Evenwicht bewaren in menselijke betrekkingen
’Degene die God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben.’ — 1 Joh. 4:21.
1. Wat is, behalve liefde voor God, voor christelijk evenwicht absoluut noodzakelijk, en hoe geeft de apostel Johannes dit te kennen?
HOEWEL het voor het bezitten van christelijk evenwicht absoluut noodzakelijk is onze hemelse Vader, Jehovah God, exclusieve aanbidding te schenken, is liefde voor onze medemensen, en vooral voor hen die aan ons verwant zijn in het christelijke geloof, onafscheidelijk met een dergelijke toewijding aan God verbonden (Gal. 6:10). Dit betekent dat het voor het bewaren van christelijk evenwicht eveneens noodzakelijk is in een juiste verhouding tot onze christelijke broeders te staan. De apostel Johannes gaf dit duidelijk te kennen toen hij schreef: „Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief’, en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.” — 1 Joh. 4:20, 21.
2. Wat is vaak de wereldse opvatting ten aanzien van menselijke betrekkingen, maar welke houding dient de christen ten opzichte van zijn metgezellen aan te nemen?
2 Wat is echter bij het liefhebben van medechristenen betrokken? Wat is de juiste verhouding waarin wij tot hen dienen te staan? Hoe dienen wij onze omgang met elkaar in de christelijke gemeente te beschouwen? In de wereld huldigt men veelal de opvatting dat men zijn vrienden en kennissen maar het beste kan uitzoeken om wat zij tot de opbouw van zijn prestige en de indruk die men op anderen hoopt te maken, kunnen bijdragen. Het is voor wereldse mensen gewoon zich superieur aan of belangrijker dan anderen te achten. Heel vaak leggen zij een dusdanige houding aan de dag dat zij anderen gebruiken, en hen bedriegen of vertrappen voordat anderen hetzelfde met hen kunnen doen. Hoe verschilt de opvatting van de evenwichtige christen hiermee! Merk de geïnspireerde vermaning van Gods Woord op: Doe „niets . . . uit twistgierigheid of uit egotisme, maar [acht] met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf . . ., terwijl gij niet alleen uit persoonlijk belang het oog houdt op uw eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen. Bewaart die geestesgesteldheid in u welke ook in Christus Jezus was, die, alhoewel hij in Gods gedaante bestond, . . . zichzelf [heeft] ontledigd en de gedaante van een slaaf [heeft] aangenomen.” — Fil. 2:2-7.
3. Hoe zou het leven zijn als iedereen de houding van Christus aan de dag zou leggen?
3 Beschouw eens hoe aangenaam het leven zou zijn als iemand in harmonie met deze schriftuurlijke raad zou leven en het voorbeeld van Jezus Christus zou navolgen! Men zou niet zelfzuchtig de bezittingen of bekwaamheden van anderen begeren; men zou niet proberen anderen in de schaduw te stellen, ten einde te bewijzen dat men beter is dan zij. Ook zouden er geen pogingen worden gedaan om anderen in het zonnetje te zetten, ten einde hen in verlegenheid te brengen. De zelfzuchtige, wereldse houding van mensen die een te hoge dunk van zichzelf hebben, aangezien zij graag belangrijk en superieur willen zijn, veroorzaakt een onevenwichtige toestand en schept onaangename betrekkingen. Hoe belangrijk is het derhalve dat christenen de apostolische raad opvolgen:
4, 5. Welke bijbelse raad dienen wij absoluut op te volgen, maar is het altijd gemakkelijk dit te doen?
4 „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, . . . ik [zeg] tot een ieder onder u, niet meer van zichzelf te denken dan nodig is, . . . hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. Weest jegens anderen net zo gezind als jegens uzelf; zint niet op hoge dingen, maar laat u leiden door de nederige dingen. Wordt niet beleidvol in uw eigen ogen.” — Rom. 12:2, 3, 10, 16.
5 Het is echter inderdaad veel gemakkelijker te zèggen dat wij onze broeders moeten liefhebben, dat wij nederig van geest moeten zijn, dat wij niets uit twistgierigheid of egotisme moeten doen en dat wij anderen superieur aan onszelf moeten achten, dan ons in harmonie met deze geïnspireerde instructies te gedrágen. Zelfs de apostelen van Jezus Christus zijn een tijd lang heel erg onevenwichtig geweest als gevolg van een onjuiste zienswijze. Deze kwam wederom aan het licht gedurende het laatste paschamaal, dat zij op de avond van 14 Nisan 33 G.T. te zamen met Jezus in een bovenkamer te Jeruzalem vierden.
TWISTGESPREK OVER DE VRAAG WIE DE GROOTSTE IS
6. (a) Welk verontrustende twistgesprek ontwikkelde zich op de pascha-avond onder Jezus’ apostelen, en wat veroorzaakte enkele dagen tevoren een overeenkomstig geschilpunt? (b) Wat zei Jezus over de juiste verhouding waarin zijn volgelingen tot elkaar dienden te staan?
6 Toen het avondmaal was geëindigd ontwikkelde zich onder de apostelen een verontrustend twistgesprek over de kwestie van positie of rang, „over de vraag wie van hen de grootste scheen te zijn” (Luk. 22:24). Slechts enkele dagen tevoren, toen zij op het punt stonden voor de gebeurtenisvolle laatste week van Jezus’ aardse bediening naar Jeruzalem te gaan, was dit zelfde punt aan de orde gekomen. Bij die gelegenheid was de moeder van de apostelen Jakobus en Johannes naar Jezus toe gekomen en had zij een hoge positie voor haar zonen in zijn koninkrijk gevraagd. „Toen de tien anderen dit hoorden”, zo lezen wij in het bijbelverslag, „werden zij verontwaardigd jegens de twee broers”. Jezus kwam echter tussenbeide en hij kalmeerde hun toorn door uiteen te zetten dat de regeling binnen Gods organisatie totaal verschilde van die waarmee zij in de wereld bekend waren geweest. De personen die onder hen verantwoordelijke posities innamen, zo zei Jezus, zouden de dienaren van hun metgezellen zijn. Ja, „wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn. Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen”. — Matth. 20:17, 20-28.
7. Wat maakte het voor de apostelen moeilijk de strekking van Jezus’ raad te begrijpen?
7 De apostelen konden blijkbaar niet begrijpen wat Jezus hiermee bedoelde. Wat hij zei, was klaarblijkelijk zo nieuw en anders vergeleken bij wat zij gewoonlijk om zich heen zagen, dat de wereldse gedachte er niet door uit hun geest werd geband. Hun zienswijze met betrekking tot de verhouding waarin zij tot elkaar stonden, bleef onevenwichtig. Zij dachten misschien terug aan de tijd waarin Israëlitische koningen van de Davidische geslachtslijn regeerden, terwijl zij aannamen dat de Messiaanse koning Jezus Christus eveneens een aardse regering zou hebben waarin mensen een hoge positie en rang zouden bekleden. Misschien gingen hun persoonlijke ambities er wel naar uit in zulke hoge staatsposities dienst te verrichten. Na de instelling van het Avondmaal, zo lezen wij in het verslag van de discipel Lukas, „ontstond [er] echter ook een heftig twistgesprek onder hen over de vraag wie van hen de grootste scheen te zijn”. — Luk. 22:24.
8. (a) Welke uitwerking moet dit twistgesprek op Jezus gehad hebben? (b) Wat wordt erdoor aangetoond?
8 Merk op dat dit niet slechts een klein meningsverschil was; het was veeleer een „heftige woordentwist”. De kwestie had de apostelen ongetwijfeld reeds geruime tijd beziggehouden, en nu kwam het tot een complete uitbarsting. Wat moet dit Jezus bedroefd hebben! En dat na de vele maanden dat hij bij hen was geweest en hen een voorbeeld van deemoedigheid en nederigheid had gegeven! Dat er nu, op een tijd zoals deze, zo’n onenigheid onder hen moest bestaan! Het was de laatste avond van Jezus’ aardse leven waarop Jezus zich had voorgenomen de apostelen voor de laatste maal instructies te geven en aan te moedigen. Wat Jezus die avond over Gods koninkrijk opmerkte, vormde ongetwijfeld de basis voor dit geschilpunt onder de apostelen. Er wordt eenvoudig door aangetoond hoe diep het verlangen naar aanzien, naar het bekleden van een vooraanstaande positie en naar prestige in onvolmaakte mensen geworteld kan zijn.
JEZUS’ LIEFDEVOLLE RAAD EN VOORBEELD
9. Hoe reageerde Jezus op dit twistgesprek?
9 Hoe reageerde Jezus op dit twistgesprek? Wees hij zijn discipelen nors terecht? Vernederde hij hen met scherpe kritiek? Neen, maar op een liefdevolle wijze en ongetwijfeld met een overredende klank in zijn stem legde hij hun nogmaals geduldig uit dat de christelijke regeling totaal verschilde van die van de wereld. Hij zei: „De koningen der natiën heersen over hen, en zij die autoriteit over hen hebben, worden Weldoeners genoemd. Gij dient evenwel niet zo te zijn. Maar wie onder u de grootste is, moet als de jongste worden, en degene die als de voornaamste optreedt, als degene die dient.” Vervolgens vroeg Jezus hun: „Want wie is groter, degene die aan tafel aanligt of degene die bedient?” Het is duidelijk dat degene die aan tafel aanligt en die wordt bediend, als de grootste wordt beschouwd. Jezus zette echter uiteen: „Ik ben echter in uw midden als degene die bedient.” — Luk. 22:25-27.
10. Welke vragen worden er gesteld met betrekking tot de vraag of de apostelen Jezus’ woorden wel begrepen?
10 Zouden zij begrijpen wat Jezus hun bij deze gelegenheid leerde? Zouden zij ten volle kunnen begrijpen dat alle christenen broeders zijn en dat degene die in de christelijke organisatie zwaardere verantwoordelijkheden krijgt te dragen, als de „jongste” dient te zijn, zodat hij nederig van geest is en de anderen superieur aan hem acht? (Matth. 23:8-12) Zouden zij beseffen dat de procedure die in de christelijke organisatie gevolgd zou worden, precies tegenovergesteld zou zijn aan de procedure die gewoonlijk in de wereld wordt gevolgd? De discipelen aanvaardden het feit dat Jezus hun onderwijzer en leraar was, werkelijk de grootste onder hen; daarover bestond geen verschil van mening. Eerder op die avond had Jezus echter de voeten van zijn discipelen gewassen (Joh. 13:1-12). Jezus had hun toen werkelijk gediend!
11. In welk opzicht bediende Jezus zijn volgelingen?
11 Toen Jezus uiteenzette: „Ik ben . . . in uw midden als degene die bedient”, doelde hij klaarblijkelijk niet louter op het feit dat hij hen in geestelijk opzicht, als hun onderwijzer, diende. Neen, maar in werkelijkheid bediende Jezus hen ook in fysiek opzicht, want hij nam aan activiteiten deel die gewoonlijk door minder belangrijke personen werden verricht. Die laatste dag dat Jezus in het vlees bij hen was, zond hij evenwel Petrus en Johannes vooruit naar Jeruzalem, waar zij „alles voor het pascha [gereedmaakten]”. — Matth. 26:17-19; Luk. 22:7-16; Mark. 14:12-18.
12. Op welke veelbetekenende wijze had Jezus de twaalf apostelen vóór deze woordentwist en zijn raadgevingen, bediend?
12 De apostel Johannes, die een ooggetuige was van de gebeurtenissen van die nacht, beschrijft wat er voorviel: Jezus stond „van het avondmaal op en legde zijn bovenklederen af. En hij nam een handdoek en omgordde zich. Daarna deed hij water in een kom en begon de voeten van zijn discipelen te wassen en ze met de handdoek, waarmee hij omgord was, af te drogen” (Joh. 13:2-5). Kunt u zich dit voorstellen? Jezus stapte werkelijk op elk van zijn apostelen af, knielde voor hen, waste hun voeten en droogde ze af! Zelfs die van Judas Iskáriot!
DE BETEKENIS VAN ZIJN DAAD
13. Welke bijbelse voorbeelden illustreren de oude gewoonte elkaars voeten te wassen, en aan wie werd deze taak gewoonlijk toegewezen?
13 Het was in die tijd op zichzelf niet iets ongewoons om de voeten van iemand anders te wassen. De wegen in Oosterse landen waren stoffig, en aangezien de mensen over het algemeen sandalen droegen of barrevoets gingen, werden hun voeten vuil. Wanneer iemand derhalve een huis binnenging, vormde het een daad van gastvrijheid van de zijde van de gastheer wanneer hij de voeten van zijn gast liet wassen. Zowel Abraham als Lot bewezen deze gastvrijheid aan vreemdelingen, die gematerialiseerde engelen bleken te zijn (Gen. 18:4; 19:2; Hebr. 13:2). Een Farizeeër bij wie Jezus te gast was, had echter verzuimd dit gebaar te maken (Luk. 7:44). De taak werd bijzonder nederig geacht en werd gewoonlijk aan de laagste dienstknecht van de huishouding toegewezen. Zo toonde de jonge vrouw Abigaïl ware nederigheid toen zij de dienstknechten van David als volgt toesprak: „Zie, uw dienstmaagd wil de slavin zijn, die de voeten van de knechten mijns Heren wast.” — 1 Sam. 25:41; 1 Tim. 5:10.
14. Waarom waste Jezus deze maal de voeten van zijn apostelen? Hoe reageerde Petrus in het begin?
14 Om de kern van zijn onderricht goed te laten doordringen, verkoos Jezus het deze uiterst nederige en toch noodzakelijke dienst te verrichten. Hij begon de voeten van zijn apostelen te wassen. De apostel Petrus begreep niet waarom Jezus dit deed, en daarom maakte hij er bezwaar tegen dat zijn Meester als zulk een nederige slaaf optrad door hem te dienen. Jezus zei echter tot Petrus: „Wat ik doe, begrijpt gij op het ogenblik niet, maar gij zult het na deze dingen begrijpen.” Toen hij vervolgens klaar was met wassen en zijn bovenklederen weer had aangetrokken en zich aan tafel had neergelegd, legde hij hun uit:
15. Wat zei Jezus toen hij verklaarde waarom hij de voeten van zijn volgelingen had gewassen?
15 „Weet gij wat ik u heb gedaan? Gij spreekt mij aan als ’Leraar’ en ’Heer’, en gij zegt dat terecht, want dat ben ik. Indien ik daarom, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij de voeten van elkaar te wassen. Want ik heb u het voorbeeld gesteld, opdat ook gij zoudt doen zoals ik u heb gedaan. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Een slaaf is niet groter dan zijn meester, noch is iemand die wordt uitgezonden, groter dan degene die hem heeft gezonden. Indien gij deze dingen weet, gelukkig zijt gij als gij ze doet.” — Joh. 13:6-17.
16. Welke les leerde hij zijn apostelen door deze daad?
16 Op welk een opmerkelijke wijze doordrong Jezus zijn apostelen aldus van de noodzaak nederig van geest te zijn! Hoe doeltreffend toonde hij aan dat zij niet naar positie van eer en prestige moesten dingen, maar bereid moesten zijn de nederigste diensten voor elkaar te verrichten! Jezus stelde hier niet een rituele voetwassing in, zoals deze met veel huichelarij in bepaalde religies van de christenheid wordt verricht. Neen, doch hij onderwees hun een geesteshouding — dat zij nederig moesten zijn, een oprechte belangstelling voor de belangen van anderen moesten hebben en bereid moesten zijn de nederigste taken ten behoeve van hun broeders te verrichten. Dit is de evenwichtige houding die christenen ten opzichte van elkaar moeten bewaren.
17. Waaruit blijkt dat de apostelen hebben begrepen wat Jezus in zijn onderricht bedoelde?
17 Petrus en de andere apostelen begrepen wat Jezus bedoelde (1 Petr. 3:8). Het was een les die goed door de getrouwen werd geleerd want het bijbelverslag onthult dat zij deze evenwichtige zienswijze bleven bezitten en in eenheid samenwerkten om de christelijke gemeente op te bouwen. Zij trachtten geen van allen eerzuchtig op de voorgrond te treden of prestige te verwerven. Enige jaren later, toen het controversiële punt van de besnijdenis werd opgeworpen, „vergaderden de apostelen en de oudere mannen” dan ook in Jeruzalem ten einde dit punt op een ordelijke wijze te bespreken. En klaarblijkelijk is niet een van de apostelen voorgegaan, maar de discipel Jakobus, de halfbroer van Jezus. — Hand. 15:6-29; 12:1, 2.
EEN NIEUW GEBOD
18. Hoe vestigde Jezus later de aandacht op het voorbeeld dat hij voor zijn volgelingen had gesteld?
18 Later, nadat Jezus de voeten van zijn apostelen had gewassen en Judas Iskáriot had weggezonden, vestigde hij de aandacht op het voorbeeld dat hij had gesteld door tot de elf overgeblevenen te zeggen: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; evenals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:34, 35). Als besneden joden onder het Wetsverbond, stonden de apostelen reeds onder het gebod hun naasten als zichzelf lief te hebben (Matth. 22:39; Lev. 19:18). Nu zei Jezus evenwel dat zijn ware volgelingen herkend zouden worden aan het feit dat zij — in navolging van zijn voorbeeld — een veelomvattender, superieure liefde ten toon zouden spreiden.
19. Welk unieke voorbeeld stelde Jezus met betrekking tot het ten toon spreiden van liefde?
19 Jezus heeft inderdaad een uniek voorbeeld gegeven wat dit betonen van liefde betreft. Onvermoeibaar spande hij zich in anderen te dienen, waarbij hij hun belangen voor de zijne stelde. Aangezien hij er volledig door in beslag werd genomen mensen te helpen de weg des levens te bewandelen, offerde hij vaak de normale gerieflijkheden op waaraan mensen nu eenmaal gewend zijn geraakt (Luk. 9:58). Aldus spreidde hij in een grotere mate liefde ten toon dan de naastenliefde die door het Wetsverbond werd voorgeschreven. U zult zich herinneren dat Jezus, toen de twee apostelen hun moeder ertoe hadden overgehaald ten behoeve van hen om belangrijke posities in het koninkrijk te vragen, had gezegd: „Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen [om een dienstknecht van anderen te zijn] en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Mark. 10:35-45; Matth. 20:20-28). Jezus was nooit uit op zelfverheerlijking, maar nederig heeft hij zijn volgelingen gediend, totdat hij zich uiteindelijk zozeer vernederde dat hij zijn leven ten behoeve van hen aflegde. Wat een superieure, voorbeeldige liefde! — Fil. 2:8; Joh. 15:12, 13.
20. Welke uitwerking zal het op de betrekkingen tussen ons en onze christelijke broeders hebben wanneer wij Jezus’ voorbeeld op het gebied van het betonen van liefde navolgen?
20 Als christenen rust op ons de verplichting dit voorbeeld van Jezus na te volgen. Wij moeten niet alleen Jehovah God net als Jezus liefhebben, maar ook de onzelfzuchtige liefde navolgen die hij voor zijn volgelingen bleek te bezitten (1 Joh. 4:20, 21). Hebt u de soort van liefde die hij ten toon spreidde? Zou u uw leven voor uw christelijke metgezellen afleggen? Er zal inderdaad misschien niet letterlijk van ons worden gevraagd ons leven ten behoeve van hen te offeren, maar onze liefde moet van een dergelijk gehalte zijn dat wij dit, indien nodig, bereidwillig zouden doen. „Wij zijn verplicht afstand te doen van onze ziel voor onze broeders”, legde de apostel Johannes uit (1 Joh. 3:16; Rom. 16:3, 4). Sta hier eens bij stil: Als wij die mate van liefde bezitten, dienen wij dan niet bereid te zijn de belangen van onze broeders nederig te dienen? Dienen wij niet teder, vriendelijk en attent te zijn jegens degenen voor wie wij bereidwillig onze ziel zouden willen afleggen? Was dit niet de les die Jezus zijn volgelingen wilde inprenten?
DE GEEST VERANDEREN
21. Waarom dienen christenen veranderd te worden door hun geest te hervormen?
21 Hoe duidelijk is het dat u, om in een juiste verhouding tot uw christelijke broeders te blijven staan, „niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd” moet worden, maar dat u moet worden „veranderd door uw geest te hervormen”! (Rom. 12:2) De christelijke geesteshouding verschilt zoveel van die van wereldse mensen. Hoe gewoon is het wanneer mensen die een speciale opleiding hebben genoten, zoals de geestelijken, artsen, natuurgeleerden of rechters, een superieure houding bezitten, denkend dat zij beter zijn dan anderen? Hetzelfde geldt voor personen met speciale talenten, zoals personen uit de sport- of filmwereld, of mensen die begiftigd zijn met een opvallende fysieke schoonheid of buitengewone intelligentie. Door de bewondering die dezen ontvangen, komen zij er vaak toe een superieure geesteshouding aan te nemen. Houd echter in gedachten dat de evenwichtige christelijke houding erop neerkomt dat u „met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf” acht. — Fil. 2:3.
22. Wat betekent het nederig van geest te zijn en anderen superieur aan uzelf te achten?
22 Wat betekent het evenwel nederig van geest te zijn en anderen superieur aan uzelf te achten? Het betekent bijvoorbeeld niet dat een geoefend violist moet denken dat een metgezel die dat instrument nog nooit heeft aangeraakt, beter kan spelen dan hij. Dit is heel duidelijk niet het geval. Veel mensen steken door hun opleiding of talenten uit boven anderen die niet een dergelijke opleiding hebben gehad of net zulke talenten bezitten. Dit maakt hen echter nog niet tot superieure mensen. Ook dient het hen niet hoogmoedig te maken of hun de gedachte te geven dat anderen inferieur aan hen zijn. De bijbel duidt hier op iemands geesteshouding, en een christen dient de oprechte geestelijke instelling te bezitten dat hij anderen superieur aan zichzelf acht. Hij dient nooit van mening te zijn dat hij op de een of andere manier een superieur iemand is en dat anderen hem derhalve op zijn wenken moeten bedienen. Er is ongetwijfeld geen enkele activiteit geweest die Jezus’ apostelen ter hand namen of waarvoor zij plannen maakten die Jezus niet vele malen beter kon behartigen. Toch heeft Jezus hen nederig bediend, terwijl hij hierbij zelfs op zijn knieën ging en hun voeten waste!
23. In welk opzicht zijn christenen met een evenwichtige zienswijze anders dan veel mensen in de wereld?
23 Hoe verfrissend en aangenaam is het met mensen om te gaan die deze nederige geesteshouding werkelijk ten toon spreiden! Wat een voortreffelijke, evenwichtige zienswijze hebben dezen ten aanzien van de verhouding waarin zij tot hun christelijke broeders staan! Zij verschillen totaal van personen van dit samenstel van dingen. Enkel het feit dat sommigen wellicht meer geld of stoffelijke bezittingen hebben, geeft hun nog niet de gedachte dat zij met meer egards behandeld moeten worden dan personen die niet zo bemiddeld zijn. Zij zijn zich ervan bewust dat geld hen niet tot superieure mensen maakt, en zij gedragen zich dienovereenkomstig (1 Tim. 6:17). Op overeenkomstige wijze beseffen mensen die tot een speciaal ras of een speciale nationaliteit behoren, dat dit hen in geen enkel opzicht superieur maakt aan anderen. Zij blijven derhalve nederig van geest, terwijl zij oprecht van mening zijn dat zelfs personen die tot een minder populair ras of een minder populaire nationaliteit behoren superieur aan hen zijn. — Rom. 10:12.
24, 25. Wie dienen er vooral de leiding in te nemen liefde te oefenen en nederigheid des geestes ten toon te spreiden?
24 Deze zelfde nederige geesteshouding dient vooral door de aangestelde opzieners, dienaren in de bediening en anderen die speciale dienstvoorrechten in de christelijke organisatie bezitten, aan de dag gelegd te worden. De anderen in de gemeente worden er inderdaad toe aangespoord met hen samen te werken en hun geloof na te volgen, maar deze personen die de leiding nemen, dienen geen van allen ooit te denken dat zij superieur zijn omdat zij op vergaderingen voorgaan, misschien grotere spreek- of organisatorische bekwaamheden bezitten of meer tijd aan Jehovah’s dienst kunnen besteden (Hebr. 13:7, 17). Merk op dat de apostel Petrus, nadat hij de jongere mannen ertoe had aangespoord in onderworpenheid te zijn aan de oudere mannen die voor het leiden van Gods kudde verantwoordelijk zijn, gelastte: „Omgordt u allen . . . met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen” (1 Petr. 5:5). Niemand is hiervan uitgesloten. Iedereen, met inbegrip van degene die de leiding neemt, dient zich met nederigheid des geestes te omgorden. „Weest aan elkaar onderworpen in de vreze van Christus”, gebiedt de bijbel. — Ef. 5:21.
25 De opziener dient wat het bezitten van een nederige en ootmoedige geesteshouding betreft, in werkelijkheid het voorbeeld te geven. De Juiste Herder Jezus Christus heeft dit gedaan. Hij getroostte zich veel moeite om zijn volgelingen er door het voorbeeld dat hij stelde van te doordringen dat zij liefdevol en nederig moesten zijn. Dit geldt derhalve ook voor de opziener. Hij is niet een baas, maar een dienaar van zijn broeders (Matth. 20:25-27). Het is voor hem beslist noodzakelijk dit goed in gedachten te houden. Ja, het is een punt dat iedere christen goed dient te leren, want wil er in de verhouding waarin wij tot elkaar staan, evenwicht bestaan, dan moeten wij onze broeders liefhebben en nooit denken dat wij superieur aan hen zijn. — 1 Joh. 4:21; Fil. 2:2-4.
26. Wat vormt een werkelijke aansporing om thans een christelijk evenwicht te bewaren?
26 Denk eens aan de tijd dat iedereen die op aarde leeft, deze zelfde verfrissende geesteshouding heeft! Wat zal het aangenaam zijn hier te leven! Dan zal iedereen die leeft volmaakt bekleed zijn met de „tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid” en vooral liefde (Kol. 3:12-14). Ja, allen zullen Jehovah met geheel hun hart, verstand, ziel en kracht liefhebben; en zij zullen net zo’n liefde voor hun broeders hebben als Christus heeft gehad. Wat een grootse aansporing om thans ons evenwicht te bewaren, ten einde dan te leven!
[Illustratie op blz. 50]
Jezus leerde zijn apostelen nederigheid