Met God spreken
’Volhard in gebed.’ — Rom. 12:12.
1. Welke waarde heeft het om met hen die ons na aan het hart liggen, te spreken?
MET elkaar spreken is een fundamenteel vereiste voor vriendschap. Nu behoeven vrienden niet de hele tijd met elkaar te spreken, maar er moeten gedachten uitgewisseld worden. Dit geldt eveneens voor de leden van een gezin. Opdat er een goede verhouding onder hen gehandhaafd kan worden, moeten zij wel met elkaar blijven spreken. Wanneer zij dit niet zouden doen, zouden zij van elkaar gaan vervreemden ook al zouden zij hetzelfde dak en bed en dezelfde maaltijden delen. De dingen met elkaar te bespreken, heeft begrip, vertrouwen en genegenheid tot gevolg. Een ieder weet dan wat er zich in de geest en het hart van de ander bevindt, en wat zijn zorgen, noden en aspiraties zijn. Wanneer zij aldus met elkaar gedachten uitwisselen, neemt hun wederzijdse waardering toe, terwijl zij met elkaar de wisselvalligheden van het leven delen. Zoals er terecht is gezegd: gedeelde smart is halve smart en gedeelde vreugde is dubbele vreugde.
2. In welke verhouding staan wij tot Jehovah?
2 Op grond van onze opdracht aan Jehovah God behoren wij hem toe en zijn wij óf zijn aangenomen zonen óf zijn toekomstige kleinzonen. Jehovah God en wij hebben gemeenschappelijke belangen, waarvan het voornaamste het rechtvaardigen van Jehovah’s naam is, terwijl onze eigen redding op de tweede plaats komt. Wij houden ons bezig met Gods rechtvaardiging, terwijl hij voor onze redding zorgt. Jehovah God kan echter heel gemakkelijk buiten ons, want indien wij hem in de steek laten, neemt een ander onze plaats in. Wij kunnen evenwel niet buiten God, stellig niet wanneer wij geluk en eeuwig leven wensen te ontvangen. Wij zijn volledig van hem afhankelijk en willen daarom altijd in de best mogelijke verhouding tot hem staan. Hij is onze onmisbare Meester, terwijl wij zijn onnutte slaven zijn. — Luk. 17:10.
3, 4. Door middel waarvan spreekt God tot ons, en wat vertelt hij ons daarin?
3 Als hemelse Vader of Meester zwijgt Jehovah God niet. In geen enkel opzicht! Via zesenzestig boeken, die — zoals enkele die slechts één bladzijde tellen — wellicht klein in omvang zijn, maar toch wat inhoud betreft van groot gewicht zijn, is hij te allen tijde bereid tot ons te spreken. Door middel van deze boeken kunnen wij gaan beseffen hoe God nu precies de dingen bekijkt, waarover hij denkt en wat wij moeten doen om hem te behagen. Daarom lezen wij dat ’de Here Jehovah geen ding doet, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’. In dezelfde trant zei Jezus tot zijn apostelen: „U heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt.” — Amos 3:7; Joh. 15:15.
4 Jehovah God stelt ons via zijn Woord niet alleen op de hoogte van zijn wil en voornemens, maar ook van zijn liefde en genegenheid voor ons. „Als iemand dien zijn moeder troost, zo zal Ik u troosten.” „Met een tot onbepaalde tijd getoonde liefde heb ik u liefgehad. Daarom heb ik u in liefderijke goedheid getrokken.” „De Vader zelf heeft u lief.” Zelfs wanneer zijn schepselen een onverstandige weg inslaan en als gevolg daarvan lijden moeten ondergaan, is God hierover bedroefd en doet het hem pijn. Het schenkt Jehovah’s hart daarentegen vreugde wanneer wij een verstandige loopbaan volgen. Wanneer wij God dus voortdurend via zijn Woord tot ons laten spreken, raken wij steeds beter op de hoogte van zijn wil en voornemens en kunnen wij ons in zijn liefde koesteren. — Jes. 66:13; Jer. 31:3, NW; Joh. 16:27; Richt. 10:16; Spr. 27:11.
5. Welke waarde heeft het gedeelten van Gods Woord in het geheugen te prenten?
5 God spreekt echter niet slechts tot ons als wij zijn Woord lezen. Telkens wanneer wij gedeelten ervan in onze herinnering terugroepen, luisteren wij naar wat Jehovah ons te vertellen heeft. Wij hebben niet altijd toegang tot zijn geschreven Woord en kunnen er zelfs van beroofd worden, zoals sommigen in communistische werkkampen. Wat een krachtige reden om zoveel mogelijk van Gods Woord in ons geheugen te prenten zodat wij te allen tijde en onder alle omstandigheden Jehovah God uitvoerig tot ons kunnen laten spreken! Bovendien willen wij ons, wanneer wij aan de christelijke bediening deelnemen, ten zeerste op Gods Woord verlaten, want het beste is om God tot onze luisteraars te laten spreken.
DE NOODZAAK OM MET GOD TE SPREKEN
6. Om welke redenen dienen wij met God te spreken?
6 Het ligt geheel in onze aard om met God te spreken. Twijfelen wij er ook maar enigszins aan dat hij bestaat, dat hij de Gever is van „iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is”? Stellig niet! Evenals het een kind bij de maaltijd wordt geleerd om het voedsel te vragen en „alstublieft” te zeggen en nadat het het voedsel heeft ontvangen met „dank u” te antwoorden, moeten ook wij ervoor waken dat wij Gods goedheid niet als iets vanzelfsprekends beschouwen. Wij moeten hem vragen om hetgeen wij nodig hebben en dan waardering tot uitdrukking brengen voor wat wij ontvangen. — Jak. 1:17.
7. Welk verdere voordeel vloeit eruit voort onze gevoelens in gedachten om te zetten en onder woorden te brengen?
7 Maar bovendien bereiken wij in onze gebeden een mate van waardering, ernst, toewijding, dankbaarheid, spijt en berouw, die wij anders vermoedelijk niet zullen ondervinden. Het gebed sterkt onze gevoelens, onze dankbaarheid of ons berouw, wanneer wij dit alles onder woorden trachten te brengen. Denk u maar eens een ogenblik in hoe gemakkelijk het voor een jongeman is om in verband met een meisje de gedachte te koesteren: „Ik houd van jou!” en toch, hoe moeilijk is het voor hem ditzelfde te gaan vertellen! Hoeveel liever brengen wij ook niet onze verontschuldigingen voor de een of andere belediging op een onopvallende wijze of door een gift tot uiting, dan dat wij ze onder woorden moeten brengen! Wanneer wij daarom in gebed tot God komen en hem vertellen wat er zich in ons hart en onze geest bevindt, zal onze dankbaarheid of ons berouw, wat wij ook maar voelen, worden versterkt.
8. Wat zou erdoor worden aangeduid wanneer wij niet met God spreken?
8 Tenzij wij met God in gebed spreken, kan er eigenlijk niet worden gezegd dat wij met God wandelen. Ons gedrag mag oprecht zijn en wij mogen druk bezig zijn in zijn dienst, maar indien God niet zo werkelijk voor ons is dat wij met hem blijven spreken, is er iets verkeerd. Dan verraden wij dat wij ons aan een werk, een zaak of een organisatie in plaats van aan een Persoon, aan onze liefderijke hemelse Vader hebben opgedragen. Indien een echtgenoot en vader hard zou werken om in de stoffelijke behoeften van zijn gezin te voorzien, maar hij alleen maar het hoognodige tot hen zou zeggen, en hij nooit van zijn genegenheid blijk zou geven, zou zijn gezin zeer terecht de conclusie kunnen trekken dat hij alles slechts uit louter onplezierig plichtsbesef in plaats van uit liefde doet. Zo zou het ook in ons geval zijn.
9-11. (a) Wat wordt ons in verband met gebed bevolen? (b) Hoe kan dit worden uitgevoerd?
9 Daarom wordt ons geboden: ’Volhardt in het gebed.’ „Met volijverig gebed en smeeking moet gij bij elke gelegenheid in den geest bidden.” Jezus gaf ons, ten einde de noodzaak te beklemtonen dat wij „altijd moesten bidden en niet verslappen”, de illustratie van een weduwe die een rechter bleef lastig vallen totdat haar recht werd verschaft. — Rom. 12:12; Ef. 6:18, LV; Luk. 18:1-8.
10 Indien wij het voorrecht van het gebed waarderen, zullen wij niet alleen op geregelde tijden bidden maar ook „terloops”, wanneer de gelegenheid zich voordoet. En er zullen zich vele gelegenheden voordoen wanneer wij maar ’waakzaam zijn met het oog op gebeden’. Zulke tijden als bij het opstaan, voordat wij naar bed gaan, bij de maaltijden, op de gemeentevergaderingen en in verband met de velddienst zijn voor ons vanzelfsprekend. Ook zullen wij er gemakkelijk aan denken ons tot God te keren wanneer wij in het bijzonder wijsheid en sterkte nodig hebben of wanneer wij speciale zegeningen ontvangen. Maar behalve in die gevallen dienen wij ook het verlangen aan te kweken om te allen tijde in gebed te gaan, zodat ons hart gelijk een kompasnaald is, die, alhoewel ze door van buitenaf komende invloeden tijdelijk naar andere richtingen kan uitslaan, zich altijd weer naar het noorden richt. Dan zullen wij gebed tot een gewoonte maken en het gebod opvolgen om ’zonder ophouden te bidden’. — 1 Petr. 4:7, NW; 1 Thess. 5:17.
11 Wij zullen ons bovendien niet slechts herhaaldelijk tot God keren, maar er ook vreugde in scheppen langere tijd in gebed te blijven, zoals twee vrienden die zich in elkaars gezelschap verheugen en talmen om uiteen te gaan. Naast smeekbeden zullen wij ook lof en dank opzenden. Zoals de apostel Paulus ons vermaant: „Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam en dankt.” Dan zullen wij Jehovah God niet de rol van een politieagent, dokter of advocaat toebedelen en hem alleen maar raadplegen wanneer wij in moeilijkheden zijn, maar wij zullen in hem onze dierbaarste en trouwste vriend zien en het een vreugde vinden met hem te praten wanneer wij met hem wandelen. — Kol. 4:2.
VOORWAARDEN
12. Wie alleen ontvangen het voorrecht van gebed, en na aan welke fundamentele voorwaarden te hebben voldaan?
12 Onder de vele misvattingen die er in de wereld over het gebed heersen, is die dat iedereen mag bidden in de verwachting verhoord te zullen worden. Dit is echter niet zo. Het voorrecht van het gebed is alleen voor degenen weggelegd die zich op grond van nauwkeurige kennis eraan hebben opgedragen Jehovah’s wil te doen. Het is alleen voor hen die met God wandelen, die hem volgens afspraak hebben ontmoet (Amos 3:3, NW). Maar ook zij kunnen niet verwachten verhoord te zullen worden wanneer zij niet via het enige kanaal tot God komen en in geloof vragen. Jezus zei: „Ik heb u uitgekozen . . . opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.” „U geschiede naar uw geloof.” — Joh. 15:16; Matth. 9:29.
13. Op welke verdere voorwaarde voor gebed legden David en Paulus de nadruk?
13 Een zuiver geweten te bezitten, is nog een belangrijke voorwaarde wanneer wij in gebed tot God komen. Let eens op hoe ernstig koning David op grond hiervan pleitte voordat hij voor zijn volk en zijn zoon Salomo een verzoek deed: „Ik weet, mijn God, dat Gij het hart toetst en een welbehagen hebt in oprechtheid — ik heb in oprechtheid mijns harten U dit alles vrijwillig gegeven.” (De waarde van wat David gaf, bedroeg meer dan ƒ 507.530.880.)a Let er eveneens op hoe Paulus een zuiver geweten in verband brengt met het gebed: „Bidt voor ons, want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, daar wij in alle opzichten den rechten weg willen gaan.” Ja, slechts „aan het gebed der oprechten heeft Hij welgevallen”. — 1 Kron. 29:17; Hebr. 13:18; Spr. 15:8.
14-16. Welke andere hoedanigheid is noodzakelijk opdat onze gebeden worden verhoord?
14 Aangezien wij God, wanneer wij met hem spreken, moeten smeken om barmhartigheid en vergeving, eist hij terecht dat ook wij vergevensgezind zijn. Jezus lichtte de belangrijkheid hiervan toe in de illustratie van een koning die, toen hij met zijn slaven afrekende, een van hen een schuld van meer dan ƒ 36 miljoen kwijtschold. Maar daarna weigerde die slaaf iemand die hem slechts ƒ 61 schuldig was, dit bedrag te schenken. Hierop besloot de koning de onbarmhartige slaaf niet langer zijn schuld kwijt te schelden en hem in de gevangenis te laten werpen totdat hij zijn schuld volledig betaald zou hebben. „Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.” — Matth. 18:23-35.
15 Jezus doelde op hetzelfde toen hij zei: „Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.” Een van de gaven die wij in deze tijd offeren, is „de vrucht onzer lippen”. — Matth. 5:23, 24; Hebr. 13:15.
16 De apostel Petrus roert hetzelfde onderwerp aan wanneer hij echtgenoten de raad geeft op een attente wijze met hun vrouw als het zwakkere vat om te gaan. Zou dit niet gebeuren, dan zouden de gebeden van de echtgenoot belemmerd worden. Er dient in de huwelijksverhouding, evenals in de christelijke gemeente, liefde en eenheid te bestaan, wil God gebeden horen en verhoren. — 1 Petr. 3:7.
17. Hoe dienen wij ons te gedragen opdat God onze gebeden verhoort?
17 Evenmin mogen wij de voorwaarde over het hoofd zien, dat wij in overeenstemming met onze gebeden moeten handelen. Hoe zou God onze gebeden ook maar kunnen verhoren, wanneer wij er tegen in zouden gaan? Bidden wij bijvoorbeeld om een behouden aankomst, terwijl wij maximumsnelheden overschrijden, nodeloze risico’s nemen of rijden nadat wij sterke drank hebben gedronken? Bidden wij om wijsheid, terwijl wij persoonlijke studie en het bezoeken van vergaderingen en congressen verwaarlozen? Bidden wij om de eenheid en vrede van Jeruzalem, terwijl wij terzelfder tijd in de omgang met onze broeders tactloos, ruw of gemeen zijn? Dan zullen wij tevergeefs tot God spreken. Wij moeten stellig ons deel doen, willen wij kunnen verwachten dat God zijn deel zal bijdragen.
DE INHOUD VAN ONZE GEBEDEN
18. Om welke dingen mogen wij bidden?
18 Wij weten waarom wij kunnen bidden — alles wat in overeenstemming is met Jehovah’s wil, zoals Jezus in zijn modelgebed aantoonde. Alles wat ons in geestelijk en fysiek of stoffelijk opzicht bezighoudt, mogen wij in onze smeekbeden opnemen: „Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking . . . bekend worden bij God.” Wij mogen weliswaar niet om goddelijke gezondmaking bidden, daar dit niet in overeenstemming is met Gods tot uitdrukking gebrachte wil voor ons in deze tijd, maar wij mogen wel om Gods heilige geest van wijsheid en kracht bidden opdat wij de verstandigste loopbaan zullen volgen en de kracht mogen hebben om wat God ook moge toelaten, te verduren. — Fil. 4:6; Luk. 11:13.
19. Hoe kunnen wij het vermijden in verband met onze gebeden in een sleur te vervallen?
19 Daar wij geregeld bidden, moeten wij ervoor oppassen dat wij wat onze uitdrukkingen betreft niet in een sleur vervallen. „Wanneer gij echter bidt,” zo zei Jezus, „zegt niet telkens weer hetzelfde.” Hoe mechanisch zouden de door een christelijke bedienaar gehouden toespraakjes aan de deur klinken, wanneer hij jaar in jaar uit dezelfde zou gebruiken! Toch zouden wij, tenzij wij er aandacht aan schenken, ons aan hetzelfde schuldig kunnen maken met betrekking tot onze persoonlijke gebeden en wat zou dat een verlies aan zegen betekenen! Evenals Jehovah God ons in zijn Woord en in de natuur een eindeloze verscheidenheid verschaft, dienen ook wij ervoor te waken dat wij bij het spreken met God niet mechanisch dezelfde woorden herhalen maar dat wij in overeenstemming met de zich voordoende omstandigheden, de dagtekst, enzovoorts, de gedachteninhoud van onze gebeden afwisselen. — Matth. 6:7, NW.
20, 21. Waaraan dient men te denken wanneer men in de gemeente een gebed opzendt?
20 In het bijzonder zullen wij hieraan aandacht schenken wanneer wij het voorrecht ontvangen anderen in het openbaar in gebed te vertegenwoordigen, waarbij wij bijvoorbeeld het thema van de gemeentevergadering in aanmerking nemen. Door een klein beetje bedachtzaamheid en door degene die dit voorrecht zal genieten, van tevoren hierover in te lichten, zal het in het openbaar geuite gebed vloeiend, samenhangend, ernstig, rijk aan gedachteninhoud en toepasselijk voor die bepaalde vergadering zijn. Zulke gebeden dienen beide uitersten in lengte te mijden; van enkele geestelijken is bekend dat zij twee uur lang bleven bidden!
21 Opdat allen ten volle voordeel mogen trekken van een in de gemeente uitgesproken gebed, dient degene die wordt uitgekozen om de gemeente te vertegenwoordigen, zich met voldoende stemkracht, samenhangend en duidelijk uit te drukken. Het doel van het gebed is niet om degene die bidt, aan te moedigen of hem ervaring te laten opdoen in het in het openbaar uitspreken van gebeden, maar anderen op juiste wijze voor Jehovah’s troon van onverdiende goedheid te vertegenwoordigen. Er zij opgemerkt dat in de gemeente uitgesproken gebeden niet slechts formalismen zijn, zoals het lezen van de mis in een vreemde taal. Een ieder dient er daarom nauwgezet naar te luisteren, en het gebed dient op zulk een wijze uitgesproken te worden dat aan het einde elke luisteraar er wel volmondig „Amen!” op moet zeggen.
22. Hoe en waar dienen kinderen te leren bidden?
22 Aangezien in het openbaar opgezonden gebeden geen oefenmateriaal vormen, dient er niet aan kinderen te worden gevraagd volwassenen in gebed te vertegenwoordigen. De plaats waar jonge kinderen kunnen leren bidden, is op de knie van een ouder. Ouders, neemt er de tijd voor af en denkt erover na hoe u uw kinderen zult leren bidden en wat zij in hun gebeden dienen te zeggen. Prent hun jonge geest in dat zij tot God spreken en dat zij daarom met eerbied, oprechtheid en kinderlijke eenvoud tot hem moeten komen.
23. Wat wordt voorgeschreven door respect voor het voorrecht van het gebed?
23 Respect voor het kostbare voorrecht van het gebed schrijft ook voor dat gebeden niet als een onderdeel van een demonstratie opgevoerd kunnen worden. Een dienaar die met een zuster meegaat naar haar huisbijbelstudies, laat haar de studie leiden opdat hij er zo nodig raad over kan geven, maar hij spreekt het openings- en slotgebed uit, want nooit zullen er gebeden worden geuit opdat er raad over gegeven kan worden.
24. Hoe kan ons voorrecht om met God te spreken, worden samengevat?
24 Van zijn zijde buigt God zich waarlijk bijzonder tot ons neer om ons met hem te laten wandelen en spreken. Laten wij, wanneer wij met hem wandelen, er altijd op uit zijn om te luisteren naar wat hij ons zegt, en het op te volgen, terwijl wij van onze zijde zonder ophouden met hem blijven spreken, erin volhardend met dankzeggingen, terwijl wij onze smeekbeden bekendmaken. Terzelfder tijd dienen wij er voor te zorgen dat wij in overeenstemming handelen met onze smeekbeden, dat de gedachteninhoud van onze gebeden altijd passend is voor de bepaalde gelegenheid en dat wij het vermijden in een sleur te vervallen. Hierdoor zullen wij in de rechtvaardiging van Jehovah’s naam delen, zijn hart verblijden en onszelf thans en in Jehovah’s eindeloze nieuwe wereld van rechtvaardigheid van veel vreugde verzekeren.
[Voetnoten]
a Zie 1 Kronieken 29:3, 4, 7 en de voetnoten daarbij in de New World Translation of the Hebrew Scriptures, deel 2, van het jaar 1955.