-
Jehovah dienen met geheel mijn hartDe Wachttoren 1974 | 15 september
-
-
hadden de opdracht ontvangen om 3 uur v.m. te beginnen. Drie zusters en ik gingen in een auto op weg om drie dorpen af te werken. Wij werkten op die koude, sneeuwachtige morgen zo snel mogelijk, bezorgd dat er misschien een hond zou blaffen en achterdocht zou wekken. Toen mijn partner en ik langs een goed verlichte winkel liepen, kwam er een man naar buiten die ons aanstaarde, maar wij bleven flink doorstappen. Hij moet zich wel verbaasd hebben afgevraagd wat twee vrouwen die op dat nachtelijk uur het dorp uitliepen, de duisternis van een landweg in, eigenlijk in hun schild voerden. Wij hadden de verspreiding met succes voltooid. Op weg naar het volgende dorp hadden wij echter autopech, en toen zat er niets anders op dan weer naar huis terug te keren.
TERUGKEER TOT HET VOLLE-TIJDPREDIKINGSWERK
Toen de verbodsbepaling met betrekking tot het werk van Jehovah’s getuigen werd opgeheven, was de weg voor mij open om weer de volle-tijdprediking op mij te nemen. Ik was nu negenenvijftig jaar, en de gedachte kwam in mij op: „Misschien is de pioniersdienst wel te inspannend voor jou. Waarom zou je niet slechts een goede verkondigster zijn?” Mijn door de bijbel geoefende geest zei echter: „Hoe kun je nu zeggen dat het te moeilijk zal zijn als je het niet eerst probeert?” Zo gebeurde het dat ik een volle-tijdpredikster van Gods Woord in Toronto werd. Wat had ik er in de drie en een half jaar dat ik er dienst verrichtte, een gezegende en aangename tijd! Ik zag vijf personen met wie ik daar de bijbel bestudeerde, hun opdracht aan Jehovah symboliseren.
In november 1950 werd ik aan Montreal toegewezen, waar ik nog steeds actief in het volle-tijdpredikingswerk bezig ben. In het begin waren vervolging en arrestaties nog aan de orde van de dag. Wij gingen daarom heel voorzichtig te werk bij het verspreiden van pamfletten en namen er per keer slechts vijf of zes mee, waarvan wij er één op elke derde of vierde verdieping achterlieten. Daarna verlieten wij die buurt zo snel mogelijk.
Toen ik op een zekere zondagmorgen van dit verspreidingswerk thuiskwam, was ik nog maar net binnen of er arriveerden twee politieagenten die wilden zien wat ik in mijn tas en in mijn mantelzakken had. Zij schenen erg teleurgesteld te zijn toen zij helemaal geen bijbelse pamfletten vonden.
Sinds die tijd ben ik in een Engels-sprekende gemeente, en ik heb het voorrecht gehad velen van degenen met wie ik heb gestudeerd, te helpen getuigen van Jehovah te worden. Er zijn tegen deze tijd vele gemeenten in Montreal, zowel Frans- als Engels-sprekende, en ik ben blij dat ik er een klein aandeel aan heb mogen hebben tot deze toename bij te dragen.
Aangezien ik vier jaar geleden een grote operatie heb ondergaan en reeds behoorlijk op leeftijd ben gekomen — ik ben zesentachtig jaar — doe ik het nu een beetje kalmer aan. Met de hulp van Jehovah en zijn geest ben ik echter nog steeds in staat te pionieren. Elke dag dank ik Jehovah voor zijn onverdiende goedheid jegens mij — dat hij mij dicht bij zijn organisatie houdt — en voor de hulp die hij me geeft om hem met geheel mijn hart te dienen. De apostel Paulus schreef werkelijk heel terecht: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent.” — Fil. 4:13.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1974 | 15 september
-
-
Vragen van lezers
● Welk bewijs is er dat degenen die in Johannes 10:16 „andere schapen” worden genoemd, personen zijn die in Gods nieuwe ordening op aarde zullen leven? — Italië.
De identiteit van de „andere schapen” kan worden vastgesteld door de context in het licht van andere schriftplaatsen te beschouwen.
Jezus Christus zei: „Ik ben de voortreffelijke herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, evenals de Vader mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen. En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” — Joh. 10:14-16.
Deze woorden onthullen dat Jezus alleen degenen als zijn „schapen” erkent die zijn stem kennen, dat wil zeggen, die zijn autoriteit over hen als hun herder erkennen. Dit maakt het duidelijk dat de kooi met „schapen” die Jezus tegenover de „andere schapen” stelde, niet de natie Israël kon zijn geweest, want slechts een
-