Voor wie er hoop op een opstanding bestaat
„De zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op . . . En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.” — Openb. 20:13, 14, NW.
1, 2. (a) Welke macht heeft de grote vijand van de mens, en wie is hij? (b) Door wie zal hij teniet worden gedaan, en dank zij welke handelwijze van die persoon?
DE GROTE vijand van de mens heeft de macht om de dood te veroorzaken. Hij zal nu weldra teniet worden gedaan. Dit is een van de wonderbaarlijke dingen die het gevolg zullen zijn van de dood van Jezus Christus negentienhonderd jaar geleden. Vóór die tijd was Jezus de glorierijke hemelse Zoon van God geweest, maar hij vernederde zich onder de machtige hand van zijn hemelse Vader. Hij deed afstand van zijn hemelse heerlijkheid en werd, door Gods macht, als een menselijke baby van vlees en bloed geboren, als een nakomeling van de patriarch Abraham via koning David van Jeruzalem. Door bemiddeling van een joodse maagd die Maria heette, een nakomelinge van koning David, werd hij als een van Abrahams kinderen. Op de paschadag van het jaar 33 van onze jaartelling stierf Jezus. Op die dag werd door de joden het paschalam geslacht, terwijl Jezus op die dag toeliet dat hij zelf als een lam werd geslacht door de aardse dienstknechten van de Duivel, degene „die het middel bezit de dood te veroorzaken”. Over de bevrijding die het gevolg is van Jezus’ dood lezen wij:
2 „Omdat nu de ’jonge kinderen’ deel hebben aan bloed en vlees, heeft ook hij insgelijks daaraan deelgenomen, om door zijn dood degene teniet te doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, en om allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, te bevrijden. Want hij staat in werkelijkheid engelen in het geheel niet bij, maar hij staat Abrahams zaad bij.” — Hebr. 2:14-16, NW.
3. Waartoe werd Jezus Christus door zijn offerandelijke dood verlaagd, maar hoe ging Psalm 16:10 met betrekking tot hem in vervulling?
3 Aldus werd Jezus Christus, opdat er in overeenstemming met Gods wil een offer verschaft zou worden, verlaagd tot Sjeool of Hades, het gemeenschappelijke graf van de mensen die dood zijn in het stof der aarde. De Almachtige God stond echter niet toe dat Sjeool zijn getrouwe Zoon voor altijd vasthield, waardoor diens vlees langzamerhand in het herinneringsgraf weggerot zou zijn. Op de derde dag wekte God Jezus Christus uit de doden op een deed daardoor de door koning David geschreven Psalm 16:10 in vervulling gaan. De christelijke apostel Paulus deed een aanhaling uit Psalm 16:10 en zei: „Daarom zegt hij ook in een andere psalm: ’Gij zult niet toelaten dat Hij die jegens u loyaal is, het verderf ziet.’ Want David heeft in zijn eigen geslacht de uitdrukkelijke wil Gods gediend en is ontslapen en werd bij zijn voorvaders gelegd en heeft wel het verderf gezien. Daartegenover staat dat hij die door God is opgewekt, het verderf niet heeft gezien.” — Hand. 13:35-37, NW.
4. Hoe komt het dat Jezus Christus de Duivel, de veroorzaker van de dood, teniet zal kunnen doen, en hoe zal hij dit doen?
4 De Almachtige God wekte Jezus Christus uit Sjeool op als een onsterfelijke geestelijke persoonlijkheid, veel machtiger dan Satan de Duivel, degene „die het middel bezit de dood te veroorzaken”. Op Gods bestemde tijd zal de opgestane Jezus Christus deze veroorzaker van de dood teniet doen. Hij zal hem en al zijn demonenengelen binden en hen gevangen zetten in een afgrond, waar zij de duizendjarige regering van Jezus Christus als Gods gezalfde Koning niet zullen kunnen dwarsbomen.
5. (a) Wanneer zal dat gebeuren, en wat zal aldus wegvlieden? (b) Welk visioen van de Oordeelsdag zal dan in vervulling gaan?
5 Dit zal onmiddellijk na de strijd van Armageddon gebeuren, de oorlog waarin des Duivels aardse organisatie van politieke heersers verslagen zal worden door de hemelse strijder Jezus Christus en zijn engelen (Openb. 19:11 tot en met 20:3, NW). Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de symbolische hemel en aarde wegvlieden van voor Gods grote witte oordeelstroon. Daardoor zal er plaats worden gemaakt voor „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (Openb. 20:11; 21:1, NW). Dán gaat het visioen van de christelijke apostel Johannes in vervulling: „Ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden.” — Openb. 20:12, 13, NW.
6. Waarom omvat dat visioen niet de 144.000 discipelen?
6 Openbaring 20:13 (NW) verklaart: „De zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op.” Hieronder zijn niet de 144.000 volgelingen van Jezus Christus begrepen die in zijn voetstappen treden en over wie in Hebreeën 2:16 (NW) wordt gesproken als „Abrahams zaad”, door bemiddeling van wie alle naties van onze aarde zich een eeuwige zegen zullen verwerven (Openb. 7:3-8; 14:1, 3; Gen. 12:3; 22:18, NW). Negentien eeuwen geleden gaf Hades of Sjeool de dode Jezus Christus op, en deze 144.000 getrouwe volgelingen die zijn geestelijke broeders zijn, worden aan hem gelijk gemaakt doordat zij deel hebben aan wat „de eerste opstanding” wordt genoemd.
7, 8. (a) Wanneer begon hun opstanding? (b) Hoe wordt hun opstanding in Openbaring 20:4-6 afgebeeld?
7 Volgens aanwijzingen in de bijbel begon hun opstanding in het jaar 1918 van onze jaartelling, of drie en een half jaar nadat Jezus Christus als hemelse Koning op de troon geplaatst en gekroond was om te midden van zijn vijanden met regeren te beginnen (Ps. 110:1, 2; Hebr. 10:12, 13; Openb. 14:13, NW). Voordat ons in hoofdstuk twintig van de Openbaring wordt meegedeeld dat de zee en de dood en Hades de doden afstaan, wordt ons daarom eerst verteld over de opstanding van de 144.000 geestelijke volgelingen van Jezus Christus, en wel met de volgende woorden:
8 „Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood [gesymboliseerd door het meer van vuur] geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:4-6, 14; 21:8, NW.
„DE EERSTE OPSTANDING”
9. (a) Wil dit zeggen dat de 144.000 medeërfgenamen van Christus nooit in Hades of Sjeool afdalen? (b) Waardoor zullen de 144.000 volgens Jezus’ woorden tot Petrus in Matthéüs 16:18, niet overweldigd worden?
9 Wanneer wij zeggen dat onder de in Openbaring 20:13 genoemde doden niet de bovenvermelde 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus begrepen zijn, bedoelen wij niet dat deze 144.000 bij de dood niet in Hades of Sjeool afdalen of dat zij niet in de dood in de zee gaan indien zij op zee zouden sterven en hun lichaam niet teruggevonden zou worden om op het droge land begraven te worden. Om deel te hebben aan „de eerste opstanding”, moeten zij uit Hades of uit de dood in de zee opgewekt worden. De woorden die Jezus Christus sprak toen hij zijn twaalf apostelen vertelde hoe hij zijn kerk of gemeente op zich zelf als de fundament-rotssteen zou bouwen, geven ons dit feit duidelijk te verstaan, want hij zei: „Op deze rots [petra] zal ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen” (Matth. 16:18, NW). En na zijn eigen opstanding uit de doden zei Jezus in het visioen dat hij de apostel Johannes gaf: „Ik ben de Eerste en de Laatste, en de levende; en ik werd een dode, maar zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik heb de sleutel van de dood en van Hades.” „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, zal geenszins schade lijden van de tweede dood” en zal dus een opstanding krijgen. — Openb. 1:17, 18; 2:11, NW.
10. (a) Hoe verbreekt Jezus Christus de macht van de dood en van Hades voor zijn 144.000 medeërfgenamen? (b) Hoe beeldt Openbaring 20:4 de 144.000 af wat het oordeel aangaat?
10 De opgestane Jezus Christus zal de Duivel, „die het middel bezit de dood te veroorzaken”, teniet doen. Daar Jezus de sleutels van de dood en van Hades bezit, zal hij niet toelaten dat Hades zijn getrouwe gemeente van 144.000 geestelijke broeders overweldigt. Nadat hij in het jaar 1914 van onze jaartelling in de hemel als Koning op de troon is geplaatst, verbreekt hij de macht van de dood en van Hades en bevrijdt hij de dode leden van zijn gemeente opdat zij deel kunnen hebben aan „de eerste opstanding”. Door deze onzichtbare, geestelijke opstanding voegen de 144.000 zich in de hemel bij hem als zijn medeërfgenamen om de duizend jaar dat Satan de Duivel in de afgrond gebonden is, met hem te regeren en met hem priesters en rechters te zijn. Zij worden niet afgebeeld als staande voor de „grote witte troon” om geoordeeld te worden. In plaats daarvan zegt Openbaring 20:4 (NW) dat zij op tronen gingen zitten en dat ’hun macht werd gegeven om te oordelen’. Hun dood in Hades wordt derhalve geen eindeloze, geen eeuwige dood, die met de uitdrukking „de tweede dood” wordt aangeduid.
11, 12. Hoe verzekerde Jezus zijn discipelen in Johannes 6:39-54 dat de dood en Hades hen niet voor eeuwig zouden overweldigen?
11 Herhaaldelijk verzekerde Jezus Christus zijn getrouwe discipelen dat de dood en Hades hen niet voor eeuwig zouden overweldigen. Als Gods werktuig voor het opwekken van doden zou hij erop toezien dat hun dood in getrouwheid aan hem geen eeuwige dood zou worden. Hij zei:
12 „Dit is de wil van hem die mij heeft gezonden, dat ik niets van al wat hij mij heeft gegeven, verloren laat gaan, maar dat ik het op de laatste dag opwek. Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon aanschouwt en in hem geloof oefent, eeuwig leven heeft, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” „Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag opwekken. . . . Indien gij het vlees van de Zoon des mensen niet eet en zijn bloed niet drinkt [door middel van geloof], hebt gij geen leven in uzelf. Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” — Joh. 6:39, 40, 44, 53, 54, NW.
13. Van welk vermogen gaf Jezus een voorbeeld in verband met zijn vriend Lazarus, en hoe?
13 Zelfs op aarde gaf Jezus Christus ons voorbeelden van zijn toekomstige vermogen doden op te wekken. Hij bracht zijn geliefde vriend Lazarus, die toen al voor de vierde dag in Sjeool was, tot het leven terug. Vlak daarvoor zei Jezus tegen Martha, de zuster van Lazarus: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.” Daarna liet Jezus de steen die tegen het herinneringsgraf aan lag, wegnemen en daarop bracht hij Lazarus tot het leven terug en riep hij hem uit het graf. Op deze wonderbaarlijke manier kreeg Martha haar broer Lazarus eerder terug dan zij had verwacht, want zij had tegen Jezus gezegd: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” — Joh. 11:24-44, NW.
14. Wat is er later met Lazarus gebeurd, maar wat verwachten wij ten aanzien van hem?
14 Natuurlijk is Lazarus weer gestorven, vermoedelijk als een getrouwe discipel van Jezus Christus. Hij keerde dus naar Sjeool of Hades terug. Hades zal hem, als een lid van de getrouwe christelijke gemeente, echter niet overweldigen, want ze kon hem evenmin overweldigen op de dag dat Jezus naar Bethanië kwam om hem uit zijn reeds vier dagen durende doodsslaap te wekken. Maar deze keer, nu hij met de overige leden van de christelijke gemeente door Jezus Christus tijdens diens regering als Koning in Gods koninkrijk uit Hades is opgewekt, zal Lazarus nooit weer sterven. — Joh. 11:26, NW.
15. Wat wordt door de uitdrukking „eerste opstanding” te kennen gegeven met betrekking tot de opstanding in haar geheel, en hoe wordt dit door 1 Korinthiërs 15:20-23 bewezen?
15 Daar Openbaring 20:5, 6 over „de eerste opstanding” spreekt, wordt hierdoor te kennen gegeven dat er bij de opstanding in haar geheel sprake is van een bepaalde volgorde. Dit wordt ons in 1 Korinthiërs 15:20-23 (NW) duidelijk gezegd, waar wordt gesproken over de opstanding van de 144.000 discipelen die een glorierijke, hemelse, geestelijke opstanding zullen ontvangen. De aangehaalde verzen luiden: „Nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. Want aangezien de dood door bemiddeling van een mens is, is ook de opstanding der doden door bemiddeling van een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: „Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid.”
16. Hoe duidt hoofdstuk twintig van de Openbaring eveneens op een bepaalde volgorde in verband met de opstanding?
16 Hoofdstuk twintig van de Openbaring duidt eveneens op een bepaalde volgorde doordat ons daarin wordt geschilderd hoe Jezus Christus’ 144.000 medeërfgenamen, die bij de eerste opstanding gelukkig worden gemaakt, tot leven komen, en hoe later alle andere doden, die in de gelegenheid worden gesteld eeuwig leven op aarde te verwerven, uit de zee en uit Hades worden bevrijd.
„EEN BETERE OPSTANDING”
17. Op wie wordt de uitdrukking „betere opstanding” in Hebreeën 11:35 van toepassing gebracht?
17 In Hebreeën 11:35 (NW) staat de volgende interessante uitdrukking over mensen die vóór de dood en opstanding van Jezus Christus leefden: „Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding, maar andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken.”
18. Over de opmerkelijke daden van welke personen licht hoofdstuk elf van Hebreeën ons in, en hoe wordt in dit hoofdstuk aangetoond dat hun opstanding vaststaat?
18 Dit vers treffen wij aan in een hoofdstuk dat ons inlicht over de opmerkelijke daden van „zulk een grote wolk van getuigen”, getuigen vanaf de tijd van Johannes de Doper helemaal terug tot op de eerste getrouwe getuige voor Jehovah, Abel, de jongere broer van Kaïn, de zoon van Adam en Eva (Hebr. 11:4 tot en met 12:1, NW). De opstanding van deze mannen en vrouwen uit de oudheid die een godvruchtig geloof bezaten, staat vast, want de christelijke schrijver van Hebreeën bewijst in hoofdstuk elf dat zij geloofden dat „God . . . zelfs uit de doden kon opwekken”, en aan het einde van dit hoofdstuk zegt hij tot zijn christelijke lezers: „Toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof ten aanzien van hen getuigenis werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij afgescheiden van ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden.” — Hebr. 11:19, 35, 39, 40, NW.
19. In welk opzicht vindt hun opstanding niet „afgescheiden van ons” (de 144.000) plaats?
19 De 144.000 getrouwe discipelen van Jezus Christus zullen allen „tot volmaaktheid gebracht” worden door een opstanding uit de doden, zoals dit ook met Jezus Christus zelf is gebeurd. Afgescheiden van zulke christenen, of voordat deze christenen in de hemelen „tot volmaaktheid gebracht” worden, zou de opstanding van de „wolk van getuigen” uit voorchristelijke tijden niet plaats kunnen vinden. Dit omdat de getrouwe 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus deel hebben aan „de eerste opstanding”, een opstanding die niet alleen de eerste is uit het oogpunt van hoedanigheid en belangrijkheid, maar ook wat de tijd betreft.
20. (a) Zal het „een betere opstanding” zijn in vergelijking met die van de 144.000? (b) In welk opzicht zal het „een betere opstanding” zijn?
20 Derhalve zal de „betere opstanding” die de „wolk van getuigen” uit de oudheid zal ontvangen, niet beter zijn dan de opstanding van de 144.000 erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk. Ze zal beter zijn dan die van de personen die door de profeten Elia en Elisa uit de doden werden opgewekt. Ja, zelfs beter dan de opstanding van hen die door Jezus Christus en zijn apostelen uit de doden werden opgewekt.a In welke zin ’beter’? Allen die door deze dienstknechten van God tot leven werden opgewekt, moesten weer in het vlees sterven en in Hades of Sjeool afdalen. Waarom? Omdat de heerschappij van Gods hemelse koninkrijk onder zijn Zoon Jezus Christus nog niet was begonnen, aangezien de „tijden der heidenen” voor het regeren van de aarde pas in het jaar 1914 n. Chr. zouden eindigen. De „betere opstanding” van de „wolk van getuigen” uit de oudheid zal plaatsvinden onder Gods hemelse koninkrijk, dat nu is opgericht. Wanneer Jezus Christus, de hemelse Koning, de „sleutels van de dood en van Hades” gebruikt en die oude getuigen uit Hades of Sjeool te voorschijn doet komen, zullen zij niet weer behoeven te sterven. Waarom niet?
21. Waarom zullen die oude getuigen na de opstanding niet weer behoeven te sterven?
21 Door ervoor te zorgen dat hun namen wegens hun voortdurende godvruchtige geloof en gehoorzaamheid in de „rol des levens” geschreven blijven, zullen zij geleidelijk tot menselijke volmaaktheid verheven worden. Ten slotte zullen zij de prijs ontvangen, eeuwig leven in menselijke volmaaktheid op onze in een Paradijs herschapen aarde. Zij zullen niet „in het meer van vuur geslingerd” worden dat wil zeggen, in de „tweede dood”. Daar zij bij hun opstanding om te beginnen al mensen des geloofs zijn, dienen zij dan des te gemakkelijker vorderingen te maken tot menselijke volmaaktheid.
22. Wat werd Daniël in Daniël 12:13 verzekerd, in welke tijd?
22 Neem eens de profeet Daniël. „In het derde jaar van Kores den koning der Perzen,” ontving Daniël van Gods engel een wonderbaarlijke profetie betreffende deze „eindtijd”. Gods engel besloot deze profetie door tot Daniël te zeggen: „Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen” (Dan. 10:1 tot en met 12:13).b Daniël is ongetwijfeld een van degenen over wie in Hebreeën 11:33 (NW) wordt gesproken, een van hen die „de muilen van leeuwen toestopten”. Hij zal „opstaan” tot zijn bestemming door een opstanding onder Gods koninkrijk. — Ezech. 14:14, 20; 28:3; Matth. 24:15, NW.c
23. (a) Waarin daalde Abel af toen hij werd vermoord? (b) Wat zal er gebeuren met hen wier herinneringsgraven vóór de Vloed of sedert de Vloed zijn vergaan?
23 Toen de eerste van die „wolk van getuigen” uit de oudheid, namelijk Abel, door zijn broer Kaïn werd gedood en hij begraven werd, daalde hij in Sjeool af. Of Abel in een herinneringsgraf werd gelegd, vermeldt de bijbel niet (Matth. 23:35; Luk. 11:51; Hebr. 12:24, NW; Gen. 4:8-11). Vanaf de tijd van Abel tot aan de wereldomvattende vloed in Noachs tijd zijn er ongetwijfeld vele herinneringsgraven voor de doden gemaakt, maar deze herinneringsgraven zijn voor het grootste deel weggevaagd door die verwoestende vloed. De alwetende God Jehovah kent en herinnert zich echter allen die vóór de Vloed in Sjeool of Hades zijn afgedaald, „zowel de rechtvaardigen [zoals Abel en Henoch] als de onrechtvaardigen”. Jehovah zal ervoor zorgen dat Hades of Sjeool onder zijn door Jezus Christus bestuurde koninkrijk alle doden afstaat. Hetzelfde geldt voor de vele grafsteden en herinneringsgraven welke vanaf die vloed in 2370 v. Chr. tot op onze tijd zijn verdwenen.
GEHENNA, „HET DAL VAN HINNOM”
24, 25. (a) Naar welke andere plaats zouden sommigen, zoals Jezus zei, bij hun dood gaan, en wat zou dit voor hen betekenen? (b) Wie bleken deze mensen volgens Jezus’ uiteenzetting in Matthéüs 23:13-33 te zijn?
24 Toen Jezus in het jaar 33 van onze jaartelling sprak over het „rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja”, sprak hij er tevens over hoe bepaalde mensen die destijds leefden, bij hun dood niet in Hades of Sjeool zouden afdalen, maar naar een andere plaats zouden gaan, naar Gehenna. Dat zou „wee” voor hen betekenen. Wie waren die mensen? In het drieëntwintigste hoofdstuk van Matthéüs zette Jezus uiteen wie zij waren met de woorden:
25 „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat gij er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat gij dit niet toe. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij doorkruist de zee en het droge land om één proseliet te maken, en wanneer hij er een wordt, maakt gij hem tot een voorwerp voor Gehenna, tweemaal zo erg als gijzelf. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij bouwt de graven der profeten en versiert de herinneringsgraven der rechtvaardigen, en gij zegt: ’Als wij in de dagen van onze voorvaders hadden geleefd, zouden wij met hen geen deel hebben gehad aan het bloed der profeten.’ Daarom getuigt gij tegen uzelf dat gij zonen zijt van hen die de profeten hebben vermoord. . . . Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” — Matth. 23:13-15, 29-33, NW.
26. Waarom waren deze mensen voorwerpen voor Gehenna en kwamen zij voor het oordeel van Gehenna in aanmerking, en hoe maakte Jezus dit vervolgens duidelijk?
26 Deze godsdienstige mensen die voorwerpen voor Gehenna waren en in aanmerking kwamen voor het oordeel van Gehenna waren derhalve de verstokte Joodse schriftgeleerden en Farizeeën en hun proselieten. Zij waren in het kwaad verhard en weigerden het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. Jezus maakte dit duidelijk door vervolgens te zeggen: „Ziet, daarom zend ik profeten en wijze mannen en openbare onderwijzers tot u. Sommigen van hen zult gij doden en aan een paal hangen, en sommigen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar. Voorwaar, ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.” — Matth. 23:34-36, NW.
27. Hoe laat het boek Handelingen zien dat enkelen van hen het oordeel van Gehenna ontvloden?
27 Enkele Farizeeën gaven wel blijk van berouw en sloten het koninkrijk der hemelen niet langer toe, zoals Saulus van Tarsus, die de christelijke apostel Paulus werd (Hand. 7:58; 8:1-3; 9:1-30; 22:1-5; 23:6; Fil. 3:4-6, NW). Ook Handelingen 2:10 en 8:27-39 (NW) spreken over besneden proselieten, en in Handelingen 6:7 (NW) lezen wij: „Het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen, en een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam.” Zij zeiden alle religieuze huichelarij vaarwel en bleven het christelijke geloof trouw. Aldus slaagden zij erin het oordeel van Gehenna, waarvoor zij eens in aanmerking kwamen, te ontvlieden. Zij bewezen dat zij geen ’slangen en adderengebroed’ waren, geen zonen van de Duivel als hun religieuze vader en geen nakomelingen van de „oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is”. — Joh. 8:44; Openb. 20:2, NW.
28. Waaraan is het Griekse woord Gehenna ontleend, en hoe luidt de letterlijke vertaling van de oorspronkelijke uitdrukking?
28 Wat is deze plaats die Gehenna wordt genoemd precies, of wat wordt erdoor gesymboliseerd? Het Griekse woord „Gehenna” is een translitteratie van de Hebreeuwse uitdrukking Gei-Hinnom, wat „het dal van Hinnom” betekent. In het Griekse woord Gehenna vertegenwoordigt de lettergreep „Ge” het Hebreeuwse woord Gai (גיא), dat „Dal” betekent, en het toevoegsel „henna” vertegenwoordigt Hinnom, de naam van een man die in de tijd van rechter Jozua leefde.
29. Wat was het oorspronkelijke Gehenna, en wat gaf het volgens Jozua 15:8 en 18:16 aan?
29 Dit Dal van Hinnom of Hinnom-dal wordt in de bijbel voor het eerst genoemd in Jozua 15:8 (NW) als aanduiding van de grens tussen het grondgebied van de stammen Juda en Benjamin, en het wordt in verband gebracht met Jeruzalem: „De grens [van Juda] steeg naar het dal van de zoon van Hinnom, naar de zuidelijke helling van de Jebusiet, dat wil zeggen Jeruzalem; en de grens steeg naar de top van de berg die westelijk tegenover het dal van Hinnom [Gei-Hinnom, Hebreeuws; Ge-Ennom, Latijn] ligt, dat zich aan het noordelijke uiteinde van de laagvlakte der Refaïeten bevindt.” Hier noemt de Griekse Septuaginta-vertaling het de Faranx van Onom, dat wil zeggen, de Kloof (Afgrond, Ravijn, Geul) van Onom. Het Hinnom-dal of het Dal van Hinnom wordt ook genoemd in Jozua 18:16 (NW), in verband met de gebiedsgrens van de stam Benjamin.
30. Hoe werd Gehenna later door de Israëlieten misbruikt, en hoe werd het hiervoor ongeschikt gemaakt?
30 Het Dal van Hinnom, dat ten westen en zuidwesten van het oude Jeruzalem lag, werd later door de afvallige joden misbruikt. In 2 Kronieken 28:3 (NW) lezen wij over koning Achaz van Jeruzalem: „Ja, hij liet offerandelijke rook opstijgen in het dal van de zoon van Hinnom [Gai-benenom, LXX] en ging ertoe over zijn zoons in het vuur te verbranden.” (Zie ook 2 Kronieken 33:6; Jer. 7:31, 32; 32:35, NW.) Het dacht de getrouwe koning Josia goed dit Dal van Hinnom te ontwijden omdat het was gebruikt voor de afgodische aanbidding van Baäl en voor het brengen van mensenoffers aan deze valse god. In 2 Koningen 23:10 (NW) wordt over Josia gezegd: „Hij maakte Tofeth, dat in het dal van de zoons van Hinnom ligt, ongeschikt voor aanbidding, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter door het vuur voor [de valse god] Molech zou doen gaan.”d De huidige naam van het dal is Wadi-er-rababe.
[Voetnoten]
a Zie 1 Koningen 17:17-24; 2 Koningen 4:17-37; 13:20, 21; Matthéüs 10:8; 9:18-26; Lukas 7:11-15; Johannes 11:38-44; Handelingen 9:36-41; 20:7-12, NW.
b Daniël 12:2 is van toepassing gebracht op christenen die louter geestelijk dood waren en die na het jaar 1918 van onze jaartelling uit hun in religieus opzicht dode toestand werden gewekt. — Vergelijk deze tekst met Openbaring 11:7-13, NW.
c In de Griekse Septuaginta-vertaling van Daniël 12:13 is het Griekse woord voor „opstaan” anastesei, waarvan het in de christelijke Griekse Geschriften voorkomende woord anastasis is afgeleid, wat „opstanding” betekent.
d Zie ook Nehemia 11:30 en Jeremia 19:2, 6, NW. Het Hinnom-dal wordt in de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften dertien maal genoemd.
[Kaart op blz. 299]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
JERUZALEM
DAL VAN HINNOM
STAM BENJAMIN
STAM JUDA
VLAKTE VAN REFAÏM