Volharding in gebed wordt beloond
„Zij allen hielden eensgezind aan in het gebed.” — Hand. 1:14.
1. Wat wil het zeggen in iets aan te houden of te volharden?
„AANHOUDEN” of „volharden” in iets betekent gestadig en voortdurend een bepaalde handelwijze volgen totdat het doel is bereikt. In deze werkwoorden ligt tevens de gedachte opgesloten van moeilijkheden en tegenstand overwinnen alvorens er succes wordt geboekt.
2. Om welke redenen was het passend dat Jezus’ discipelen ’aanhielden in gebed’?
2 Terecht wordt er in Handelingen 1:14 dan ook over het groepje ware volgelingen van Jezus gezegd dat ’zij allen eensgezind aanhielden in het gebed’. Zij wisten dat Jezus uit de doden was opgestaan, en zij waren zojuist getuige geweest van zijn hemelvaart, maar er was veel wat zij niet begrepen. De beloofde heilige geest was nog niet op hen gekomen en zij hadden de kracht ervan nog niet ontvangen (Hand. 1:8). Zij begrepen nog niet volledig waarom God had toegelaten dat hun geliefde Leider aan die verschrikkelijke martelpaal was genageld. De mannen die dit op hun geweten hadden, waren nog steeds aan de macht, en er was geen teken van enige verandering in hun houding. Zij hielden hun meedogenloze tegenstand hardnekkig vol. Aangezien Jezus’ volgelingen zich van hun behoefte bewust waren, volhardden zij derhalve in gebed tot Degene in wie zij geloof stelden.
3. (a) Wanneer werden hun gebeden verhoord, en welke uitwerking had dit op wat zij als het belangrijkste beschouwden? (b) Welk uitgebreide getuigenis werd er in die vroege dagen gegeven?
3 Te beginnen met de dag van het pinksterfeest werden hun in geloof opgezonden gebeden beslist boven hun verwachtingen verhoord. Zij begonnen de laatste woorden die Jezus vóór zijn hemelvaart tot hen had gesproken, te begrijpen. In plaats dat zij zich allereerst druk maakten om een datum, zoals bleek uit hun vraag „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?”, was hun aandacht nu geconcentreerd op hun toewijzing „getuigen van [Jezus te] zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:6-8). Wat gaf Petrus op die dag van het pinksterfeest een moedig en grondig getuigenis, met inbegrip van zijn verklaring: „Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn”! — Hand. 2:32; zie ook Handelingen 2:40; 3:15; 4:33; 5:32.
4. Hoe zien Jezus’ volgelingen in deze tijd dat het noodzakelijk is aan te houden in het gebed?
4 Evenzo moeten Jezus’ ware volgelingen in deze tijd aanhouden in hun gebeden tot „degene . . . die overeenkomstig zijn kracht, die in ons werkzaam is, overvloedig veel meer kan doen dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen” (Ef. 3:20). Hoewel zij bijzonder verlicht zijn met betrekking tot Jehovah’s voornemen en de wijze waarop dit voornemen zich verwezenlijkt, is er nog altijd veel ten aanzien waarvan zij de details niet weten, en dit betreft zowel de precieze tijdsbepaling van gebeurtenissen die nog in de toekomst liggen als de exacte manier waarop de vele schriftplaatsen betreffende het volledige einde van Satans samenstel van dingen vervuld zullen worden. Hiertoe behoren ook profetische verwijzingen naar Jehovah’s volk, zoals die welke wordt aangetroffen in Jesaja 26:20: „Ga, mijn volk . . . Verberg u voor slechts een ogenblik, totdat de openlijke veroordeling voorbijgaat.”
5. (a) Welke twee uiterst belangrijke dingen worden er van Jehovah’s Getuigen verlangd? (b) Welke reactie heeft Gods Koninkrijksboodschap in de wereld teweeggebracht, en hoe was dit voorzegd?
5 Van meer onmiddellijk belang is dat Jehovah’s dienstknechten beseffen dat er ondertussen een groots werk moet worden verricht en dat zij pal moeten blijven staan voor het standpunt dat zij innemen, zoals blijkt uit hun door God gegeven naam, Jehovah’s Getuigen (Jes. 43:10-12). Voor dit werk en het vasthouden aan hun standpunt is volharding of doorzettingsvermogen nodig. De boodschap van Gods koninkrijk houdt de vernietiging in van de wereldse natiën en koninkrijken (Jer. 25:15-30). Gods koninkrijk „zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken”. Die boodschap is niet populair bij de hedendaagse heersers, die de geest van nationalisme aan de dag leggen. Hun gecombineerde tegenstand treedt steeds duidelijker aan het licht. Zij „hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde [de geïnstalleerde Koning, Christus Jezus]”. — Ps. 2:2-6; Dan. 2:44.
6. (a) Welke eigenschappen zijn er thans nodig? (b) Hoe moet elke situatie worden beschouwd, en hoe is er in dit verband aan onze behoeften voldaan?
6 Gods dienstknechten in deze tijd hebben er veel moed voor nodig om evenals de apostelen van de eerste eeuw te zeggen: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:29). Zulk een moed en onbeschroomdheid zijn niet afhankelijk van onze eigen mogelijkheden en ons eigen temperament, ten aanzien waarvan weinigen van ons ook maar enige reden hebben zich erop te beroemen. Voor de uitoefening van deze eigenschappen zijn een duidelijk inzicht en begrip nodig van Gods voornemen, alsook van de rechtvaardige maatstaven en beginselen die in Gods Woord staan opgetekend. Men heeft zich onder de mensheid nog nooit zo algeheel aan zelfzucht, gewelddaad, corruptie en allerlei onreinheid overgegeven als thans (2 Tim. 3:1-5). Wij moeten in deze „laatste dagen” aan vele verschillende vormen van druk het hoofd bieden. Dit betekent dat wij moeten leren hoe wij elke situatie en elk probleem vanuit Gods standpunt moeten bezien. Alleen door naar hem op te zien, kunnen wij door middel van zijn Woord en met de hulp van zijn geest en organisatie ware verlichting ontvangen (Ps. 36:9). Vandaar dat het zo noodzakelijk is in gebed aan te houden en een waar en sterk geloof, een zegevierend geloof, op te bouwen. Aangezien Jehovah onze behoeften kent, heeft hij ons in zijn Woord goedgunstig vele juist van pas komende aanmoedigingen, raadgevingen en waarschuwingen over deze uiterst belangrijke kwesties gegeven. Eerst willen wij wat vernemen over de kwestie wie mogen bidden en op grond van welke voorwaarden of condities, zo die er zijn.
JEHOVAH — DE „HOORDER VAN HET GEBED”
7. (a) Wie is de „Hoorder van het gebed”, en waarom heeft David vaak de noodzaak van het gebed beseft? (b) Welke uitstekende richtlijn wordt er verschaft voor degenen die zich onwaardig voelen? (Ps. 103:8-14)
7 Jehovah inspireerde zijn dienstknecht David ertoe te schrijven: „O Hoorder van het gebed, ja, tot u zullen mensen van alle vlees komen” (Ps. 65:2). David heeft zelf vaak ervaren hoe noodzakelijk het is in gebed aan te houden, zoals in veel van zijn psalmen onder woorden wordt gebracht. Soms bestond er een dringende noodzaak tot bidden als gevolg van de meedogenloze druk van de zijde van zijn vijanden, zoals in Psalm 70:1-5 wordt aangetoond. Op andere tijden ontstond deze noodzaak als gevolg van zijn eigen zwakheden en dwalingen, waarvan enkele ernstig waren. Mocht u zichzelf door dergelijke omstandigheden eveneens onwaardig voelen God in gebed te naderen, denkend dat hij niet naar u zal luisteren, dan bevelen wij u aan Psalm 51:1-12 te lezen en te herlezen. De woorden die in 51 de verzen 9 tot en met 11 staan opgetekend, zouden heel goed de basis van uw eigen gebed kunnen vormen.
„Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, en wis zelfs al mijn dwalingen uit. Schep in mij zelfs een zuiver hart, o God, en leg in mij een nieuwe, standvastige geest. Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; en uw heilige geest, o neem die niet van mij weg.”
8. Bij wie berust in werkelijkheid de keuze met betrekking tot het naderen tot Jehovah, en onder welke voorwaarden moet dit geschieden?
8 Betekent het feit dat er wordt gezegd dat „mensen van alle vlees” tot de „Hoorder van het gebed” zullen komen, dat iedereen vrij is dit te doen wanneer hij maar verkiest? Neen. Het gaat in werkelijkheid in omgekeerde richting, zoals later in diezelfde psalm wordt verklaard: „Gelukkig is degene die gij [dat is Jehovah] uitkiest en doet naderen, opdat hij in uw voorhoven mag verblijven” (Ps. 65:4). Hoewel de uitnodiging voor allen geldt, moet de nadering in alle oprechtheid geschieden. Al is uw geloof in het begin misschien niet sterk, het moet wel waarachtig zijn. „Jehovah is nabij . . . allen die hem aanroepen in waarachtigheid.” — Ps. 145:18.
9. Waarom moeten onze gebeden tot Jehovah altijd in de naam van Jezus worden uitgesproken?
9 Verder moeten onze gebeden tot Jehovah altijd worden uitgesproken in de naam van Christus Jezus, het enige kanaal dat door God is aangesteld (Joh. 14:13, 14). Wij erkennen dankbaar Christus’ verlossingswerk ten behoeve van de gehele mensheid, en dat hij nu dienst verricht als Gods hogepriester, door bemiddeling van wie wij „met vrijmoedigheid van spreken de troon van onverdiende goedheid [kunnen] naderen, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en onverdiende goedheid mogen vinden tot hulp op de juiste tijd.” — 1 Tim. 2:4-6; Hebr. 2:9; 4:14-16.
10. Hoe verschaft Psalm 15 verdere nuttige leiding in dit verband?
10 Wilt u meer inlichtingen hebben over de soort van persoon die door God wordt uitgekozen, dan raden wij u aan in Psalm 15 het geïnspireerde antwoord te lezen op de vraag: „O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven?” Wij moeten de daarin uiteengezette beginselen als rechtvaardig erkennen en ook moeten wij ons deze beginselen ten doel stellen, ook al zullen wij in de werkelijke volvoering ervan af en toe misschien te kort schieten.
11. (a) Tot nut van wie werd de Heilige Schrift in de eerste plaats geschreven? (b) Welke aanmoediging kan in Salomo’s gebed in 1 Koningen 8:41-43 worden aangetroffen?
11 Misschien zegt u — terecht — dat de Heilige Schrift, met inbegrip van de reeds genoemde schriftgedeelten, voornamelijk betrekking heeft op Gods volk en op hen van toepassing is, in het bijzonder op de christelijke gemeente, die het geestelijke Israël, „het Israël Gods”, vormt (Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11; Gal. 6:16). In vergelijking met hen beschouwt u zichzelf, als gevolg van uw vroegere levenswijze en absolute gebrek aan belangstelling voor religie, misschien als een buitenstaander, een buitenlander als het ware. Velen verkeren thans in zo’n positie. Geef de moed echter niet snel op. Houd in gedachte dat toen Salomo ten tijde van de inwijding van de tempel veel verzoeken aan Jehovah deed, hij onder andere ook bad voor „de buitenlander, die geen deel uitmaakt van uw volk Israël en die wegens uw naam werkelijk uit een ver land komt”. Hij bad of Jehovah wilde „doen overeenkomstig alles waarom de buitenlander tot u [Jehovah] roept; opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij u vrezen, evenals uw volk Israël”. — 1 Kon. 8:41-43.
12, 13. (a) Hoe werd Jesaja ertoe geïnspireerd over „buitenlanders” te schrijven? (b) Tot nut van wie en op welke wijze kunnen deze uitdrukkingen worden toegepast?
12 In Jesaja 56:6-8 wordt nog meer inzicht met betrekking tot deze „buitenlanders” gegeven en ontvangen zij verdere aanmoediging:
„En de buitenlanders die zich bij Jehovah hebben aangesloten om hem te dienen en om de naam van Jehovah lief te hebben, ten einde hem tot knechten te worden, allen die de sabbat houden om hem niet te ontheiligen en die vasthouden aan mijn verbond, hen wil ik ook brengen tot mijn heilige berg en hun vreugde bereiden in mijn huis van gebed. Hun volledige brandoffers en hun slachtoffers zullen aanvaardbaar zijn op mijn altaar. Want mijn huis zal zelfs een huis van gebed worden genoemd voor alle volken.”
13 Wat een uitnodigende beschrijving! Deze „buitenlanders” worden niet onder dwang tot gelijkvormigheid van aanbidding gebracht, maar zij voegen zich verheugd bij Jehovah uit liefde voor zijn naam en alles wat deze vertegenwoordigt. Hun gehele leven (niet slechts één dag van de zeven) wordt gebruikt om de ’sabbat te houden’, om Jehovah toegewijd te zijn; daardoor gaan zij Zijn rust binnen, zoals Paulus in Hebreeën 4:1-10 uitlegt. De apostel Paulus toont ook aan hoe de ’volledige brandoffers en slachtoffers’ een praktische toepassing voor opgedragen christenen hebben wanneer hij schrijft:
„Laten wij door bemiddeling van hem God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken. Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig.” — Hebr. 13:15, 16.
14. Wat was het „huis van gebed” in Jesaja’s tijd, en wat symboliseerde het?
14 In Jesaja’s tijd was Jehovah’s „huis van gebed” vanzelfsprekend de tempel die door Salomo was gebouwd. Deze tempel was een symbool van Gods grote geestelijke tempel. Gods persoonlijke tegenwoordigheid is daarboven, in het hemelse Allerheiligste van deze geestelijke tempel. De door de geest verwekte volgelingen van Jezus Christus die nog op aarde zijn, bevinden zich in de afdeling van deze tempel die het Heilige wordt genoemd. Zij worden ook afgebeeld als zich bevindend in het aardse voorhof dat in deze geestelijke tempel voor de priesters is gereserveerd.
15. (a) Hoe wordt in Openbaring 7:9-17 een „grote schare” geïdentificeerd? (b) Hoe is dit van toepassing op Jehovah’s Getuigen in deze tijd?
15 Prachtig in overeenstemming met het voorgaande lezen wij, nadat wij in Openbaring 7:1-8 eerst gelezen hebben dat de christelijke gemeente, het geestelijke Israël, uit totaal 144.000 leden bestaat, vervolgens over een „grote schare” die eveneens Gods gunst geniet; en als bewijs van hun opdracht aan hem, „verrichten [zij] dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel” (Openb. 7:15). Dit schitterende visioen laat zien hoe de internationale „grote schare” Jehovah in zijn tempel dient, dat wil zeggen, in de aardse voorhoven die zijn bestemd voor degenen die geen geestelijke Israëlieten zijn, als het ware in het „voorhof der heidenen”. In deze tijd geeft de grote meerderheid van Jehovah’s Getuigen te kennen deel uit te maken van de „grote schare”, met de hoop op eeuwig leven in Gods koninkrijk op een paradijsaarde. Jezus noemde deze laatsten zijn „andere schapen, die niet van deze kooi zijn.” Zoals Jezus vervolgens zei, worden al zijn ware schapen in deze tijd „één kudde, [onder] één herder”. — Luk. 12:32; Joh. 10:16.a
16. Welke lonende vooruitzichten worden degenen voor ogen gesteld die Jehovah oprecht zoeken?
16 U wordt van harte uitgenodigd u bij deze nauw verenigde groep van ware aanbidders van Jehovah aan te sluiten. U zult dit een bijzonder prettige ervaring vinden. Het zal een praktische hulp voor u zijn en een grote aanmoediging vormen om in waar geloof aan te houden in gebed. Dit werpt resultaten af, want Jehovah ’wordt de beloner van wie hem ernstig zoeken’ (Hebr. 11:6). Deze kwestie van aanhouden in gebed, gepaard aan geloof, wordt op bijzonder interessante wijze in Lukas’ evangelie belicht.
17. Hoe verschaft Jakobs ervaring met de engel een voortreffelijk voorbeeld van volharding?
17 Op dit punt aangekomen, willen wij u graag herinneren aan een in het oog springend voorbeeld van volharding of vasthoudendheid en hoe deze rijkelijk werd beloond. Wij verwijzen naar de tijd dat Jakob een gehele nacht bleek te worstelen met een gematerialiseerde engel. Zelfs hoewel de gewrichtsholte van Jakobs dijbeen door de engel werd ontzet, liet Jakob hem niet gaan totdat, om het met zijn woorden te zeggen: „Gij mij eerst zegent.” De engel zei toen iets wat een blijvende betekenis zou hebben: „Uw naam zal niet langer Jakob worden genoemd, maar Israël, want gij hebt met God en met mensen gestreden, zodat gij ten laatste hebt gezegevierd.” Hij heeft Jakob uiteindelijk ook gezegend. Jakob is beslist veel verder gegaan dan gestadig en constant een bepaalde handelwijze volgen. Hij heeft werkelijk moeten worstelen en dit in een kreupele toestand moeten volhouden totdat hij kreeg wat hij wilde hebben. Hij werd op wonderbaarlijke wijze gezegend, zoals hij zei: „Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en toch werd mijn ziel bevrijd.” Wat een schitterend voorbeeld van volharding in gebed! — Gen. 32:24-30.
[Voetnoten]
a Zie het artikel „Alle natiën voor aanbidding naar één tempel bijeenbrengen”, in de uitgave van De Wachttoren van 1 april 1973; ook Het herstel van het paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!, blz. 80, par. 14, 15.