Waarom Gods veld vruchtbaar zal zijn
1. Welk andere Griekse woord gaan wij nu bespreken, en hoe vaak wordt het in de Christelijke Griekse Geschriften gebruikt?
NU WIJ een juister begrip hebben van het woord aeon, zoals dit door de geïnspireerde schrijvers van de Christelijke Griekse Geschriften wordt gebruikt, kunnen wij beter het onderscheid vaststellen tussen dat woord en het andere Griekse woord dat het onderwerp van onze studie vormt, namelijk kosmos. Dit woord wordt door de geïnspireerde schrijvers 187 maal gebruikt, voornamelijk door de apostel Johannes, en in 183 gevallen vertaalt de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap het met „wereld”. De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften geeft kosmos 186 maal weer met „wereld” en eenmaal, in 1 Petrus 3:3, met „versiering”. Vandaar ons woord kosmetisch (kosmetikos).
2. Waarom wordt de uitdrukking „nieuwe kosmos” nooit in de geïnspireerde Geschriften gebruikt?
2 Het is interessant op te merken dat de geïnspireerde schrijvers wel van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde en het Nieuwe Jeruzalem spreken, maar nooit de uitdrukking nieuwe kosmos bezigen. De reden hiervoor wordt ons duidelijk wanneer wij inzien dat het woord kosmos in de bijbel verband houdt of te maken heeft met het mensengeslacht, het mensdom, de mensheid, en wij zullen hier op aarde geen nieuw mensengeslacht krijgen. De mensheid is losgekocht. Gods Zoon Jezus Christus is als een volmaakt menselijk slachtoffer gestorven om voor de mensheid terug te kopen wat de volmaakte Adam door de zonde in Eden voor ons heeft verspeeld. — 2 Petr. 3:13; Openb. 3:12; 21:1, 2, NW.
3. Hoe wordt kosmos nu gedefinieerd?
3 Zoals blijkt uit de wijze waarop Petrus het woord kosmos in 1 Petrus 3:3 gebruikt, is de eenvoudigste betekenis ervan „ordening”, ook „versiering, schoonheid, sieraad”, omdat iets wat goed geordend is, een bepaalde schoonheid bezit. In overeenstemming hiermee betekent kosmos in de christelijke Griekse Geschriften vaak de ordening zoals deze verband houdt met de mensheid in haar geheel. Daarom gebruiken de geïnspireerde schrijvers kosmos soms als aanduiding van het raamwerk van wat de mens omringt, de ordening van dingen waarin de mens wordt geboren, waarin hij bestaat en waarvoor hij een betrekkelijke achting en eerbied moet tonen. Dit raamwerk van dingen, waardoor de mensheid wordt omgeven of beïnvloed, is hier op aarde opgebouwd. Laten wij nu eens zien op welke manieren het woord kosmos in deze tweede betekenis zoal wordt gebruikt.
4-6. Welke betekenis heeft kosmos in Johannes 16:21; 1 Korinthiërs 14:10, 11 en 1 Johannes 3:17 (NW)?
4 Vlak voordat Jezus Christus zijn verschrikkelijke lijden onderging, zei hij tegen zijn getrouwe apostelen: „Wanneer een vrouw gaat baren, is zij bedroefd omdat haar uur is gekomen; maar wanneer zij het jonge kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan de verdrukking, uit vreugde dat er een mens ter wereld [kosmos] is gekomen” (Joh. 16:21, NW). Dit betekent niet in de eerste plaats dat deze mens deel is gaan uitmaken van het mensdom, maar duidt op het raamwerk van menselijke toestanden waarin het pasgeboren kind vanaf dat moment zal bestaan.
5 Toen de apostel Paulus christenen de raad gaf op hun vergaderingen geen taal te gebruiken die de toehoorders niet konden begrijpen, zei hij: „Nu zijn er in de wereld ik weet niet hoeveel soorten van spraakklanken, en toch is geen enkele soort zonder betekenis. Indien ik dan de kracht van de spraakklank niet begrijp, zal ik een vreemdeling zijn voor degene die spreekt, en degene die spreekt, zal een vreemdeling voor mij zijn” (1 Kor. 14:10, 11, NW). Binnen dit raamwerk of deze ordening van dingen en omstandigheden waardoor de mensheid wordt omgeven, zijn er dus, vooral nu er 2796 talen en dialecten bestaan, vele soorten van spraakklanken, nog afgezien van andere klanken, zoals die welke door muziekinstrumenten worden voortgebracht. Ze zijn de mensheid echter geen van alle vreemd.
6 Als een illustratie van een gebrek aan christelijke liefde schreef de apostel Johannes: „Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit, in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem?” (1 Joh. 3:17, NW) Indien de christen de middelen voor de instandhouding van het leven bezit, zoals die door de wereld waarin hij en zijn broeder leven, worden verschaft of tot het verkrijgen waarvan de gelegenheid wordt geschapen, dan moet hij deze, wil hij van praktische liefde blijk geven, met zijn behoeftige broeder delen.
7. Wie was, zoals Jezus zei, de regeerder van dit uiterlijke raamwerk van dingen, en hoe wordt dit feit in Lukas 4:5-8 (NW) ondersteund?
7 Jezus Christus onthulde wie de onzichtbare persoonlijkheid is die dit uiterlijke raamwerk van dingen, waarvan de gehele mensheid de invloed ondervindt, regeert, toen hij kort voordat hij door verraad in handen van zijn vijanden viel, zei: „Nu wordt er een oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de regeerder van deze wereld worden buitengeworpen. Ik zal niet veel meer met u spreken, want de regeerder van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij. . . . de regeerder van deze wereld [is] geoordeeld” (Joh. 12:31; 14:30; 16:11, NW). De onzichtbare regeerder van deze wereld had geen vat op Jezus toen deze zijn aardse werk beëindigde, zoals hij ook geen vat op Jezus had gekregen toen deze zich op zijn bediening als de Messias of Christus voorbereidde. Jezus was bij die gelegenheid aan het einde gekomen van een vasten van veertig dagen in de wildernis. „Daarna voerde hij hem omhoog en toonde hem in een ogenblik tijds alle koninkrijken der bewoonde aarde; en de Duivel zei tot hem: ’Ik zal u al deze autoriteit en de heerlijkheid ervan geven, want ze is mij overgegeven, en ik geef ze aan wie ik ook wens. Indien gij daarom een daad van aanbidding jegens mij verricht, zal het alles van u zijn.’” Op die manier maakte Satan de Duivel bekend dat hij de onzichtbare „regeerder van deze wereld” was, maar Jezus weigerde met hem te onderhandelen. — Luk. 4:5-8, NW.
8. Hoe was Jezus in staat als mens de wereld te overwinnen?
8 Voordat Jezus deze wereld verliet, heeft hij haar als een volmaakt mens in het vlees overwonnen. Over zijn laatste paschamaal met zijn apostelen lezen wij: „Omdat Jezus nu vóór het paschafeest wist dat zijn uur was gekomen om uit deze wereld naar de Vader te gaan”, ging hij hun voeten wassen (Joh. 13:1-5, NW). Later op de avond zei hij tegen hen: „Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen. Voorts verlaat ik de wereld en ga heen tot de Vader. . . . In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:28, 33, NW). Door het voorbeeld dat hij persoonlijk stelde, illustreerde hij wat hij hun reeds eerder had verteld: „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze bewaren voor het eeuwige leven” (Joh. 12:25, NW). Door zijn menselijke leven of zijn ziel te offeren, gaf Jezus er blijk van eeuwig leven bij zijn hemelse Vader waardig te zijn.
9. Wat is een tweede definitie van kosmos, en hoe wordt dit in Lukas 12:29, 30 (NW) getoond?
9 Er zouden nog meer bijbelverzen aangehaald kunnen worden om het gebruik van kosmos in de betekenis van het uiterlijke raamwerk dat de gehele mensheid omgeeft en waarin een mens onder de huidige omstandigheden door zijn geboorte belandt, te illustreren (Matth. 16:26; 24:21; Joh. 18:36; Rom. 5:12, NW). Wij gaan nu echter over tot een bespreking van het gebruik van dit woord in een andere betekenis, een christelijke toepassing ervan waardoor een denkbeeld wordt gesuggereerd dat de heidenen wel heel vreemd moet hebben toegeschenen. Bij die nieuwe toepassing van kosmos verleende men er de betekenis aan van de massa der mensheid onderscheiden van de christelijke gemeente en ertegen gekant. Een dergelijke betekenis spreekt uit Jezus’ woorden wanneer hij zijn discipelen vertelt zich geen zorgen te maken over hun stoffelijke behoeften en eraan toevoegt: „Want al deze dingen streven de natiën der wereld vurig na, maar uw Vader weet dat gij deze dingen nodig hebt.” — Luk. 12:29, 30, NW.
10. Illustreer deze tweede definitie van het woord kosmos met passende bijbelteksten.
10 Die wereld en zijn discipelen tegenover elkaar stellend, zei Jezus: „De geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, omdat ze hem niet ziet en niet kent. Gij kent hem, want hij blijft bij u en is in u. Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer aanschouwen, maar gij zult mij aanschouwen” (Joh. 14:17, 19, NW). Hij waarschuwde hen voor de haat van de wereld met de woorden: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u” (Joh. 15:18, 19; 7:7; 1 Joh. 3:13, NW). In zijn laatste gebed met zijn apostelen zei hij tot God: „Ik doe geen verzoek betreffende de wereld, maar betreffende hen die gij mij hebt gegeven; want zij zijn van u. Ik heb hun uw woord gegeven, maar de wereld heeft hen gehaat, omdat zij geen deel van de wereld zijn, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — Joh. 17:9, 14, NW.
11. Hoe tonen Paulus, Jakobus en Johannes aan dat kosmos de betekenis heeft die in paragraaf negen wordt genoemd?
11 Daar de wereld van God was vervreemd en Zijn volk vijandig gezind was, schreef de apostel Paulus: „God [verzoende] door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf . . . waarbij hij hun hun overtredingen niet aanrekende, en hij heeft aan ons het woord van de verzoening toevertrouwd. Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend’” (2 Kor. 5:19, 20; 7:10, NW). Ook de discipel Jakobus waarschuwt ons voor mensen die van God vervreemd zijn: „De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren.” „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God” (Jak. 1:27; 4:4, NW). De reden hiervoor maakt de apostel Johannes ons duidelijk met de woorden: „Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19, NW). Wij dienen de wereld niet lief te hebben. — 1 Joh. 2:15-17, NW.
HET VELD VOOR GODS WERK
12. Geef de derde definitie van kosmos, en hoe laat Johannes 1:9, 10, 29 (NW) deze betekenis duidelijk uitkomen?
12 Een derde gebruik van het Griekse woord kosmos is dat waarbij het eenvoudig de mensen zelf betekent, alle mensen te zamen als één gezin, het gehele mensengeslacht op aarde, alle menselijke schepselen, afgezien van hun morele toestand of hun levenswandel, eenvoudig als mensen, Gods schepselen. Van dit standpunt ging Johannes in Johannes 1:9, 10 (NW) uit, waar staat: „Het ware licht, dat alle soorten van mensen licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen. Hij was in de wereld, en de wereld is door bemiddeling van hem ontstaan, maar de wereld kende hem niet.” Ook Johannes de Doper ging van dit standpunt uit toen hij op Jezus Christus wees en uitriep: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” — Joh. 1:29; 1 Joh. 2:2, NW.
13. (a) Verklaar, met deze definitie bij het lezen van Johannes 3:16, 17 (NW) in gedachten, wat de Samaritanen uit Sichar van Jezus dachten. (b) Van welke wereld zouden Jezus en daarna ook zijn discipelen het licht zijn?
13 Met betrekking tot de mensen die binnen de huidige ordening leven, zei Jezus tegen Nikodémus, een joodse regeerder: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden” (Joh. 3:16, 17, NW). Zo bezagen de Samaritanen uit de stad Sichar deze aangelegenheid, want nadat Jezus tegenover de Samaritaanse vrouw had erkend dat hij de Messias of Christus was en nadat die Samaritanen zelf hem hadden horen spreken, zeiden zij: „Wij weten dat deze man stellig de redder der wereld is.” Hij was niet alleen de redder van de joden, maar ook die van de Samaritanen en mensen van andere rassen (Joh. 4:42, NW). In overeenstemming met dit feit verklaarde Jezus openlijk ten overstaan van de joden: „Ik ben het licht der wereld. Wie mij volgt, zal geenszins in duisternis wandelen, maar zal het licht des levens bezitten.” „Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld” (Joh. 8:12; 9:5, NW). Zijn discipelen moeten op hun beurt het licht der wereld zijn. — Matth. 5:14-16; Fil. 2:15, NW.
14. Wat schreef Petrus over Jezus als het offerlam?
14 Over het feit dat Jezus zichzelf als een lam offerde, schreef de apostel Petrus: „Gij . . . werdt bevrijd . . . met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbesmet en onbevlekt lam, ja, van Christus. Zeker, hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging [Grieks: katabole] der wereld, maar hij werd openbaar gemaakt op het einde der tijden ter wille van u.” — 1 Petr. 1:18-20, NW.
15, 16. (a) Wanneer in het bijzonder heeft de „grondlegging der wereld” plaatsgevonden? (b) Hoe heeft Jezus aangetoond dat dit het geval is?
15 Jezus werd in de jaren 29-33 n. Chr., „op het einde der tijden”, niet bij de „grondlegging der wereld”, als de Messias of Christus openbaar gemaakt. Om die reden moet de „grondlegging der wereld” vroeger hebben plaatsgevonden. Wanneer? Toen Adam en Eva, als ter dood veroordeelden, uit de paradijshof van Eden werden verdreven, of, meer in het bijzonder, toen Adam en Eva kinderen voortbrachten die van het doodsoordeel dat zij van Adam hadden geërfd, bevrijd konden worden (Rom. 5:12, 13, NW). Voor zover de bijbel te kennen geeft, was Abel de eerste van deze mensenwereld die de verlossing waardig was.
16 Dat de grondlegging der wereld [kosmos] geacht moet worden in die tijd te hebben plaatsgevonden, blijkt uit de woorden welke Jezus tot de joodse leiders richtte die eropuit waren hem te doden: „Gij zijt stellig getuigen van de daden van uw voorvaders en toch stemt gij ermee in, want zij hebben de profeten gedood, maar gij bouwt hun graven. Daarom ook heeft Gods wijsheid gezegd: ’Ik zal profeten en apostelen tot hen uitzenden, en sommigen van hen zullen zij doden en vervolgen, zodat het bloed van alle profeten, dat vergoten is sinds de grondlegging der wereld, van dit geslacht geëist zal worden, vanaf het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia, die gedood werd tussen het altaar en het huis [de tempel]’” (Luk. 11:48-51, NW). Op die manier toont Jezus aan dat het verspillen van het bloed van alle profeten sinds de grondlegging der wereld, met Abel begonnen is. Hieruit volgt dat Abel ten tijde van de „grondlegging der wereld” leefde. Van deze mensenwereld kon Jezus Christus de overgeërfde zonde wegnemen door zichzelf als het Lam Gods te offeren. — Gen. 4:2-11, 25; Matth. 23:35; Hebr. 11:4; 12:24, NW.
17, 18. (a) In welk opzicht was Jezus „van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld”? (b) Hoe heeft Jehovah dit, zoals in Genesis 3:15 staat opgetekend, aan de mensheid onthuld?
17 Hoe is het dan mogelijk dat Jezus Christus, de hemelse Zoon van God, „van tevoren gekend [was], vóór de grondlegging der wereld”? Doordat Jehovah God vóór de dagen van Abel wist dat zijn geliefde Zoon het offerlam zou zijn waarmee de mensenwereld zou worden losgekocht. Voordat de volmaakte Adam en Eva in de hof van Eden zondigden, bestond voor God niet de noodzaak zich voor te nemen de mensenwereld met een volmaakt menselijk slachtoffer los te kopen. Zo gauw dat eerste mensenpaar echter had gezondigd, wist of bemerkte God het, omdat zij zich nu schuldig voelden en zich aan het gezicht onttrokken. God dwong hun een bekentenis van hun zonde af. Onmiddellijk vatte hij het voornemen op de wereld van Adams en Eva’s nakomelingen los te kopen. Hij onthulde dit voornemen door tegen de slang, die de Verleider, Satan de Duivel, vertegenwoordigde, te zeggen: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u den kop vermorzelen, en gij zult het den hiel vermorzelen.” — Gen. 3:15.
18 Met „haar zaad”, dat wil zeggen het zaad van „de vrouw”, bedoelde God in het bijzonder zijn eniggeboren Zoon, die op aarde Jezus Christus werd. Met de woorden dat van deze bepaalde Zoon ’de hiel vermorzeld’ zou worden, doelde God op zijn dood. Door de dood bewees Gods Zoon niet alleen zijn absolute rechtschapenheid, maar diende hij ook als een met een lam te vergelijken losprijsoffer, waardoor hij het „Lam Gods” werd „dat de zonde der wereld [kosmos] wegneemt”. Volgens Genesis 3:15 kende God Christus dus van tevoren, voordat God het vonnis over Eva en Adam uitsprak en hen uit de hof van Eden verdreef, waarna Eva met barensweeën kinderen ter wereld zou brengen. Dit was dus vóór de „grondlegging der wereld”, dat wil zeggen, de met overgeërfde zonde belaste mensenwereld, die echter met het oog op het slachtoffer van het voornaamste Zaad van Gods vrouw losgekocht kon worden. Dit was voordat de getrouwe Abel omstreeks 3897 v. Chr. een schaap offerde. Reeds zo lang vóór zijn werkelijke dood op aarde werd Jezus Christus door God zijn Vader gekend. — Gen. 22:1-18; Ex. 12:3-28; 29:38-42.
19, 20. (a) Van wie zegt Paulus dat zij ook „vóór de grondlegging van de wereld” met Christus waren uitgekozen? (b) Hoe werd de mogelijkheid hiertoe geschapen?
19 De apostel Paulus gebruikte precies dezelfde Griekse uitdrukking als de apostel Petrus toen hij schreef: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want hij heeft ons gezegend met elke geestelijke zegen in de hemelse gewesten in eendracht met Christus, evenals hij ons in eendracht met hem vóór de grondlegging van de wereld heeft uitgekozen, opdat wij heilig en zonder smet voor hem zouden zijn in liefde. Want hij heeft ons er tevoren toe bestemd door tussenkomst van Jezus Christus als zijn zonen te worden aangenomen, overeenkomstig het welbehagen van zijn wil, . . . wij [hebben] de verlossing door losprijs door middel van diens bloed.” — Ef. 1:3-7, NW.
20 Hieruit valt af te leiden dat toen Jehovah God over het zaad van zijn „vrouw” sprak, dat in vijandschap zou verkeren met het zaad van de slang, hij besloot dat dit beloofde zaad nog 144.000 andere geestelijke zonen zou omvatten, die de Bruid van zijn voornaamste Zoon zouden worden. Aldus koos God de 144.000 in eendracht met Christus uit „vóór de grondlegging van de wereld”. Om de mogelijkheid hiertoe te scheppen, bepaalde God van tevoren dat hij deze 144.000 andere geestelijke zonen door tussenkomst van zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus zou aannemen, en wel door Jezus door middel van zijn vergoten bloed in een losprijsoffer voor hen te doen voorzien. Op die manier zouden deze 144.000, die uitgekozen waren om deel uit te maken van het zaad van de vrouw in eendracht met Christus, uit de zondige mensenwereld worden verlost. Zoals het zaad van de slang vele personen zou omvatten, zou ook het zaad van de vrouw vele zonen van God omvatten.
„GESCHREVEN . . . SEDERT DE GRONDLEGGING DER WERELD”
21. (a) Geef de ware betekenis van Openbaring 13:8, en leg uit waarom dit de bedoeling van de tekst moet zijn. (b) Hoeveel namen komen er in deze bepaalde „rol des levens” voor?
21 In Openbaring 13:1-8 wordt de zichtbare politieke organisatie van de grote Slang als een wild beest afgebeeld en gezegd: „Allen, die op de aarde wonen, zullen het beest aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek [de rol, NW] des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld.” Dit wil niet zeggen dat het Lam werd geslacht sedert de grondlegging der wereld, want hij was gekend vóór de grondlegging der wereld en werd pas geslacht in het jaar 33 n. Chr., zoals Openbaring 5:6-10 (NW) laat zien. Openbaring 13:8 betekent dus dat de rol des levens aan het geslachte Lam toebehoorde en dat de aanbidders van het symbolische wilde beest niet in die rol des levens stonden geschreven en er ook niet in geschreven zouden worden. Sedert de grondlegging der wereld stond vast dat God degenen die in eendracht met het verheerlijkte Lam Gods onsterfelijk leven in de hemel zullen genieten, niet uit dergelijke afgodische aanbidders zou kiezen. In die bepaalde rol des levens was slechts plaats voor de namen van 144.000 personen die weigeren het symbolische wilde beest en zijn beeld te aanbidden. — Openb. 15:2, 3; 20:4; 21:27, NW.
22, 23. (a) Wie zouden degenen kunnen zijn die in de in Openbaring (17:8, NW) genoemde „rol des levens” of het boek opgenomen zijn, en waarom? (b) Hoe doelde Jezus hier klaarblijkelijk op in Matthéüs 25:34 (NW)?
22 Met betrekking tot de hedendaagse aanbidders van het beeld van het wilde beest zegt Openbaring 17:8 (NW): „Zij die op de aarde wonen, . . . zullen . . . zich vol bewondering verbazen, maar hun namen zijn niet geschreven op de rol des levens van de grondlegging der wereld af.” Daar dit vers niet zegt dat het hier de rol betreft die aan „het Lam, dat geslacht is”, toebehoort, zou deze rol, of dit boek, de rol kunnen zijn waarin de namen geschreven staan van degenen die in het komende samenstel van dingen aards leven zullen beërven. Met het oog op de eervolle wijze waarop Abel in Hebreeën 11:4 en 12:24 (NW) wordt vermeld, zou hij de eerste zijn die erin wordt genoemd (Openb. 20:12-15, NW). Abel is een van de „andere schapen”, voor wie de Voortreffelijke Herder Jezus Christus afstand heeft gedaan van zijn ziel of voor wie hij zijn menselijke leven heeft afgelegd. — Joh. 10:14-16, NW.
23 Abel zal daarom op het aardse grondgebied van Gods koninkrijk leven en aldus op aarde de zegeningen van dat koninkrijk van het Zaad van Gods „vrouw” beërven (Gen. 3:15). Daar zal hij zich, te zamen met de met schapen te vergelijken klasse mensen die thans Christus’ geestelijke broeders, het overblijfsel van het Zaad van Gods vrouw, goed bejegenen, in het bezit van het leven verheugen (Openb. 12:1, 2, 5, 6, 17, NW). Klaarblijkelijk doelde Jezus Christus op dit voorrecht toen hij zijn gelijkenis over de schapen en de bokken, die thans in vervulling gaat, uitsprak. In die gelijkenis zegt hij tegen de schapen die aan zijn rechterhand zijn bijeengebracht: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging [Grieks: katabole] der wereld voor u is bereid.” — Matth. 25:34, NW.
24. Welke betekenis heeft het dat Jezus in Matthéüs 25:34 (NW) het Griekse woord katabole in plaats van het woord voor „fundament”, namelijk themelios, gebruikt?
24 Hier gebruikte Jezus voor het woord „grondlegging” het Griekse woord katabole, een ander woord dus dan het Griekse themelios, dat op hem als het „fundament” van de christelijke gemeente van toepassing wordt gebracht (1 Kor. 3:10-12; Ef. 2:20-22, NW). En terecht, want de twee Griekse woorden hebben geen betrekking op hetzelfde onderwerp; dat Jezus Christus als het „fundament” in het hemelse Sion is gelegd, is niet hetzelfde als de „grondlegging” van de wereld, en deze twee gebeurtenissen hebben ook niet tegelijkertijd of op dezelfde datum plaatsgevonden (Jes. 28:16; 1 Petr. 2:5, 6, NW). Jezus Christus is duizenden jaren na de „grondlegging der wereld” als het fundament in Sion gelegd. Vanaf Gods verklaring in Genesis 3:15 betreffende het Zaad van zijn vrouw is God, tot zegen van alle „andere schapen”, voorbereidingen voor zijn Messiaanse koninkrijk gaan treffen. Op die manier werd de zegen die zij op het aardse grondgebied van het Koninkrijk zullen beërven, „sedert de grondlegging der wereld” voor hen bereid.
„NIEUWE HEMELEN EN EEN NIEUWE AARDE”
25, 26. Wat bestond er, zoals Petrus aantoont, vóór de vloed in Noachs tijd, hetgeen aanleiding is tot welke actuele vraag?
25 De zegening van alle „andere schapen” onder Gods koninkrijk zal in de tijd van de beloofde „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” plaatsvinden. Als inleiding tot de vermelding van deze nieuwe hemelen en aarde, schrijft de apostel Petrus: „God [heeft] zich er niet van . . . weerhouden een wereld [kosmos] uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, [heeft hij] met zeven anderen veilig . . . bewaard, toen hij een zondvloed over een wereld van goddeloze mensen bracht” (2 Petr. 2:4, 5, NW). Petrus beschrijft daarna de toestand die vlak aan die vloed voorafging wanneer hij verhaalt: „Door het woord van God [waren er] in de oudheid hemelen . . . en een aarde, compact staande uit het water en te midden van water; en door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd.” — 2 Petr. 3:5, 6, NW.
26 Merk op dat Petrus hier drie dingen noemt welke bij die zondvloed betrokken waren: 1. ’hemelen in de oudheid’, 2. „een aarde, compact staande uit het water en te midden van water” en 3. „de toenmalige wereld”. Werden deze alle vernietigd, of wat dan wel?
27. Wat werd niet door de Vloed vernietigd, maar welke verandering bracht de Vloed met betrekking tot de aarde teweeg?
27 De aarde werd niet vernietigd; ze staat nog steeds „compact . . . uit het water”. Ze staat echter niet langer „te midden van water”. Hoe komt dat? Doordat het water te midden waarvan ze destijds stond, als een zondvloed uit de hemelen — echter niet uit de wolken — op de aarde is neergekomen. Tot aan Noachs zeshonderdste levensjaar waren de ’hemelen in de oudheid’ anders of vertoonden ze een ander beeld dan de huidige hemelen of interplanetaire ruimte. Hoog boven de aarde hing een waterring, die miljarden tonnen water bevatte. Volgens Genesis 1:6-8 verscheen die waterring daar op Gods bevel of gebod in de hemelen. Hij strekte zich over de aarde uit als een gewelf, waardoor de aarde „door het woord van God . . . te midden van water” stond. In de maand november van Noachs zeshonderdste levensjaar kwam die omsluitende waterring door of krachtens Gods woord op de aarde neer, vanwaar hij oorspronkelijk ook gekomen was. Dat bijzondere aspect van de hemelen verdween dus, maar de hemelen zelf, met hun zon, maan en sterren, bleven (Gen. 1:14-19; 6:5–8:7). Wat werd er dan wel vernietigd?
28. (a) Wie werden door de Vloed vernietigd, zoals uit Petrus’ woorden in 2 Petrus 3:6 (NW) blijkt? (b) Wie waren niet bij de vernietiging inbegrepen?
28 De mensen die zich niet in Noachs ark bevonden, werden vernietigd. Zij zijn het naar wie 2 Petrus 3:6 (NW) verwijst wanneer daar staat dat „de toenmalige wereld [werd] vernietigd toen ze door water werd overstroomd”. Zij vormden die „wereld uit de oudheid” en, zoals 2 Petrus 2:5 (NW) zegt, God strafte hen „toen hij een zondvloed over een wereld van goddeloze mensen bracht”. Dat was de mensenwereld die door haar verdorvenheid en gewelddadigheid van God vervreemd was, afgescheiden en onderscheiden van Noach en de zeven andere mensenzielen die bij hem in de ark waren. Zeker, er waren in die dagen Nefilim op aarde. Zij waren de bastaarden uit het huwelijk van ongehoorzame engelen, de zonen van God, met de mooie mensendochters (Gen. 6:1-4). Hoewel de Nefilim wellicht een bovenmenselijke energie bezaten, waren zij vlees en, werden zij vanzelfsprekend, in de Vloed vernietigd. Hun moeders, de vrouwen van de uit de hemel afkomstige gematerialiseerde engelenzonen van God, waren eveneens vlees en kwamen ook in de Vloed om; hun vaders ontsnapten echter aan de Vloed door hun menselijke lichaam te dematerialiseren en naar het onzichtbare geestenrijk terug te keren. — 1 Petr. 3:19, 20; 2 Petr. 2:4; Jud. 6, NW.
29. Geef in het kort weer wat er werd vernietigd en wat er bewaard bleef.
29 Van de drie dingen die Petrus noemt, waren het niet de letterlijke hemelen en de letterlijke aarde die werden vernietigd; het was de mensenwereld uit de oudheid, „een wereld van goddeloze mensen”, „de toenmalige wereld”, die van het aardoppervlak werd weggevaagd.
30. Wie zullen in Armageddon worden vernietigd, en wie zullen gespaard blijven?
30 Het gehele mensdom dat van God vervreemd of ’goddeloos’ was, werd vernietigd, maar het mensengeslacht werd niet uitgeroeid. Daarom hebben wij thans een moderne, eigentijdse mensenmaatschappij, die even goddeloos is. Ze stamt van Adam en Eva af en zal in de komende universele strijd van Armageddon worden vernietigd (Openb. 16:14, 16, NW). Het mensengeslacht zal echter op aarde blijven leven, want zoals Noach en de zeven anderen die zich bij hem in de ark bevonden, werden gered, zullen de „andere schapen” in onze tijd in die strijd gespaard blijven en de tijd van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” binnengaan (Matth. 24:36-39, NW). Het menselijke leven zal dus voor eeuwig op aarde blijven bestaan.
31. Waarom houdt Petrus in zijn geschriften klaarblijkelijk op met het gebruik van het woord kosmos in verband met de hemelen en de aarde, en tot welke conclusie moeten wij dus ten aanzien van de betekenis van de uitdrukking „aarde” komen?
31 In de rest van zijn brief gebruikt de apostel Petrus in verband met de „hemelen en de aarde van nu” en de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” niet langer het woord kosmos of wereld, ofte wel de mensen op aarde. Klaarblijkelijk omdat Petrus nu de uitdrukkingen „hemelen” en „aarde” in figuurlijke of symbolische zin bezigt en ze niet op de letterlijke hemelen en aarde van toepassing brengt. Hoe staat het dan met de mensen, dat wil zeggen, alle mensen die goddeloos en van Jehovah God vervreemd zijn? Zij vallen onder de uitdrukking „aarde”, want vaak worden met deze uitdrukking de mensen die op aarde wonen, bedoeld. — Gen. 11:1; Ps. 97:1; Jer. 22:29, NW.
32. Wat wordt er, logischerwijs, dan nog meer symbolisch in Petrus’ geschriften?
32 In overeenstemming daarmee wordt het middel dat voor de vernietiging van de huidige symbolische hemelen en aarde gebruikt zal worden, namelijk vuur, ook symbolisch. Daarom zullen de letterlijke hemelen en aarde niet worden vernietigd wanneer 2 Petrus 3:7, 10 (NW) in vervulling gaat: „Door hetzelfde woord zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen. . . . Jehovah’s dag [zal] komen als een dief, waarop de hemelen met een sissend gedruis zullen voorbijgaan, maar de elementen, intens heet, zullen ontbonden worden, en de aarde en de werken daarop, zullen ontdekt worden.” Door de vurige tijd van verwarring zullen de onzichtbare heerschappij van Satan de Duivel over de mensheid en de aardse maatschappij van goddeloze mensen vergaan. De christenen, die met God verzoend zijn, zullen echter in leven blijven.
33. Wat zijn de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde?
33 Daarom vervolgt Petrus met de woorden: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13, NW). De nieuwe hemelen, die symbolisch zijn, zullen Jehovah’s Messiaanse koninkrijk, dat vanuit het onzichtbare rijk regeert, vormen. De nieuwe aarde zal bestaan uit de georganiseerde „andere schapen”, voor wie de Voortreffelijke Herder Jezus Christus zijn menselijk leven heeft afgelegd. In deze nieuwe aardse maatschappij zal rechtvaardigheid worden aangekweekt en wonen, zodat de letterlijke aarde, onder paradijsachtige toestanden, tot in alle uithoeken met rechtvaardigheid gevuld zal zijn.
34. Wat is dus Gods arbeidsveld, en waartoe dienen alle christenen zich verplicht te gevoelen?
34 Deze glorierijke boodschap is op de gehele mensheid van invloed; ze is voor het gehele mensdom van betekenis. Het is Gods wil door bemiddeling van Christus dat dit goede nieuws op de gehele bewoonde aarde wordt gehoord voordat de hemelen en aarde van nu, te zamen met alle goddelozen, worden vernietigd (Matth. 24:14, NW). De gehele mensenwereld is thans meer dan ooit Gods arbeidsveld en zijn terrein van activiteit. Als christenen, die zich volkomen aan het doen van zijn wil hebben opgedragen, zijn wij verplicht bij het uiterst belangrijke reddingswerk Gods medewerkers te zijn. Omdat wij zijn jegens ons betoonde onverdiende goedheid naar waarde schatten, zullen wij vastbesloten ’met hem blijven samenwerken’. Op die manier zullen wij hem op liefdevolle wijze tonen dat wij het doel van al zijn door bemiddeling van Christus tegenover ons betoonde onverdiende goedheid, niet hebben gemist. — 1 Kor. 3:9; 2 Kor. 5:19 tot en met 6:1, NW.
[Illustraties op blz. 210]
Versiering (kosmos)
Ter wereld (kosmos) gekomen
[Illustratie op blz. 213]
Abel, de eerste der mensenwereld (kosmos) die de verlossing waardig was
[Illustratie op blz. 214]
Wereld (kosmos) van goddeloze mensen vernietigd door water