Toenemende armoede — een bedreiging voor allen
WANNEER het onderwerp van toenemende armoede ter sprake komt, is het niet onwaarschijnlijk dat iemand de woorden van Jezus Christus citeert: „De armen hebt gij altijd bij u.” — Joh. 12:8.
Wat bedoelde Jezus? Zei hij dat God niet voor de armen zorgt? En is hun droevige situatie hopeloos, zonder oplossing?
Het probleem van de armoede in de wereld is ondanks de pogingen van de mens het te overwinnen, toegenomen en een grotere bedreiging gaan vormen. Enerzijds is het nationaal inkomen van vele natiën in recente jaren toegenomen. Gedurende het decennium van de jaren zestig nam het nationaal inkomen van één Zuidamerikaans land per hoofd der bevolking met 3,1 percent toe. Het ging de rijken goed. Terzelfder tijd daalde het inkomen van de armste 40 percent van de bevolking. Hetzelfde patroon werd in andere landen waargenomen.
Ondanks overheidsregelingen en -plannen toont de uitspraak van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Kurt Waldheim aan dat de dreiging van armoede niet is verminderd. Hij zegt: „De meest vernietigende aanklacht tegen onze huidige wereldbeschaving is het voortbestaan van een grimmige, om zich heen grijpende armoede onder twee derde van de wereldbevolking.”
HOE ARMOEDE ZICH VOORDOET
De werkelijke dreiging van armoede treedt echter aan het licht in het leven van de mensen die er dagelijks onder te lijden hebben. Het is moeilijk er een definitie van te geven, aangezien iemand in het ene land „arm” kan zijn en toch, met dezelfde bezittingen, elders als tamelijk welgesteld wordt beschouwd.
Rondtrekkende arbeiders in Westerse natiën hebben een zwaar leven. In de Verenigde Staten zal een gezin van Mexicaanse Amerikanen bijvoorbeeld de oogsten over het gehele land volgen en in de velden werken naarmate elke oogst rijp wordt. Hoewel zij een lange werkdag hebben en alle leden van het gezin meewerken, verdienen zij over het algemeen nog minder dan een loodgieters-leerling. Sommigen leven zo dicht bij de verhongering, dat één werkdag missen, betekent honger te moeten lijden — de dreiging van armoede is heel werkelijk voor hen.
Hun tegenhangers in de rijkere gebieden van Europa zijn uit Azië en Afrika en ook uit andere Europese natiën afkomstig. Velen die voor werk naar gebieden trekken waar „voorspoed” heerst, moeten allerlei vuile werkjes opknappen, zoals het schoonhouden van straten en toiletten. Zij „wonen” in rommelig door elkaar staande „huizen” die in elkaar geflanst zijn van karton en oude auto-onderdelen. Er is geen elektriciteit of stromend water.
Toch steekt hun situatie nog gunstig af bij die van de armen in sommige delen van Afrika en Azië. De stadsarmen wonen vaak in bamboehutjes ter grootte van een schrijfbureau; het wemelt er van de vliegen. En voedsel? Afval dat zij van vuilnishopen kunnen weghalen! Toch, zo vermeldt één verslag, zijn zelfs deze stadsarmen nog beter af dan sommige plattelanders uit de dorpen: „Landarbeiders zonder grondbezit [kunnen] beter eten door in de stad eetbare afval te zoeken dan te wachten op de beperkte werkgelegenheden in de dorpen. Stadsafval [biedt] meer voedingswaarde dan . . . het goedkope voedsel dat door de armen wordt gegeten.”
Geloof het of niet, maar zelfs deze arme mensen vergaat het nog beter dan vele anderen. Miljoenen mensen kunnen zich niet eens een krot veroorloven om in te wonen. Trottoirbewoners gebruiken de straat als toilet en de stoep als slaapkamer en keuken.
WAAROM IS ER ARMOEDE?
Wie of wat is voor de toenemende dreiging van armoede verantwoordelijk? De antwoorden lopen uiteen van de zienswijze dat de armen het alleen maar aan zichzelf te danken hebben dat zij in zulk een situatie zijn terechtgekomen tot de bewering dat het niet in hun vermogen ligt verandering te brengen in hun lot. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden.
Er is een tijd geweest dat men er over het algemeen snel bij was de armen ervan te beschuldigen dat zij lui waren. Thans zijn er steeds minder mensen die zo redeneren. Waarom? Omdat de inflatie het zuur verdiende geld van steeds meer personen opslokt. Nu beseffen ook zij uit de eerste hand dat er inderdaad factoren bestaan die men niet in zijn macht heeft en waardoor men gevaar loopt „rijk” of „arm” te worden.
Er kan niet ontkend worden dat sommige mensen beter af zouden zijn als zij harder zouden werken. Een bericht uit één land vermeldt dat de werkers „hun eigen tempo volgen: zij werken enkele uren en leggen dan hun gereedschap neer om siësta te houden”. „Hoe lang, gij luiaard, zult gij blijven neerliggen?” vraagt de bijbel in Spreuken 6:9, waarna vervolgens in 6 vers 11 de verzekering wordt gegeven: „Uw armoede zal stellig komen.” Natuurlijk is het wel waar dat de mensen in sommige delen van de aarde door honger, of door ziekten als geelzucht, malaria en gele koorts, verzwakt zijn. Zij kunnen niet even hard werken als iemand die sterker is. Bovendien toont de bijbel aan dat er ook een tijd is voor een noodzakelijke „handvol rust”. — Pred. 4:6.
Steeds meer bewijzen tonen echter aan dat de meeste mensen niet arm zijn omdat zij lui zijn of weigeren te werken. In de Verenigde Staten worden bijvoorbeeld ongeveer eenentwintig miljoen mensen die door te werken in hun levensonderhoud voorzien „arm” genoemd; de uitdrukking „werkende armen” is nog niet zo lang geleden ingevoerd. De rondtrekkende arbeiders mogen dan arm zijn, maar hebben zij er niet op zijn minst moeite voor gedaan daarheen te gaan waar zij werk konden vinden? Een enquête heeft uitgewezen dat 75 percent van Calcutta’s trottoirbewoners werken om in hun levensonderhoud te voorzien; hun verdiensten zijn echter zo gering dat zij zichzelf en hun gezin nauwelijks kunnen bedruipen.
Ook is een laag loon niet altijd te wijten aan gebrek aan opleiding, ervaring of vaardigheid. Vaak blijkt de plaats waar iemand toevallig werkt, een van de belangrijke factoren te zijn waardoor zijn inkomen wordt bepaald. B. Bluestone, een aan het Boston College verbonden econoom, zegt: „Een portier in een autofabriek ontvangt een menswaardig loon. Voor dezelfde baan in sommige textielfabrieken ontvangt de desbetreffende persoon slechts het minimumloon.” Toch is er in de autofabrieken slechts plaats voor zoveel portiers. Dat men een beter loon ontvangt, komt vaak louter en alleen doordat men zich op de juiste tijd op de juiste plaats blijkt te bevinden. — Pred. 9:11.
Armoede verwekt zichzelf en wordt ook nog in een ander opzicht een toenemende bedreiging. Ze kweekt een geheel eigen cultuur — vaak met haar eigen voedsel, taal, kleding en gewoonten. Iemand die in een arme omgeving is opgevoed, „denkt” vaak op die wijze. Zo bevatte het Amerikaanse zwarte dagblad, de in de staat Georgia verschijnende Columbus Times, een aanhaling van Walter Washington, die zei dat indien men „getto’s wil verwijderen, men de armen moet helpen het getto van de geest kwijt te raken . . . Bouwt men voor een persoon in het getto een huis zonder daarbij ook zijn waardebepaling te veranderen, dan zal het huis in een getto veranderen”. De armen, die gewend zijn in de achterbuurten te wonen, zullen — tenzij hun anders wordt geleerd — zelfs een nieuw huis in een krot veranderen.
Wanneer dit „arm denken” gepaard gaat met een sterk gevoel van trots, verergert dit de situatie alleen maar en treedt de dreiging van armoede zelfs nog duidelijker aan het licht. Over de mensen in een behoeftige streek van West-Europa, wordt ons verteld: „Zij eten de hele dag niets anders dan brood en uien en zullen zich tot over de oren in de schuld steken om zich op het bezit van een auto te kunnen beroemen.” De welgestelden zullen deze denkwijze misschien moeilijk kunnen begrijpen. Toch hebben zij er in werkelijkheid vaak toe bijgedragen dat de groeiende last die de armen moeten dragen, zwaarder voor hen werd. Hoe dat zo?
GEBREK AAN MEDEDOGEN JEGENS DE ARMEN
De goed gevoede en goed geklede mensen bekommeren zich vaak niet om de problemen waarmee de armen te kampen hebben. Vaak willen de mensen niet opzettelijk onvriendelijk zijn, maar door alle dagelijkse beslommeringen wordt er al zoveel beslag op hun tijd gelegd dat zij er gemakkelijk toe komen de situatie van de behoeftigen over het hoofd te zien.
Maatschappelijke en religieuze leerstellingen hebben er weinig toe bijgedragen consideratie jegens de geringen te bevorderen. De evolutieleer, met haar opvattingen van het „overleven van de geschiktsten”, brengt mensen ertoe te denken dat bepaalde personen als „ongeschikt” terzijde geschoven moeten worden.
De onjuiste religieuze leer van de predestinatie heeft velen ertoe gebracht een fatalistische zienswijze aan te nemen. De geestelijken hebben gezegd dat degenen die in materieel opzicht voorspoedig zijn — niet degenen met werkelijke geestelijke hoedanigheden — Gods zegen genieten. Ontbreekt het iemand aan de goederen van deze wereld, dan is dit, volgens de redenatie van de kerken, „de wil van God”.
Wat een tegenstelling met het menselijke en toch realistische standpunt van Jezus Christus! Er heerste klaarblijkelijk veel armoede onder de joden toen Jezus op aarde was. Hij en zijn apostelen hadden er persoonlijk belangstelling voor de armen te helpen. Hij onderwees dat de zachtmoedigen te bestemder tijd de aarde zouden beërven; de dreiging van armoede zou voorgoed verdwijnen. — Matth. 5:5; 6:10; 11:5; 24:20, 21; Joh. 13:29.
„DE ARMEN . . . ALTIJD BIJ U”?
Waarom zei Jezus dan: „De armen hebt gij altijd bij u”? Hij zei dit niet omdat hij geen belangstelling voor hen had. Wanneer Jezus’ woorden in het juiste verband worden gezien, blijkt hieruit welke juiste houding alle godvruchtige mensen ten opzichte van de armen dienen te hebben.
Jezus nuttigde een maaltijd in het huis van Simon, die in de stad Bethanië woonde. Toen hij daar was, gebeurde het volgende: „Maria nu nam een pond welriekende olie, echte en zeer kostbare nardus, en zij wreef de voeten van Jezus ermee in en droogde zijn voeten met haar haren af. Het huis werd vervuld met de geur van de welriekende olie. Maar Judas Iskáriot, een van zijn discipelen, die op het punt stond hem te verraden, zei: ’Waarom is deze welriekende olie niet voor driehonderd denarii verkocht en aan de armen gegeven?’ Dit zei hij echter niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en de geldkist had en gewoon was het daarin gestorte geld weg te dragen. Daarom zei Jezus: ’Laat haar begaan, opdat zij dit gebruik in acht kan nemen met het oog op de dag van mijn begrafenis. Want de armen hebt gij altijd bij u, maar mij zult gij niet altijd hebben.’” — Matth. 26:6-13; Mark. 14:3-9; Joh. 12:2-8.
Maria probeerde, op haar manier, waardering voor Jezus te tonen. Er zijn veel verplichtingen in het leven waaraan men zijn geldmiddelen zou kunnen besteden. Sommige dingen, zoals het tonen van waardering voor de Messías, Jezus, die op het punt stond te sterven, konden het beste toen gedaan worden.
Bovendien dienen wij in gedachten te houden dat Jezus’ woorden beschouwd moeten worden in het licht van Gods wet die door bemiddeling van Mozes aan Israël was gegeven (Deut. 15:11). Toen die wet op juiste wijze werd toegepast, verviel geen enkele jood in extreme behoeftige omstandigheden waaruit hij zich nooit kon herstellen. De bezittingen van een familie konden bijvoorbeeld niet voorgoed van hen worden afgenomen. (Zie Leviticus hoofdstuk 25.) Door getrouwe gehoorzaamheid aan Gods wet werden vele gevallen van armoede voorkomen (Deut. 15:4, 5). Bovendien moesten degenen die tot armoede waren vervallen, op edelmoedige wijze door anderen worden behandeld: „Ingeval iemand van uw broeders arm wordt onder u . . . moogt gij uw hart niet verharden, noch uw hand voor uw arme broeder gesloten houden.” — Deut. 15:7, 8.
Jezus wist dat armoede niet onmiddellijk onder zijn volgelingen uitgebannen zou worden. Zijn discipelen zouden in alle maatschappelijke en economische omstandigheden worden aangetroffen (1 Kor. 7:17-24). Armoede was een werkelijk probleem en zij zouden ermee te maken krijgen. De geschriften van Jezus’ volgelingen tonen aan dat zij aan die uitdaging het hoofd geboden hebben. — 1 Kor. 16:1, 2; 1 Joh. 3:17, 18.
Jezus’ gebruik van het woord „altijd” toen hij zei: „De armen hebt gij altijd bij u”, behoeft niet opgevat te worden in de zin van ’tot in het oneindige’. De betekenis van het woord „altijd” (het Griekse woord pantote) wordt bepaald door het verband waarin het wordt gebruikt. In Lukas 15:31 zegt de vader van de verloren zoon bijvoorbeeld tot zijn oudste zoon: „Kind, gij zijt altijd bij mij geweest.” Het „kind” was vanzelfsprekend niet bij de vader voordat deze kinderen had. Evenzo zou er, zolang de huidige corrupte economische stelsels deze aarde beheersen, ’altijd armoede zijn’.
Jehovah’s getuigen weten dat er binnenkort, in Gods nieuwe ordening, een einde zal komen aan de extreme situatie dat er vele armen en enkele rijken zijn. Op het ogenblik blijken zij zelf echter in alle bestaande economische omstandigheden te verkeren. Toch bezien zij elkaar als broeders en zusters en tonen zij liefdevolle bezorgdheid voor elkaar.
Bovendien weten degenen die het economisch niet zo goed hebben, dat zij, door bijbelse beginselen in hun leven toe te passen, worden geholpen verkeerde praktijken te vermijden — zoals bijvoorbeeld gokken en het gebruik van tabak en verdovende middelen — die alleen maar tot grotere armoede leiden. Zij ontwikkelen de reputatie dat zij ijverig zijn, hetgeen het voor hen gemakkelijker maakt een betrekking te vinden en te houden. Aangezien zij een hoop met betrekking tot de toekomst hebben, worden zij niet verbitterd jegens God en hun medemensen.
Andere christenen voelen zich op dit moment misschien niet rechtstreeks door armoede bedreigd. Toch weten zij dat armoede een indirecte bedreiging kan vormen. Hoe? Men zou ongevoelig kunnen worden voor de moeilijke situatie waarin degenen zich bevinden die aldus worden geteisterd en daardoor de raad van Gods Woord kunnen negeren om hen met consideratie te bejegenen. Op deze wijze zou armoede iemands geestelijke leven kunnen bedreigen.
Jehovah’s getuigen weten dat, hoewel de armen enkele veranderingen in hun leven moeten aanbrengen, een andere verandering even belangrijk is. Dat is de verandering welke degenen die niet arm zijn, in hun houding ten opzichte van de door armoede geteisterden moeten aanbrengen. De woorden van Davids psalm zijn passend: „Gelukkig is een ieder die consideratie gebruikt jegens de geringe; op de dag van rampspoed zal Jehovah hem ontkoming verschaffen.” — Ps. 41:1.
Zou u graag de tijd willen meemaken dat elke bedreiging van armoede totaal verdwenen is? Zou u graag gezonde raad willen hebben met betrekking tot de wijze waarop het probleem thans aangepakt kan worden? Zo ja, lees dit tijdschrift dan regelmatig.
[Illustratie op blz. 291]
Wat bedoelde Jezus toen hij zei: „De armen hebt gij altijd bij u”? — Joh. 12:8.