Babylon legt religieuze fundamenten voor wereldmisleiding
EEN persoon of natie die zich van God en de ware aanbidding zoals deze in zijn Woord, de bijbel, wordt uiteengezet, afkeert, gaat onontkoombaar tot de aanbidding van iets anders over. Door ’s mensen aangeboren karakter zal hij iets anders als superieur aanbidden of ernaar opzien. Het kan zijn dat hij een nationale leider of de Staat gaat aanbidden; het kan ook zijn dat hij de demoraliserende aanbidding van dieren of onbezielde dingen gaat beoefenen. De geschiedenis heeft getoond, dat dit een groot aantal goden doet ontstaan, waardoor er thans natiën zijn die evenveel goden als mensen hebben.
Te zamen met de toename in goden doet ook een vermeerdering van het aantal valse leerstellingen haar intrede, hetgeen tot gevolg heeft dat de geest van de mensen steeds meer vergiftigd raakt en zij steeds vaster in de greep van vrees en van slavernij aan hun valse religie komen. Dit resulteert in grotere goddeloosheid en ontaarding. De apostel Paulus beschrijft hun toestand als volgt: „En evenals zij het verwerpelijk hebben geacht een nauwkeurige kennis van God te hebben, heeft God hen aan een verwerpelijke geestestoestand overgegeven om de dingen te doen die niet betamen, vervuld als zij waren van allerlei onrechtvaardigheid, goddeloosheid, hebzucht, slechtheid, vol zijnde van afgunst, moord, twist.” — Rom. 1:28-32, NW.
Daar afgoden onbezield zijn en niets weten, en de grootsten onder de mensen net als hun aanbidders slechts stervelingen zijn van vlees en bloed, zou men de vraag kunnen stellen: Naar wie gaat een dergelijke aanbidding in werkelijkheid? Ze is gericht tot en wordt aanvaard door Gods grote tegenstander, Satan de Duivel. Wie zulk een aanbidding beoefenen, worden in feite dienstknechten van de Duivel. Paulus heeft geschreven: „Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht?” Meer en meer gaan zij op de god die zij aanbidden, lijken. Zij kunnen zelfs kinderen van de Duivel worden genoemd. Jezus bracht deze regel van geestelijke verwantschappen onder woorden, toen hij bepaalde religieuze personen toesprak die zich op hun afstamming van de patriarch Abraham beroemden. Hij zei: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen.” Later schreef de apostel Johannes: „Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort.” — Rom. 6:16; Joh. 8:38-44; 1 Joh. 3:10; Ps. 96:5; 1 Kor. 10:20, NW.
Babylon vormt een voorbeeld van deze gedragslijn. En wat meer zegt, het is de aardse bron van dergelijke dingen geweest, een fundament als het ware waarop een groot vals-religieus bouwwerk wordt opgetrokken. De inwoners van Babylon gingen tot de aanbidding van Nimrod over daar zij Jehovah God niet wilden aanbidden. Nimrod had de geest van de grote eerste opstandeling tegen Jehovah God, de geest van de Duivel. In werkelijkheid was hij een aanbidder en nabootser van de Duivel, die in de hemel met zijn opstand was begonnen en deze vervolgens over de aarde, ja, zelfs tot in de hof van Eden, had verbreid. Om deze reden gebruikten de Babyloniërs veeleer de naam Merodach (Mardoek), hetgeen „opstandeling” betekent, dan Nimrod, wanneer zij over de stichter van hun stad spraken. Nimrod kan aldus worden geïdentificeerd als iemand die tot het zaad van de Duivel behoort waarover God in Genesis 3:15 (NW) sprak. Hij was een vals zaad, een valse Messias. Na zijn dood werd hij door de Babyloniërs vergoddelijkt. Doordat zijn volgelingen hun aanbidding op Nimrod richtten, aanbaden zij derhalve onwetend de Duivel en werden zij zijn „zaad” dat in strijd met God zijn werk ten uitvoer brengt. Toen de beroemde Hammoerabi koning werd en Babylon tot de voornaamste stad van geheel Babylonië maakte, nam Merodach als de stadsgod in betekenis toe. Zijn eigennaam werd later vervangen door de titel Belu („Heer”). Ten slotte werd hij algemeen Bel genoemd en zijn vrouw Belit („Meesteres”).
HET BEGIN VAN TRIADES OF DRIEËENHEDEN VAN GODEN
Vanaf dit begin in de aanbidding van Nimrod begonnen de goden van dat eerste Babylonische Rijk sterk in aantal toe te nemen. Hiertoe behoorden verschillende triades van goden of godheden. Naar verluidt, bevonden zich in Babylon bovenop de tempel die voor de god Belus gebouwd was, drie beelden, namelijk dat van Bel (of Bel-Merodach), zijn moeder Rhea (Semiramis), en Bel-Merodachs vrouw Juno of Beltis (Zerpanîtu) — dit volgens de oude Griekse historicus Ctesias. De latere Griekse geschiedkundige Diodorus Siculus schreef, dat de religieuze triade in Babylon in een bepaalde periode uit twee godinnen en de zoon bestond, namelijk uit Hera (de Romeinse Juno), Rhea (of Semiramis) en Zeus (= Merodach, Nimrod).
Betreffende de religie van Babylon en haar triadische aanbidding lezen wij het volgende: „In de laat-Babylonische periode schijnt de aanbidding voornamelijk gericht te zijn op Mardoek, Naboe [Nebo, hetgeen Spreker of Verkondiger betekent], Sin, Sjamasj en Isjtar. . . . Met al hun schitterende gaven hebben de Babyloniërs zich nooit een denkbeeld kunnen vormen van één god, van één enkele god, van één god wiens bestaan op zich logischerwijs reeds het bestaan van elke andere godheid onmogelijk maakt. Het monotheïsme gaat het geestelijke bereik van het Babylonische verstand te boven. . . . noch de Babyloniërs noch de Assyriërs stegen tot zulke hoogten als die welke het Hebreeuwse boek der Psalmen onderscheiden.” — The International Standard Bible Encyclopaedia, uitgave van 1955, Deel 1, blz. 370.
Een andere triade was die van Sin (de maangod), Sjamasj (de zonnegod) en Isjtar — de heersers van de dierenriem. Vanuit Babylon hebben triades van godheden zich over de gehele aarde verbreid; zelfs in het christelijke tijdperk is dit nog voorgekomen.
Het geloof in een triade of drieëenheid tart de soevereiniteit, ja, de opperheerschappij, van de ene ware Almachtige God. Het dient het doel van de Duivel zeer goed, want het vormt een krachtig gif dat de religiën der christenheid in zulk een mate verdorven heeft, dat de drieëenheid, welke naar men beweert uit drie personen in één god bestaat, thans „de centrale leerstelling van de christelijke religie” wordt genoemd.
DEMONISME, TOVERIJ GEWORTELD IN BABYLON
Welke invloed heeft een dergelijke leerstelling op haar aanhangers? Ze verzwakt hun geloof in God. Ze verkleint hun gevoel van verantwoordelijkheid tegenover God, hun besef hem onvoorwaardelijk te moeten gehoorzamen en exclusieve toewijding te moeten schenken. Ze brengt de mensen uit hun evenwicht, werkt verwarrend op hun inzicht en benevelt hen in religieus opzicht. Ze boezemt hun vrees in en maakt het hun gemakkelijk vele goden te aanvaarden die zij te vriend moeten houden of moeten behagen, of tot wie zij, zoals bijvoorbeeld tot de zogenaamde „heiligen”, bepaalde smeekbeden moeten richten. Nu is het nog maar een kleine stap naar de vrees voor demonen, iets wat onder sommige mensen tot een ellendig bestaan heeft geleid — voor de aanhangers van die soort van religie een leven van vrees. Op deze wijze werden Babylons aanbidders geestelijk vergiftigd. In Babylonian Life and History verklaart Sir E. A. Wallis Budge:
De demonen en duivelen die het leven voor de Babyloniër miserabel maakten, waren vele, maar van de gedaanten van de meesten van hen en van hun boze krachten was hij heel goed op de hoogte. Het meest vreesde hij de Zeven Boze Geesten, die de scheppers van al het kwaad waren. . . . Zoals er triades van goden waren, had men ook triades van duivelen, bijvoorbeeld Labartu, Labasu en Akhkhazu. De eerste deed kleine kinderen kwaad, de tweede veroorzaakte de beefziekte en de derde maakte het gezicht van een man geel en zwart. Een andere triade bestond uit Lîlû, Lîlîtû en Ardat Lîlī. . . . De Babyloniërs . . . gingen naar de priester, die dikwijls het karakter van een god aannam en de duivelen uitdreef door toverformules op te zeggen, . . . — Blz. 146, 147 (uitgave van 1925). Zie ook The International Standard Bible Encyclopaedia, uitgave van 1955, Deel 1, blz. 373.
Toverij, hekserij en astrologie kwamen tot ontwikkeling en werden door iedereen, van de koning tot zijn laagste onderdaan, intensief beoefend. Zij geloofden zelfs in een heks die, naar men meende, „de macht bezat op een stok door de lucht te vliegen”. — Ancient History, Part I — P. V. N. Myers, blz. 72.
De bijbel spreekt over de afgodsbeelden van Bel en Merodach en noemt ze „drekgoden”, dat wil zeggen, smerige goden (Jer. 50:1, 2). De profetie in Jesaja 47:12, 13, waar Babylon als een vrouw wordt toegesproken, luidt: „Houdt maar aan met uw bezweringen en met de talrijke toverijen waarmede gij u [als stad] van jongs af hebt afgetobd; . . . laten nu opstaan en u redden, zij die den hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal.”
De magische kunsten werden door de Chaldeeën van Babylonië uitgevonden. Hoe krachtig toverij en hekserij Babylon in hun greep hadden, blijkt, wanneer eeuwen na Nimrod over koning Nebukadnezar wordt bericht dat hij zich hiervan bediende om te bepalen of hij Jeruzalem al dan niet zou aanvallen. Hier volgt wat Jehovah God dienaangaande tegen Ezechiël zei:
„De koning van Babel zal aan den tweesprong staan, aan het begin van de twee wegen en waarzeggerij plegen; hij zal de pijlen schudden; hij zal de terafim raadplegen; hij zal de lever bezien. In zijn rechterhand zal het lot zijn, dat Jeruzalem aanwijst, om er stormrammen op te stellen, om er den mond te openen tot moordgeschreeuw, er de stem te verheffen tot een krijgskreet, om er stormrammen op te stellen tegen de poorten, een wal op te werpen en een schans te bouwen.” — Ezech. 21:20-22.
Met koning Nebukadnezar II bereikte de stad Babylon het hoogtepunt van haar glorie en maakte ze zichzelf tot de Derde Wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. Haar grootste hoogte werd kort voor haar val bereikt. Daar zelfs haar grootste koning zich aan magische kunsten hield, kon Jehovah’s profeet Jesaja haar, toen hij haar ondergang voorzei, zeggen dat ze haar toevlucht moest nemen tot haar magische kunsten, sterrenwichelaars, tovenaars en maand-voorspellers, om zich, indien mogelijk, door middel hiervan voor een catastrofe te behoeden. Het zou echter tevergeefs zijn, want Jehovah had haar verdoemd.
BABYLONS RELIGIEUZE TOREN
Babylons valse religie, die zich, historisch gezien, in haar oorspronkelijke Toren van Babel voor het eerst openbaarde, veroordeelde haar vanaf het begin tot haar uiteindelijke vernietiging. In de dagen van haar meest glorieuze koning, Nebukadnezar II, had ze haar toren voor religieuze doeleinden, die ongetwijfeld was gebouwd op de fundamenten van de toren waar Jehovah God de taal van de bouwers had verward. Deze was gelegen in het zuidelijke deel van de stad, niet ver van de oostelijke of rechteroever van de rivier de Eufraat. Koning Nebukadnezar en zijn koninklijke vader noemden deze toren Ziqqurat Bâbîli, dat wil zeggen „De Toren van Babylon”. Hij was opgedragen aan Babylons oppergod, Merodach, en zijn vrouw Zēr-panîtum.
De toren had een groot fundament waarop, als platform, zes rechthoekige terrassen waren gebouwd; bovenaan bevond zich een heiligdom dat aan de god Bel-Merodach was gewijd, die volgens het gevonden bewijsmateriaal de vergoddelijkte machtige jager Nimrod is geweest. Rond de voet van de toren lagen kleine tempels of kapellen welke aan verschillende andere goden van de Babyloniërs waren opgedragen.
BABYLONS ZIELELEER MAAKT DE NATIËN ZIEK
Een ander opvallend kenmerk van de religie van Babylon is, dat het de onsterfelijkheid van de menselijke ziel leerde. Natuurlijk moest Babylon, toen het de eerste koning, Nimrod, bij zijn dood, die niet in de bijbel beschreven wordt, vergoddelijkte, aan Nimrod of Merodach een onsterfelijke ziel toeschrijven. In de Babylonische mythe betreffende Gilgamesj, die sommige onderzoekers met Nimrod trachten te vereenzelvigen, deed deze half-mens en half-god Gilgamesj pogingen voor zijn menselijke lichaam onsterfelijkheid te verwerven, met andere woorden, onvernietigbaar leven op aarde. In het twaalfde boek van het Gilgamesj-epos wordt hem een gesprek toegestaan met zijn dode vroegere metgezel, die „het sombere verblijf van de wereld hierna beschrijft, en vertelt over de verschillende toekomsten welke de doden overeenkomstig de wijze waarop zij aan hun eind zijn gekomen, wachten”. — The Encyclopedia Americana, uitgave van 1929, Deel 12, blz. 654.
In de Babylonische religie was Nergal de god van de onderwereld en zijn vrouw Eresj-kigal was er de gebiedster. Uit de volgende beschrijving van „de laatste dingen”, zoals de Babyloniërs deze opvatten, blijkt dat zij niet in de onsterfelijkheid van het menselijk lichaam geloofden, maar wel in de onsterfelijkheid van hetgeen de Grieken een psuchè of „ziel” noemden:
Naar men veronderstelde bleven de zielen van mensen na de dood voortbestaan. Het kan ternauwernood leven worden genoemd. De plaats waar zij naartoe zijn gegaan, wordt met „land waaruit men niet terugkeert” betiteld. Daar leven zij in donkere kamers te midden van stof en met een verenkleed bedekte vleermuizen, en onder de heerschappij van Nergal en Eresjkigal. Als de ziel bij de doden aankwam, moest hij door de rechters van de dood, de Anoennaki geoordeeld worden, doch betreffende de manier waarop dit geschiedde, is slechts weinig voor ons bewaard gebleven. Bij tijden schijnt het idee bestaan te hebben dat het voor de doden mogelijk zou kunnen zijn weer tot het leven terug te keren, want in deze onderwereld bevond zich het water des levens dat gebruikt werd wanneer de god Tammoez [als vegetatie] weer naar de aarde terugkeerde. De Babyloniërs . . . zetten bij de dode dikwijls dingen neer welke in zijn toekomstige bestaan gebruikt konden worden. . . . In de toekomstige wereld schijnt er onderscheid tussen de doden te zijn gemaakt. Degenen die in de strijd waren gevallen, schijnen speciale gunsten te hebben genoten. Zij kregen fris water te drinken, terwijl degenen die geen nageslacht hadden om offergaven op hun graven te leggen, vele en zware ontberingen moesten doorstaan. . . . De Babylonische leer was, dat de mens, hoewel hij van Goddelijke oorsprong was, geen deel had aan de Goddelijke hoedanigheid van onsterfelijkheid [dat wil zeggen, onsterfelijkheid van lichaam]. — The International Standard Bible Encyclopaedia, Deel 1, blz. 373.
Te zamen met astrologie, de vrees voor demonen en de drieëenheid, heeft deze leer die eveneens in Babylon haar oorsprong heeft gevonden en onder de volkeren der aarde is verbreid, tot de onschriftuurlijke leerstellingen geleid van hellevuur, vagevuur, reïncarnatie, transmigratie van zielen en spiritisme, waarvan alle natiën en de meesten van hun religieaanhangers in geestelijk opzicht dodelijk ziek worden. Indien uw religie er een of meer van deze leerstellingen op nahoudt, kunt u er zeker van zijn dat ze door Babylon verontreinigd is en een van de vals-religieuze bolwerken vormt die uit de opstandige Babylonische bron zijn ontsproten.
Dit zijn slechts enkele van de misleidende denkbeelden die in het oude, door demonen beheerste Babylon hun begin hebben gevonden en die door de onzichtbare bedrieger, Satan de Duivel, worden gebruikt als een fundament waarop hij een religieus bouwwerk voor wereldmisleiding optrekt. Babylon ervoer een val toen Jehovah God de taal van de bouwers aan de Toren van Babel verwarde, maar de stad werd toen nog niet vernietigd. Later ging ze van Chamitische in Semitische handen over, doch daardoor werd de ondergang waartoe ze door God was veroordeeld, niet afgewend. De beroemde stad onderging de voorzegde vernietiging en ten slotte wist men zelfs niet meer waar ze gelegen had. Wat is echter het Grotere Babylon, waarvan in de bijbel werd voorzegd dat het met een geweldige slag zou vallen? Verdere bijbelse onderzoekingen zullen dit aan het licht brengen.