezus’ opstanding uit de doden (Pinksteren betekent „vijftigste dag”.). Op deze dag van het Pinksterfeest werd Gods heilige geest op de getrouwe discipelen uitgestort, en zij begonnen een groot werk van prediking en geestelijke bevrijding.
38 Dit uitstorten van de geest op hen was een zichtbaar teken dat Jezus Christus ten hemel was gevaren, Gods tegenwoordigheid was binnengetreden en hem de waarde van zijn menselijke slachtoffer had aangeboden. Het was er een bewijs van dat Jezus Christus nu als de grote Priester en Koning gelijk MELCHIZEDEK uit de oudheid, die „een priester des allerhoogsten Gods” was, aan Gods rechterhand in de hemel zat (Hand. 2:1-36; Gen. 14:18; Hebr. 7:1-27). Aldus werden de getrouwe discipelen van Jezus Christus die op die Pinksterdag of Vijftigste dag de heilige geest begonnen te ontvangen, van de veroordeling der zonde bevrijd en werden zij vrijgemaakt van dienstbaarheid aan Satan de Duivel, die de „god van dit samenstel van dingen” is. De Heilige Schrift stelt ons er van in kennis dat het aantal van deze gezalfde discipelen die tot de dood getrouw bewijzen te zijn, tenslotte 144.000 bedraagt. Ook zij zullen een geestelijke opstanding uit de dood ondergaan, een opstanding tot onsterfelijk leven in de hemel, opdat zij daar met hun Leider Jezus Christus in zijn hemelse koninkrijk van de rechtvaardige nieuwe wereld zullen regeren. — Openb. 14:1, 3; 2:26-28; 3:21.
DE REGERING VAN VRIJMAKING
39. Waarom is het er thans de tijd voor het nieuws van het Jubeljaar uit te bazuinen?
39 Thans, nadat er negentienhonderd jaren zijn voorbijgegaan gedurende welke de mensheid in het algemeen heeft geleden, heeft gezucht en is gestorven in slavernij aan zonde, onvolmaaktheid, zelfzucht, Satans wereldomvattende organisatie en de dood, THANS is de tijd aangebroken het goede nieuws van het grote Jubeljaar van de nieuwe wereld als door een stoot op een bazuin aan te kondigen. Bij het begin des mensen liet de grote Bevrijder, Jehova, toe dat de mensheid onder dienstbaarheid aan zonde, de dood en de Duivel kwam, maar hij vatte nimmer het voornemen op de mensheid voor altijd in zulk een dienstbaarheid te laten blijven. Jehova God sprak destijds in het paradijs van Eden, onmiddellijk nadat door Adam de zonde de wereld was ingekomen en daarmede de dood en de heerschappij van Satan, de bedrieglijke Slang, een profetie uit waarin werd aangekondigd dat de mensheid door een Bevrijder, het Zaad van Gods vrouw, zou worden bevrijd. God profeteerde dat dit Zaad van zijn vrouw de kop van de grote Slang, Satan de Duivel, de schepper van datgene wat kwaad en slecht is, zou vermorzelen of verpletteren (Gen. 3:15). Dat Zaad van Gods vrouw is zijn Zoon Jezus Christus. God is de grote Tijdbepaler, Hij die de tijden en stonden vaststelt en die de dingen precies op de door hem vastgestelde tijd laat geschieden. Daarom heeft hij een bepaalde tijd vastgesteld waarin Satans heerschappij eindigt. Dat betekende dat hij ook een bepaalde tijd vaststelde om zelf door zijn beloofde koninkrijk over de aarde te regeren. Wij zijn thans in de „tijd van het einde” van Satans heerschappij. Deze tijd begon ongeveer dertig jaar geleden, in 1914. Die datum kan worden vastgesteld aan de hand van het tijdschema in Gods Boek, de Bijbel.
40, 41. (a) Waarom kenmerkte 1914 de tijd voor Gods koninkrijk? (b) Welke bewijzen hebben wij dat het toen begon en dat wij in het einde der wereld zijn?
40 Toen liepen de „bestemde tijden der natiën” af, omdat die natiën onderworpen zijn aan Satan de Duivel en onderdrukkers van Gods volk zijn. De natiën, die onderworpen zijn aan het duivelse schepsel dat hen in slavernij heeft gebracht, hebben een wanbestuur over de aarde gevoerd en zijn er niet in geslaagd het onderdrukte volk bevrijding te brengen. Daar hun „bestemde tijden” gedurende welke zij de macht bezaten, in 1914 ten einde liepen, brak toen de tijd aan waarin God, de Schepper, zijn macht over de aarde, zijn schepping, hervatte, en daar nu op dezelfde wijze over regeerde als over het gehele overige gedeelte van het universum (Luk. 21:24, NW). Dit deed hij door zijn koninkrijk in de hemelen te installeren opdat van die tijd af de aarde en haar volkeren er door zouden worden geregeerd, en van deze regering gaf hij zijn gezalfde Koning, Jezus Christus, de macht in handen. Hierover behoeft in de geest van geen enkele oprechte persoon onzekerheid te bestaan. Jezus voorzegde kort voor zijn offerandelijke dood het teken waardoor het bewijs zou worden geleverd dat wij in de „tijd van het einde”, in de „voleinding van dit samenstel van dingen” waren, en dat het volbrachte einde van deze onderdrukkende wereld van slavernij naderbijkwam. Thans zien wij het teken. Iedere ingelichte persoon is op de hoogte met de wereldgeschiedenis sedert 1914. Deze geschiedenis begon met de eerste totale oorlog, natie in slagorde opgesteld tegen natie, koninkrijk tegen koninkrijk.
41 Deze eerste wereldoorlog ging gepaard met de verschrikkingen van voedseltekorten, pestilentie, aardbevingen, gewelddadige vervolging van ware Christenen die erfgenamen van Gods koninkrijk zijn, het falen van alle vredespogingen en vredesverbonden en in hevigheid toenemende angsten van de natiën die geen uitweg door menselijke middelen weten. AL deze ondervindingen van dit geslacht werden door Jezus Christus voorzegd als ondervindingen die onze tijd stempelen tot de „tijd van het einde” van Satans wereld en de tijd waarin Gods koninkrijk te midden van al zijn zichtbare en onzichtbare vijanden heerst. Jezus zeide: „Wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dat het koninkrijk Gods nabij is. Waarlijk ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat alle dingen geschieden.” — Luk. 21:31, 32, NW.
42. Wat is derhalve voor de vrijmaking van de mensen nabij?
42 Gods koninkrijk onder zijn Zoon Jezus Christus is de enige regering van bevrijding. Het grote zoenoffer van Christus Jezus, de Hogepriester, is in de hemel aangeboden, en gedurende de afgelopen negentien eeuwen hebben zijn getrouwe volgelingen de voordelen er van door geloof ontvangen. Bovendien is nu Jehova’s theocratische regering met Christus als Koning opgericht. Deze regering moet als de bevrijder der mensen zowel de zichtbare als onzichtbare wereldorganisatie van de Duivel volledig vernietigen en deze organisatie tot een volledig einde brengen. Ze zal dit doen in de universele oorlog van Armageddon, de definitieve strijd waarheen alle natiën zich thans onder de invloed van Satan en zijn demonen in slagorde opgesteld laten voortdrijven. — Openb. 16:14-16.
43, 44. (a) Hoe heeft Jezus een voorzegging gedaan omtrent de Jubeljaar-aankondiging in deze tijd? (b) Wat wordt door de aankondiging er van bewezen?
43 Daar het overdekken van de zonden der mensen thans door middel van Christus’ slachtoffer mogelijk is en daar Gods koninkrijk thans is opgericht, is het er THANS de tijd voor dat de aankondiging van het Jubeljaar voor de gehele mensheid wordt uitgebazuind. Wie zal het aankondigen? Christus’ gezalfde volgelingen en alle mensen van goede wil die de boodschap met geloof en vreugde aannemen. Jezus heeft gezegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.”
44 Jezus zeide dat deze prediking van het Koninkrijk aan alle natiën een van de vele onderdelen was van het teken waardoor de „tijd van het einde” en de tijd van zijn tegenwoordigheid in het Koninkrijk zouden worden gekenmerkt. Sedert 1919 is dit goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk op aanzienlijke wijze door Jehova’s getuigen overal op aarde tot alle natiën gepredikt. Elk jaar breidt dit getuigenis aangaande het Koninkrijk zich uit in weerwil van tegenstand en vervolging van religieuze, politieke, rechterlijke en militaire zijde. Hier hebben wij dus nog een krachtig zichtbaar bewijs dat het Koninkrijk voor de bevrijding der mensheid aan de macht is, dat het thans te midden van zijn vijanden heerst voordat het hen in Armageddon vernietigt. — Matth. 24:3-14, NW; Mark. 13:4-9; Luk. 21:7-28.
45. (a) Waar en op welke wijze zal de macht van dat wat in slavernij brengt, worden verpletterd? (b) Wat moeten zij die vrijheid liefhebben, thans derhalve doen?
45 Wanneer het getuigenis aangaande het Koninkrijk, het tegenwoordige steken van de bazuin van het Jubeljaar, overal is gegeven in de mate die God heeft verordend, dan zal, op de dag en het uur die door hem zelf zijn bepaald, de strijd van Armageddon plotseling gelijk een dief over Satans wereld komen. Haar tot slavernij brengende heerschappij over deze aarde en haar inwoners zal worden verpletterd en voor eeuwig worden verwijderd. Allen die in opzettelijke slavernij aan haar blijven, zullen met haar worden vernietigd. Om deze reden moet THANS de bazuin van het Jubeljaar worden geblazen door het getuigenis te geven aangaande Gods koninkrijk, de regering van eeuwig leven in een vrije nieuwe wereld. Door de macht van de waarheid betreffende Gods koninkrijk moeten de mensen van goede wil die de bazuin van het Jubeljaar horen, uit Satans wereld van slavernij naar de vrijheid uitbreken. Zij moeten vlieden naar Gods koninkrijk als de rechtmatige regering van de gehele mensheid, de enige verhoring van het gebed dat Jezus ons heeft geleerd: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” (Matth. 6:9, 10, NW). Hij heeft ons ook verzekerd: „Gij zult de waarheid begrijpen, en de waarheid zal u vrijmaken.” Ook zeide hij dat Gods Woord in de Bijbel de waarheid is (Joh. 17:17). Luister dus thans, in deze korte tijd voor Armageddon, naar de aankondiging van het Jubeljaar, leer de waarheid kennen en handel er vervolgens zonder verder uitstel in overeenstemming mede, opdat gij uw vrijheid moogt verkrijgen. Verenig daarna als vrije mannen en vrouwen over de gehele wereld uw krachten om ’vrijheid uit te roepen in het ganse land, voor al zijn inwoners’. Door die handelwijze te volgen, bestaat de mogelijkheid dat gij Armageddon doormaakt en nimmer sterft!
46. Hoe zal de nieuwe wereld de bevrijding der mensheid voltooien?
46 De rechtvaardige oorlog van God, die in Armageddon zal worden gestreden, zal de mensheid van Satans heerschappij bevrijden. Daarna zal de nieuwe wereld beginnen en de bevrijding der mensheid voltooien. Koning Dood zal niet meer regeren maar alle zondige gevolgen van onze geboorte van Adam, die de dood voortbrachten, zullen worden verwijderd van allen die Gods koninkrijk gehoorzamen. Ja, de dood zal worden gedwongen degenen die hij levenloos in de graven houdt, los te laten, want Christus Jezus zal zijn stem doen horen en allen die in de graven zijn, zullen zijn stem horen en uitkomen. Allen zullen worden onderwezen in de rechtvaardige vereisten en de waarheid van de Allerhoogste God, en alle gehoorzamen zullen uit hun zondige, onvolmaakte toestand tot volmaakte mannen en vrouwen worden verheven.
47. Wat zal er, ten einde met het Jubeljaar overeen te komen, met het land worden gedaan?
47 Voor altijd blijft het volgende waar: „De aarde is des HEREN [van Jehova], mitsgaders haar volheid, de wereld, en die daarin wonen” (Ps. 24:1). Niet langer zullen hebzuchtige grootgrondbezitters het land geheel voor zichzelf houden of zullen oorlogen ter verkrijging van territoriale expansie en natuurlijke hulpbronnen woeden en de oppervlakte der aarde ruïneren en de mensen in een dusdanige toestand van armoede brengen, dat zij dakloos zijn. Noch zal het land door erosie en uitputting in een toestand van verwoesting en onbewoonbaarheid worden gebracht. De Koning, Christus Jezus, zal tot welbehagen van Jehova, de grote Landeigenaar, aan iedere getrouwe onderdaan een plaats op aarde toebedelen opdat hij deze plaats kan bebouwen en er van kan genieten. Onder Gods zegen zal de aarde zeer vruchtbaar worden en zal zoveel voortbrengen dat er overvloedig in alle menselijke behoeften kan worden voorzien. Het Paradijs zal over de gehele aarde een werkelijkheid worden.
48. Hoe zullen de mensen het recht op eeuwig leven verkrijgen?
48 Christus Jezus, de Koning, zal de voordelen van zijn volmaakte menselijke slachtoffer aan al zijn gehoorzame onderdanen schenken ten einde de profetie in vervulling te doen gaan: „Zijn naam wordt genoemd: . . . Eeuwige Vader” (Jes. 9:5, OB). Zij die dan hun trouw aan de universele souvereiniteit van Jehova en aan zijn Koning bewijzen, zullen waardig worden verklaard het recht op eeuwig leven in de eindeloze wereld van vrede, gezondheid en geluk te ontvangen.
49. Welk woord dat God heeft gegeven, zal hij aldus rechtvaardigen?
49 Aldus zal de grote hemelse Bevrijder, Jehova God, het woord rechtvaardigen dat hij heeft gegeven, namelijk, „dat de schepping zelf ook zal worden vrijgemaakt van slavernij aan verdorvenheid en de glorierijke vrijheid zal hebben van de kinderen Gods” (Rom. 8:21, NW). Laat het glorierijke goede nieuws van deze vrijheid die thans nabij is, luidkeels worden uitgeroepen in het ganse land en tot alle inwoners der aarde. Verricht gij uw deel.