Wat doet u voor God?
Hoe kunt u er zeker van zijn dat hetgeen u doet hem welgevallig is? Het is absoluut noodzakelijk dit te weten.
IN ZIJN inaugurele rede als president van de Verenigde Staten, verklaarde wijlen J. F. Kennedy: „Vraag niet wat uw land voor u zal doen — vraag wat u kunt doen voor uw land.”
U zou moeilijk van een regering kunnen verwachten, dat ze u welwillendheid zou blijven betonen als u de wet overtrad en weigerde een ordelievend burger te zijn. In plaats daarvan zou u te maken krijgen met de strafmaatregelen die tegen wetschenders worden genomen. Om voordeel te trekken van de voorzieningen die een regering treft, moet u doen wat zo’n regering wettelijk verlangt. Een christen doet dit, want Jezus Christus, Gods Zoon, zei: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar . . . is.” — Matth. 22:21, NW.
HOE STAAT HET MET GOD?
Te vaak echter wordt er iets over het hoofd gezien dat voor uw welzijn van nog groter belang is. Terwijl u moet doen wat burgerlijke autoriteiten terecht van u verlangen, is er een hogere autoriteit voor wie u ook iets moet doen. Toen Jezus zijn verklaring over het terugbetalen aan caesar wat van caesar is, besloot, toonde hij aan wat dat was toen hij eraan toevoegde: „. . . maar God wat van God is.”
Evenals burgerlijke autoriteiten voorrechten onthouden aan hen die de wet van het land overtreden, onthoudt ook God zijn eeuwigdurende zegeningen aan degenen die niet aan zijn vereisten voldoen en de goddelijke wet overtreden.
Ongetwijfeld is het ook u wel opgevallen hoe miljoenen mensen van verschillende religiën tot God bidden om zegeningen zoals voorspoed en succes in zaken, de sport en de politiek, of om een goede gezondheid en nog heel veel andere dingen. Waarschijnlijk hebt ook u wel eens tot God gebeden om iets wat u graag wilde.
Op grond waarvan verwacht u echter dat God uw gebeden zal verhoren? God heeft voor u, een lid van het menselijk geslacht, al een onovertroffen grote liefde getoond (Joh. 3:16; 1 Joh. 4:19, NW). Wat hebt ú nu voor God gedaan, dat hij u zegeningen en voorspoed zou moeten blijven schenken? Als u er altijd aan denkt wat God voor u zou moeten doen, maar u er niet aan denkt wat u voor God moet doen, plaatst u zich dan niet in de positie van iemand die gunsten van zijn regering verwacht en toch weigert de wetten van die regering te gehoorzamen?
Het belangrijke beginsel waar het hier om gaat, is: U moet niet altijd vragen wat God voor u kan doen, maar u behoort ook in overweging te nemen wat ú voor God moet doen. Niet dat hij ervan afhankelijk is dat wij iets voor hem doen, maar het is een blijk van onze liefderijke waardering wanneer wij iets doen.
Wanneer hebt u voor het laatst iets voor God gedaan? Als u een van de vele religieuze personen bent, zult u wellicht zeggen, dat u regelmatig naar een kerk, synagoge, tempel of moskee gaat en ook een goed, fatsoenlijk leven leidt. Hoe kunt u er niettemin zeker van zijn dat dit het is wat God van u verlangt?
Het is een tragische waarheid, maar een feit dat voortdurend onder de aandacht van bedienaren van het evangelie die de mensen aan huis bezoeken, wordt gebracht, dat heel weinig mensen, van zowel westerse als oosterse religiën, met zekerheid kunnen zeggen wat God van hen verlangt.
HET IS GEVAARLIJK HET NIET TE WETEN
Hoe oprecht u ook mag zijn ten aanzien van uw religie, het is toch gevaarlijk voor uw eeuwigdurend welzijn om alleen maar te geloven of te denken dat u weet wat God van u verlangt wilt u hem behagen, zonder het werkelijk te weten.
In de afgelopen eeuwen hebben vele mensen gedacht dat zij deden wat God wilde, maar de geschiedenis laat herhaaldelijk zien, dat zij in werkelijkheid niet deden wat God van hen verlangde, maar veeleer wat zijzelf of een organisatie van mensen verlangden.
Een voorbeeld hiervan vinden wij in de dagen van Jezus. Een religieuze groepering die als de Farizeeën bekendstond, dacht dat ze heel veel voor God deed. Deze Farizeeën hadden een stelsel van aanbidding opgebouwd en geloofden dat het Gods goedkeuring had. Zij verklaarden vol vertrouwen: „Onze vader is Abraham” (Joh. 8:39, NW). Zij dachten dat zij hetzelfde geloof bezaten als Abraham, die Gods vriend was.
Wat een schok was het voor hen toen Jezus antwoordde: „Indien gij Abrahams kinderen zijt, doet dan de werken van Abraham. Maar nu zoekt gij mij, een mens die u de waarheid heeft gezegd, welke ik van God heb gehoord, te doden. Abraham heeft dit niet gedaan. Gij doet de werken van uw vader.” — Joh. 8:39-41, NW.
Deze religieuze leiders begrepen nog steeds niet waar het om ging. Zij hielden vol dat zij overeenkomstig Gods wil handelden, want zij zeiden tot Jezus: „Wij hebben één Vader, God.” — Joh. 8:41, NW.
Was God werkelijk hun vader? Aanvaardde God hun vorm van religie? Jezus gaf hun te kennen of God hun daden goedkeurde, want hij verklaarde nadrukkelijk tegenover die religieuze Farizeeën: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen.” — Joh. 8:44, NW.
Wat was er nu verkeerd? Waarom aanvaardde God hun wijze van aanbidding niet? Luister maar eens naar wat Jezus hierover zei: „Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods ter wille van uw overlevering? . . . [Gij] hebt het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw overlevering. Huichelaars, hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd.’” — Matth. 15:1-8, NW.
Dát was verkeerd! Zij aanbaden en deden allerlei dingen, dat is waar, maar het was niet in overeenstemming met Gods wil. Betekent dit dat God niet aanvaardde wat zij deden, ondanks het feit dat het voor hem bedoeld was? Jezus bracht de woorden van de profeet Jesaja op hen van toepassing toen hij zei: „Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.” — Matth. 15:9, NW.
WAT DIENT U TE DOEN?
Het spreekt vanzelf dat u de zegeningen wilt ontvangen die God gehoorzame mensen in het vooruitzicht heeft gesteld, zegeningen in de vorm van eeuwig leven in geluk en in volmaakte gezondheid op zijn paradijsachtige aarde. U zult stellig willen vermijden dat God een ongunstig oordeel over u velt. Wat moet u daarom thans doen om Gods goedkeuring te verwerven?
Allereerst moet u er zelf moeite voor doen te weten te komen wat Gods vereisten zijn. De christelijke apostel Paulus drong hierop aan: „Vergewist u van alles” (1 Thess. 5:21, NW). Op welke manier? Door kennis te verwerven van Gods Woord, de bijbel, waarin hij duidelijk zijn vereisten bekendmaakt. Wees als de mensen in de stad Beréa uit de oudheid; „zij namen het woord met de grootste bereidwilligheid des geestes aan en onderzochten dagelijks zorgvuldig de Schriften of deze dingen zo waren” (Hand. 17:11, NW). Ja, een persoonlijk nauwkeurig onderzoek van Gods Woord is absoluut noodzakelijk om te kunnen bepalen of het onderwijs dat u ontvangt goed of verkeerd is.
Wat is hiervan de bedoeling? Uw geloof in God zal erdoor worden opgebouwd. Want „zonder geloof [is het] onmogelijk hem welgevallig te zijn, want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”. — Hebr. 11:6, NW.
Is dat alles? Neen, er is nog meer. De bijbelschrijver Jakobus zei: „Geloof zonder werken [is] dood” (Jak. 2:26, NW). Ja, u moet een nuttig gebruik maken van het geloof dat u verwerft door de werken van God te doen. Jezus zei ook: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 7:21, NW.
Welke werken dient u te doen? Die welke verband houden met „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22, NW). Dit houdt in dat u christelijke hoedanigheden dient aan te kweken en langzamerhand een nieuwe christelijke persoonlijkheid dient aan te doen. Paulus verklaarde: ’Doet de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere levenswandel overeenkomt, weg en doet de nieuwe persoonlijkheid aan, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.’ — Ef. 4:22-24, NW.
Een ander belangrijk werk is dat wat beschreven wordt in Romeinen 10:10 (NW): „Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” Is het noodzakelijk dat u dit werk doet? Het voorgaande vers 10:9 van hetzelfde hoofdstuk antwoordt: „Want indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered.” Het doen van een openbare bekendmaking, of getuigenis afleggen van Gods naam en voornemens, is noodzakelijk opdat anderen erover kunnen horen en in aanmerking mogen komen voor Gods zegeningen. Jezus voorzei de belangrijkheid van dit onzelfzuchtige werk toen hij verklaarde: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14, NW). Mensen die het goede wensen te doen, zullen graag een aandeel hebben aan dit levens reddende werk.
Hoe kunt u echter de kennis, opleiding en bekwaamheid verkrijgen om dit te doen? Door samen te komen met degenen die werkelijk Gods werk onder de natiën verrichten. Ja, om God te behagen, moeten wij „op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:24, 25, NW). God wil dat u samenkomt met zijn volk opdat u het geloof van uzelf en van anderen opbouwt.
Indien u, in antwoord op de vraag, Wat doet u voor God? kunt zeggen dat u zijn Woord bestudeert, uw geloof opbouwt, een nieuwe christelijke persoonlijkheid aandoet, met Gods volk samenkomt en getuigenis aflegt van zijn koninkrijk voordat het einde komt, kunt u erop vertrouwen dat u Gods wil doet. U zult zijn als de man des geloofs uit de oudheid, die de vernietiging van een wereld overleefde. Genesis 6:22 vertelt ons over hem: „En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij.” Daarom overleefde hij het einde van die wereld. Hij luisterde naar God en „deed het”.
Wij leven nu in een tijd die een beslissing vraagt. U moet beslissen of u Gods wil wenst te doen of niet. Het bijbelse verslag maant u aan om, voordat het einde van dit samenstel van dingen aanbreekt, „het leven [te kiezen], opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, door den HERE, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land”. — Deut. 30:19, 20.
Bekommer u er dus niet slechts om wat God voor u kan doen, maar bekommer u er, als u het leven liefhebt, om wat u voor God kunt doen.