Zegepraal over de wereld zonder gewapend conflict
„In de wereld zult gij verdrukking hebben. Maar schept moed! Mij is de zegepraal; ik heb de wereld overwonnen.” — Joh. 16:33, The New English Bible.
1. (a) Waarom zou de zegepraal over de wereld zonder gewapend conflict een hele prestatie zijn? (b) Wat verwachten sommige uitleggers van de bijbel ten aanzien van werelddictatorschap, en zal dit komen?
ZEGEPRAAL over de gehele mensenwereld zonder een gewapend conflict zou stellig een opmerkelijke prestatie zijn. Zo iets schijnt onmogelijk — vooral daar de wereld momenteel een gewapend kamp is. Zegepraal over de wereld zonder een militair conflict is niet de gedachte die de politieke natiën er op het ogenblik op na houden. Zij geloven niet dat enige natie of enige individuele man door louter vreedzame diplomatie een zegepraal over de wereld zou kunnen behalen en daarna over de wereld zou kunnen heersen. De reeds lange tijd bestaande politieke regeringen zijn te schrander met betrekking tot de sluwheid van de internationale diplomatie om zich door zo iets te laten inpalmen. Enkele religieuze leiders van de christenheid die de profetieën van de bijbel trachten te verklaren, voorzeggen dat er in de nabije toekomst een werelddictatorschap zal komen. Door wie? Door degene die zij „de Antichrist” noemen, die volgens hun opvatting ook „de mens der zonde”, „de zoon des verderfs”, is (2 Thess. 2:3-10, Statenvertaling; 1 Joh. 2:18). In tegenstelling tot zulk een geloof zal er echter geen individuele antichrist zijn die de zegepraal over de wereld zal behalen zonder gewapend conflict.
2, 3. (a) Wie in deze tijd kunnen volgens de Heilige Schrift zulk een zegepraal over de wereld behalen, en wat is de beloning daarvoor? (b) Welk historische voorbeeld hebben wij waaruit blijkt dat dit mogelijk is, en welke triomfantelijke woorden hebben wij van hem?
2 De geïnspireerde heilige Geschriften zijn heel duidelijk met betrekking tot de aangelegenheid wie er als overwinnaar over de wereld te voorschijn zal komen zonder de gewelddadige wapens van een bloed-vergietende oorlog op te nemen. Volgens deze door God gegeven heilige Geschriften kunnen wijzelf als godvrezende personen zulk een zegepraal behalen. De beloning voor zulk een zegepraal is de gave van eeuwig leven in een gelukkige, rechtvaardige nieuwe ordening van dingen, waarin wij niet tegen deze huidige goddeloze wereld behoeven te strijden. Het behalen van zo’n lonende zegepraal is de moeite waard, of niet soms? Een zegepraal met zo’n onvergelijkelijke beloning dienen wij allen te willen verwerven, niet waar? Hoe verbazingwekkend het ook moge schijnen, het is mogelijk. Wij hebben een historisch voorbeeld als bewijs dat het mogelijk is. Dit aanmoedigende voorbeeld wordt verschaft door een man die deze zegepraal negentienhonderd jaar geleden heeft behaald, een man wiens naam aan de gehele mensenwereld niet onbekend is. Die man was Jezus Christus. Op de laatste dag dat hij als mens op aarde was, zei hij, met een klank van triomf in zijn stem:
3 „Dit alles heb ik tot u gesproken opdat gij in mij vrede moogt hebben. In de wereld zult gij verdrukking hebben. Maar houdt moed: Ik heb de zegepraal over de wereld behaald.” — Joh. 16:33, The New Testament in Modern Speech, door R. F. Weymouth (1902).
4. Met het oog op welke ontwikkelingen kort nadat Jezus de bewering had geuit de zegepraal te hebben behaald, stellen wij de vraag op welke wijze hij de zegepraal had behaald?
4 Het is nu het jaar 1974 van onze gewone tijdrekening en toch is de wereld nog niet voor het geloof in Jezus Christus gewonnen. In welk opzicht heeft Jezus Christus dan de zegepraal over de wereld behaald? Toen hij slechts enkele uren nadat hij de bewering had geuit dat hij de zegepraal over de wereld had behaald, als een vervloekte misdadiger stierf, had hij zijn eigen natie, het joodse volk, niet gewonnen om hem als hun beloofde Messías, als Gods Gezalfde, te aanvaarden. Eenenvijftig dagen na zijn schandelijke dood waren er slechts ongeveer honderd twintig van de joden in Jeruzalem die aan hem als de Messías die de bijbelse profetieën vervulde, vasthielden (Hand. 1:15). Hoe was Jezus Christus derhalve gerechtvaardigd om te zeggen dat hij de zegepraal over de wereld had behaald? Op welke mogelijke wijze zou zijn beweerde zegepraal voordeel voor ons in deze tijd kunnen afwerpen? Laten wij dit eens zien.
5. (a) Op welk gevoel van de zijde van de Romeinen en de joden jegens Jezus duidde de wijze waarop hij werd terechtgesteld? (b) Door hoevelen zou Jezus, zoals hij tot zijn discipelen zei, worden gehaat?
5 Zie hoe hij daar op die vrijdag, 14 Nisan van het jaar 33 G.T., aan een paal genageld is op de wijze waarop de heidense Romeinen veroordeelde slaven aan palen hingen, ja, hoe hij daar tussen twee beruchte boosdoeners hangt! Die situatie brandmerkte hem als een gehate man, gehaat zowel door de Romeinen als door de joden, die hem aan de Romeinen hadden overgeleverd om op de schandelijkste wijze ter dood te worden gebracht. Zelfs uren vóór zijn terechtstelling daar op de Calvarieberg buiten de stad Jeruzalem had Jezus Christus toegegeven dat hij een gehate man was. Het is erg genoeg om op onrechtvaardige wijze door iemand anders gehaat te worden, maar door hoevelen werd Jezus Christus gehaat? Tot de elf getrouwen die van zijn oorspronkelijke twaalf apostelen waren overgebleven, zei Jezus Christus: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” — Joh. 15:18, 19.
6. Wat waren de apostelen individueel in verband met de haat van de wereld verplicht te doen?
6 Aldus gaf Jezus zijn apostelen te verstaan dat de wereld hem haatte en dat de wereld insgelijks hen zou haten. Wat zouden zij in verband hiermee moeten doen? Welnu, als de hele wereld een persoon haat, moet zo’n persoon tegen de hele wereld strijden en moet hij dus een zegepraal over de hele wereld behalen. Iemand die over de hele wereld wordt gehaat, moet òf de wereld overwinnen of anders door de wereld overwonnen worden. Op welke andere wijze zou iemand moeten bewijzen dat hij gelijk heeft, dat hij waarachtig is, dat hij getrouw is?
WAAROM HAAT VAN DE WERELD?
7, 8. (a) Deed de haat van de wereld Jezus verbaasd staan? (b) Wat lezen wij over zijn gesprek met zijn halfbroers kort voor het loofhuttenfeest in 32 G.T.?
7 Om te begrijpen hoe Jezus Christus een zegepraal over de wereld heeft behaald, moeten wij begrijpen waarom de wereld hem haatte. Wat was hij of wat deed hij waardoor hij weerstand moest bieden aan de hele wereld? Hij was niet verbaasd dat de wereld hem haatte. Hij begreep waarom ze haat jegens hem tot uitdrukking bracht en daarom kon hij die haat verdragen en verduren. Hij gaf te kennen wat de reden was waarom de wereld hem zo vijandig gezind was nadat hij ongeveer drie jaar lang in het land Palestina in het openbaar werkzaam was geweest. Dit gebeurde in de laatste helft van het jaar 32 G.T., in de Romeinse provincie Galiléa, waar Jezus tot zijn dertigste jaar een timmerman in de stad Nazareth was geweest. Hij had een aantal jongere halfbroers, de zonen van zijn moeder Maria, en deze halfbroers boden hem ongevraagd enige raad omtrent zijn openbare loopbaan. Toen reeds wachtten de vijandige joden op de gelegenheid om hem te doden wegens de haat die zij jegens hem koesterden. De vraag was dus: Zou hij zich op het in de herfst te Jeruzalem gehouden loofhuttenfeest dat naderbij kwam, in het openbaar aan hen vertonen? Als jood die onder de wet stond welke God door bemiddeling van de profeet Mozes had gegeven, was Jezus verplicht daar te zijn. Over zijn gesprek met zijn halfbroers lezen wij:
8 „De joden . . . zochten [hem] te doden. Het feest der joden, het loofhuttenfeest, was echter nabij. Daarom zeiden zijn broers tot hem: ’Vertrek van hier en ga naar Judéa, opdat ook uw discipelen de werken kunnen aanschouwen die gij doet. Want niemand doet iets in het verborgen, als hijzelf de openbaarheid zoekt. Indien gij deze dingen doet, maak u dan aan de wereld openbaar.’ Zijn broers oefenden in werkelijkheid geen geloof in hem. Daarom zei Jezus tot hen: ’Mijn bestemde tijd is er nog niet, maar uw bestemde tijd is altijd nabij. De wereld heeft geen reden u te haten, maar ze haat mij, omdat ik getuigenis betreffende haar afleg dat haar werken goddeloos zijn.’” — Joh. 7:1-7.
9. Hoe liet Jezus niet na het loofhuttenfeest bij te wonen, en welke zegepraal behaalde hij daar in de tempel?
9 Ging Jezus Christus getrouw naar Jeruzalem, waar degenen die hem haatten, zouden samenstromen voor het loofhuttenfeest? Ja, hij ging, maar niet op een roekeloze wijze. Hierover lezen wij: „Toen echter zijn broers naar het feest waren opgegaan, ging hijzelf ook op, niet openlijk, maar als in het verborgen.” Op het geschikte moment sprak hij in het openbaar tot de feestvierders daar in de tempel. De joodse autoriteiten gaven bevel hem te arresteren, maar dit bevel werd niet opgevolgd door de politiebeambten (Joh. 7:10, 32-48). Was dit niet een zegepraal voor Jezus Christus?
10. (a) Wat was, zoals Jezus tot zijn halfbroers zei, de reden dat de wereld hem haatte? (b) Hoe kon, aangezien Jezus niet buiten het jodendom ging, worden gezegd dat zijn getuigenis betreffende de werken van de wereld juist was?
10 Wat voor reden gaf hij voor het feit dat de wereld hem haatte? De reden, zoals vermeld tegenover zijn halfbroers, was: „Ze haat mij, omdat ik getuigenis betreffende haar afleg dat haar werken goddeloos zijn” (Joh. 7:7). Nu dan, als de werken van de joden, tot wie Jezus zijn prediking had beperkt, „goddeloos” waren, wat kon er dan worden gezegd over de werken van de heidense wereld buiten het jodendom? Die waren stellig niet minder goddeloos dan de werken van de joden die Jezus Christus vijandig gezind waren. Daarom kon betreffende de gehele mensenwereld, joden en heidenen, terecht het getuigenis worden afgelegd dat haar werken „goddeloos” waren. Is dat niet genoeg om de haat van de zijde van de wereld op te wekken?
11. (a) Door welk persoonlijke voorbeeld legde Jezus getuigenis af van het feit dat de werken van de wereld goddeloos waren? (b) Hoe werd door Jezus’ optreden in de tempel aan het begin van zijn openbare loopbaan bewezen dat de werken van de wereld goddeloos waren?
11 Hoe legde Jezus evenwel getuigenis af aan de wereld en toonde hij aan dat haar werken „goddeloos” waren? Zowel door het gesproken woord als de daad. Hij zelf moest onschuldig zijn met betrekking tot goddeloze werken. Wie van degenen die in zijn tijd op aarde leefden, kon hem naar waarheid van ook maar één goddeloos werk beschuldigen? Zelfs joodse ongelovigen daagde hij uit met de vraag: „Wie van u overtuigt mij van zonde?” (Joh. 8:46) Toen hij aan het begin van zijn openbare loopbaan de tempel van Jeruzalem binnenging en de geldwisselaars en de kooplieden eruit dreef met de woorden: „Neemt deze dingen hier vandaan! Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!” legde hij getuigenis af aan die ontwijders van de tempel en aan de joodse autoriteiten die het toestonden dat hun werken „goddeloos” waren. — Joh. 2:13-17.
12. Hoe gaf Jezus, door op de sabbat te genezen, door demonen uit te werpen, door te weigeren een teken uit de hemel te geven en door zich niet tot een deel van de wereld te maken, getuigenis betreffende goddeloze werken?
12 Toen er zich op de wettige joodse sabbatdag situaties voordeden dat hij goede werken van gezondmaking kon doen en hij dergelijke gezondmakingen verrichtte ondanks het feit dat hij wist dat hij ervoor bekritiseerd en veroordeeld zou worden, legde hij er getuigenis van af dat de daden van zijn critici „goddeloos” waren (Matth. 12:9-16). Toen hij demonen uitwierp en ervan werd beschuldigd dat hij dit deed omdat hij met Beëlzebul, de heerser der demonen, samenspande, maakte Jezus duidelijk dat de werken van zijn tegenstanders goddeloos waren (Matth. 12:22-37). Toen de ongelovige joden om een teken uit de hemel vroegen als bewijs van het feit dat hij de Messías was en hij weigerde hun ongeloof door ongepaste tekenen te verdrijven, legde hij er getuigenis van af dat hun goddeloze werken die van een „goddeloos en overspelig geslacht” waren (Matth. 16:1-4; 12:38-45). Jezus’ weigering om deze wereld na te bootsen en zich er gelijkvormig aan of tot een deel van te maken, was op zichzelf een getuigenis van het feit dat de werken van de wereld „goddeloos” waren.
13, 14. (a) Op welke twee algemene manieren legde Jezus getuigenis af van het feit dat de werken van de wereld goddeloos waren? (b) Op welke wijze was Jezus’ prediking in overeenstemming met wat hij in Johannes 3:17 zei?
13 Het was echter niet slechts door zijn leven voor zichzelf te laten spreken dat Jezus getuigenis ten nadele van deze wereld aflegde, zodat hij de haat van de zijde van de wereld uitlokte. Hij deed dit ook rechtstreeks door middel van het gesproken woord. Wat betekent dit?
14 Welnu, Jezus zelf zei tot de joodse regeerder Nikodémus: „God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen”, ofte wel ongunstig zou oordelen of veroordelen door het mensengeslacht tot de vernietiging te veroordelen (Joh. 3:17). Jezus ging dan ook niet het land rond terwijl hij alles wat hij zag veroordeelde en dit aldoor deed door alleen maar de „dag der wraak van de zijde van onze God” bekend te maken. Neen, hij had een positieve boodschap die tot vrijheid van veroordeling leidde. Dit was de boodschap van het Koninkrijk. — Jes. 61:1, 2; Luk. 4:16-41.
15, 16. (a) Hoe legden de inleidende woorden van Jezus’ koninkrijksboodschap er getuigenis van af dat de werken van de wereld goddeloos waren? (b) Hoe legde de inhoud van de Koninkrijksboodschap op zich zelf ook getuigenis af?
15 Maar legde deze positieve boodschap getuigenis betreffende de wereld af dat haar werken goddeloos waren? Ja! En dit wordt getoond door de wijze waarop de koninklijke boodschap werd geïntroduceerd. Matthéüs’ verslag vertelt ons hoe Johannes de Doper de Koninkrijksboodschap introduceerde en vervolgens hoe Jezus Christus zelf dit deed. Na de gevangenneming van Johannes de Doper nam Jezus Christus Johannes’ boodschap op en weidde hij erover uit. Hierover deelt Matthéüs 4:17 ons mee: „Van die tijd af begon Jezus te prediken en te zeggen: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’”
16 Door die inleidende woorden van de boodschap, namelijk „Hebt berouw”, werd reeds te kennen gegeven dat de werken van degenen die de Koninkrijksboodschap hoorden, goddeloos waren. Zij moesten berouw hebben over zulke goddeloze werken en zich omkeren en zich voorbereiden op de komst van het Koninkrijk. Waarom? Omdat die goddelijke regering niet zou toelaten dat haar onderdanen goddeloze werken beoefenden. Degenen die goddeloze werken beoefenden, zouden trouwens niet in regeringsposities in dat koninkrijk worden opgenomen (1 Kor. 6:9, 10). Dat koninkrijk zou een rechtvaardige regering zijn en het feit dat de God des hemels het noodzakelijk achtte zo’n koninkrijk op te richten, betekende dat alle koninkrijken van deze wereld als goddeloos werden veroordeeld. Hierdoor werd er getuigenis van afgelegd dat die wereldlijke stelsels van heerschappij goddeloos waren en eens, op Gods bestemde tijd, vernietigd zouden moeten worden. Daarom konden degenen die het „koninkrijk der hemelen” bekendmaakten en voorstonden, niet op consequente wijze aan de politiek van de wereld deelnemen, geen politiek ambt in enige door mensen gemaakte regering bekleden, noch meedoen aan enig gewapend conflict om zulke wereldlijke heerschappijen te bestendigen. Als ambassadeurs en gezanten van Gods koninkrijk onthielden zij zich van onreine menselijke politiek.
17. Waarom haatten de wereldheersers en hun ondersteuners Jezus om zijn prediking van de Koninkrijksboodschap?
17 Haatte de wereld Jezus omdat hij het goede nieuws van het „koninkrijk der hemelen” predikte? Het bewijs toont aan dat de wereld hem daar inderdaad om haatte. De wereldheersers en hun ondersteuners hadden hun eigen ideeën en plannen omtrent de wijze waarop de aarde en haar volken bestuurd dienden te worden. Zij haatten een boodschap die inhield dat Jehovah God van zins was hun koninkrijken en heerschappijen op Zijn bestemde tijd te vernietigen. Zij gaven de voorkeur aan een boodschap waarin God werd getoond als iemand die achter hun door mensen gemaakte regeringen stond, ze goedkeurde en voornemens was ze te verbeteren en aan de macht te houden. Bijgevolg was een boodschap waarin een koninkrijk werd aangekondigd dat niet met hun stelsels van heerschappij zou samenwerken en niet werkelijk via hen zou werken, iets dat de politieke elementen van deze wereld niet aanstond. Zij haatten zowel de boodschap als degenen die deze boodschap bekendmaakten. Zij haatten de Gezalfde die God voornemens was als de Machthebber in het „koninkrijk der hemelen” aan te stellen.
DE HAAT VAN DE WERELD OVERWINNEN
18, 19. (a) Wat bracht de wereld ertoe Jezus te haten omdat hij de Koninkrijksboodschap predikte? (b) Hoe vertelde Jezus zijn apostelen dat de wereld hem zonder geldige reden haatte ?
18 Verdiende Jezus de haat van de wereld omdat hij Gods Messiaanse koninkrijk predikte? Predikte hij daardoor iets dat schadelijk voor de gehele mensheid zou zijn? Neen, het was juist tot hun eeuwige welzijn. Persoonlijke trots en zelfzucht waren de factoren waardoor de wereld ertoe werd gebracht Jezus te haten omdat hij de Koninkrijksboodschap bekendmaakte die in werkelijkheid goed nieuws, het Evangelie, was. Dat de wereld hem feitelijk zonder geldige reden haatte, vertelde Jezus zijn getrouwe apostelen duidelijk met de woorden:
19 „Indien ik niet was gekomen en niet tot hen had gesproken, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij geen verontschuldiging voor hun zonde. Wie mij haat, haat ook mijn Vader. Indien ik onder hen niet de werken had gedaan die niemand anders heeft gedaan, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij zowel mij als mijn Vader én gezien én gehaat. Maar het woord moest worden vervuld dat in hun Wet staat geschreven: ’Zij hebben mij zonder reden gehaat.’” — Joh. 15:22-25; Ps. 35:19; 69:4.
20. Hoe bewezen de joden toen Jezus voor de bestuurder Pontius Pilatus stond dat de wereld hem haatte omdat hij de Koninkrijksboodschap predikte?
20 Dat de wereld Jezus haatte omdat hij het rechtvaardige koninkrijk van zijn hemelse Vader predikte, blijkt wel hieruit dat Jezus’ vijanden hun toevlucht namen tot een politieke list om hem door de Romeinen, die toentertijd niet in religieuze kwesties geïnteresseerd waren, ter dood te laten brengen. Zij gebruikten Jezus’ prediking van een volmaakte regering voor de mensheid als een middel om hem van een politieke misdaad tegen het Romeinse Rijk, de wereldmacht van die tijd, te beschuldigen. Toen de Romeinse bestuurder van Judéa, Pontius Pilatus, wilde dat Jezus’ beschuldigers de aangelegenheid als een zuiver religieuze kwestie zouden behandelen waarbij hun religieuze wet betrokken was en tot hen zei: „Neemt hem dan zelf en oordeelt hem volgens uw wet”, antwoordden zij: „Het is ons [onder caesars wet] niet geoorloofd iemand te doden” (Joh. 18:31). Ten einde een politieke draai te geven aan datgene wat Jezus predikte, zeiden zijn beschuldigers tot Pilatus: „Wij hebben bevonden dat deze man onze natie tot opstand aanspoort en verbiedt belastingen aan caesar te betalen en van zichzelf zegt dat hij Christus, een koning, is. . . . Hij hitst het volk op door in geheel Judéa te leren, zelfs beginnend van Galiléa tot hier toe.” — Luk. 23:1-5.
21. Hoe maakten Jezus’ beschuldigers dat Pilatus zich persoonlijk bij de kwestie betrokken voelde?
21 Om te maken dat de bestuurder Pilatus zich persoonlijk bij de kwestie betrokken zou voelen, zeiden de beschuldigers van Jezus ten slotte: „Als gij deze man vrijlaat, zijt gij geen vriend van caesar. Een ieder die zichzelf koning maakt, spreekt tegen caesar. . . . Wij hebben geen andere koning dan caesar.” — Joh. 19:12-15.
22, 23. (a) Hoe werd Jezus toen rechtstreeks tot een voorwerp van haat van de zijde van „de wereld” gemaakt? (b) Hoe geven Jezus’ discipelen dit feit later in gebed te kennen?
22 Door de heidense Romeinen er aldus toe te dwingen in te grijpen om deze Prediker van het „koninkrijk der hemelen” uit de weg te ruimen, verplichtten de joodse beschuldigers het Romeinse Rijk ertoe een van haat getuigende daad tegen Jezus te begaan. Voordat de Romeinse soldaten hem wegvoerden naar de terechtstellingsplaats op de Calvarieberg buiten Jeruzalem, behandelden zij hem op schandelijke wijze als een misdadige opruier. Dat Jezus aldus rechtstreeks tot een voorwerp van haat van de zijde van de wereld werd gemaakt, gaven zijn eigen discipelen later te kennen toen zij het volgende gebed tot God opzonden:
23 „Soevereine Heer, gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en alle dingen die daarin zijn, hebt gemaakt, en die door middel van heilige geest bij monde van onze voorvader David, uw knecht, hebt gezegd: ’Waarom zijn de natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.’ Zo ook waren in deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige dienstknecht Jezus, die gij hebt gezalfd, om alles te doen wat uw hand en raad van tevoren had bepaald dat zou geschieden.” — Hand. 4:24-28.
24. Wat beoogde de haat tegen Jezus, waaraan hij op zegevierende wijze het hoofd moest bieden?
24 Niemand kan in twijfel trekken dat Jezus Christus de haat van de wereld onderging. De belangrijke vraag is echter: Liet hij toe dat de haat van de wereld de zegepraal over hem behaalde? Is hij er ten slotte voor gezwicht? Welnu, waartoe trachtte die haat van de zijde van de wereld Jezus Christus te dwingen? Die haat was opgewekt door Satan de Duivel om hem door vrees tot onderworpenheid te brengen. Die haat was bedoeld om hem ertoe te bewegen niet langer zijn wonderbare krachtige werken te verrichten die ervan getuigden dat hij de door Jehovah God gezonden, beloofde Messías was. Die haat was bedoeld om hem ertoe te brengen niet langer het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk te prediken, om hem als Onderwijzer en Prediker tot zwijgen te brengen. Die haat was bedoeld om hem in opstand te doen komen tegen Jehovah God, die hem gezalfd en gemachtigd had om de Messías te zijn. Ja, deze haat van de zijde van de wereld werd tegen Jezus Christus opgewekt om te maken dat hij zich op de mensen zou wreken en hen zou haten en zou afzien van zijn zelfopofferende loopbaan om zijn volmaakte menselijke leven af te leggen opdat zij eeuwig leven onder het beloofde Messiaanse koninkrijk van God zouden verwerven. Ja, de haat van de wereld was erop gericht hem te verdelgen door hem de redding van zijn aardse menselijke leven te doen zoeken, met als enige resultaat dat hij zijn ziel, zijn hoop op een opstanding tot eeuwig leven, zou verliezen.
25. Hoe slaagde de haat van de wereld er, zelfs tot enkele uren voordat Jezus werd terechtgesteld, niet in hem ermee te doen ophouden miraculeuze krachtige werken te verrichten?
25 Slaagde de haat van de wereld erin al deze dingen met betrekking tot Jezus Christus tot stand te brengen? Gaf hij toe dat hij overwonnen was en hield hij ermee op wonderen en goede werken te verrichten die de beloofde Messías volgens zijn zending moest verrichten? Neen! Zelfs enkele uren voordat hij ter dood werd veroordeeld, verrichtte hij nog een wonder om aan te tonen dat hij tegen elk gewapend conflict was. Toen hij in de hof van Gethsémane nabij Jeruzalem werd verraden, trok zijn apostel Petrus een zwaard en sloeg het oor af van een man van de gewapende bende die erop uitgetrokken was om hem onder bescherming van de nacht te arresteren. Maar Jezus sprak zijn afkeuring uit over het gebruik van het zwaard en genas vervolgens het oor van de man, waardoor hij een getuigenis gaf aan de hogepriester van de joden, want deze genezen man, Malchus, was een dienstknecht van de hogepriester. — Matth. 26:48-54; Luk. 22:47-51; Joh. 18:10, 11.
26. Hoe weten wij dat Jezus zich er tot op het laatste halve jaar van zijn openbare bediening niet door de haat van de wereld van liet weerhouden de Koninkrijksprediking uit te breiden?
26 Nu dan, werd Jezus Christus door de voortdurende haat van de wereld tot onderworpenheid gebracht en ertoe aangezet zijn mond te houden en niet langer het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken? Het getuigenis van ooggetuigen antwoordt hier Neen op! Hoewel Jezus na de gevangenneming van Johannes de Doper alleen was begonnen met de bekendmaking van de nabijheid van het Koninkrijk, vergaderde hij discipelen tot zich en koos hij er twaalf uit die aldoor bij hem zouden zijn en die hij apostelen noemde. Toen de derde paschaviering tijdens zijn openbare bediening naderbij kwam, zond hij deze twaalf apostelen twee aan twee uit om dezelfde boodschap te prediken die hij voortdurend had gepredikt, want hij zei tot hen: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’” (Matth. 10:1-7). Nadat Jezus tijdens zijn openbare bediening voor de derde maal het joodse loofhuttenfeest had gevierd, zond hij zeventig andere discipelen als evangeliepredikers uit, ook twee aan twee, en tot hen zei hij: „Als gij ergens een stad binnengaat en men u ontvangt, eet dan de dingen die u worden voorgezet, en geneest de zieken die daar zijn, en blijft hun zeggen: ’Het koninkrijk Gods is nabij u gekomen’” (Luk. 10:1-9). Dit was gedurende het laatste halve jaar van zijn menselijke leven.
27, 28. (a) Hoe bracht Jezus de Koninkrijksprediking die hij door het hele land had verricht op een dramatische wijze tot een hoogtepunt? (b) Waarom maakte Jezus, toen hierop bij hem werd aangedrongen, geen einde aan het uitroepen van het Koninkrijk bij die gelegenheid?
27 Nu kwam het vierde en laatste Pascha van zijn openbare bediening naderbij. Een dag van opwinding waardoor de stad Jeruzalem in religieus opzicht werd geschud, brak aan. Dit was op zondag, 9 Nisan, van het jaar 33 G.T., vijf dagen vóór zijn afschuwelijke dood. Die dag bracht Jezus zijn prediking van Gods koninkrijk, welke boodschap hij door het hele land had gebracht, op een dramatische wijze tot een hoogtepunt. Op de ten oosten van Jeruzalem gelegen Olijfberg ging hij op een ezelsveulen zitten en begaf zich als de Messiaanse Koning naar de koninklijke stad, niet begeleid door een indrukwekkende stoet van met speren bewapende ruiters, niet met een eskadron van ratelende strijdwagens of met een bataljon volledig geharnaste infanteristen, neen, niet met een geweldige strijdmacht die de Romeinse soldaten uit de soldatenkazerne in de Burcht van Antonia aan de noordwestelijke hoek van het tempelgebied zou hebben doen stromen om de invasie van Jeruzalem af te weren. Neen, maar als vervulling van de profetie van Zacharia 9:9, reed hij op een vredige wijze in een triomftocht de stad binnen, begeleid door een jubelende schare ongewapende mannen, vrouwen en kinderen, die hij het Koninkrijk voor zich liet bekendmaken.
28 De schare bleef onder het voortgaan uitroepen: „Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David!” „Gezegend is Hij die komt als de Koning in Jehovah’s naam!” „Red toch! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam, ja, de koning van Israël!” Toen de met haat vervulde vijanden bezwaren maakten tegen deze Messiaanse uitroepen van het volk, beweerde Jezus nadrukkelijk dat de profetie vervuld moest worden door te zeggen: „Ik zeg u: Indien dezen bleven zwijgen, zouden de stenen het uitroepen.” — Matth. 21:6-16; Mark. 11:4-11; Luk. 19:32-40; Joh. 12:12-16.
29. Hoe vervulde Jezus aldus een profetie, en wat schilderde hij profetisch af?
29 De profetie van Zacharia 9:9 had dus vijfhonderd jaar voordien niet tevergeefs bekendgemaakt: „Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelhengst, een ezelinnejong” (Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap). „Verblijd u zeer, dochter Sions, jubel, Jeruzalem! zie, uw koning komt tot u, zegerijk en overwinnend, daarbij nederig en rijdend op een ezel, op een veulen, een ezelinnenjong” (Leidsche Vertaling). Niet louter om vertoon te maken, maar in gehoorzaamheid aan Gods onverbreekbare profetie bood Jezus moedig het hoofd aan de haat van de wereld en legde hij op dramatische wijze getuigenis af van Gods Messiaanse koninkrijk. Op deze wijze schilderde hij op profetische wijze af hoe hij na het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T., en na het einde van de oorlog in de hemel, een zegepralende intocht zou houden en zich aan Jehovah’s theocratische organisatie zou aanbieden als haar rechtmatige Koning. — Luk. 21:24; Openb. 12:5-10.
EEN RECHTMATIGE AANSPRAAK OP DE ZEGEPRAAL OVER DE WERELD
30. (a) Hoe liet Jezus zijn persoonlijke gezindheid en geesteshouding niet door de haat van de wereld beïnvloeden? (b) Hoe veroordeelde hij religieuze huichelarij met betrekking tot het Koninkrijk?
30 De haat van de wereld deed Jezus er niet mee ophouden wonderen te verrichten als bewijs van zijn messianiteit en weerhield hem er ook niet van het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk van God te prediken. Evenmin bracht deze haat hem ertoe de geest van de wereld in te drinken en vervuld te worden met een boosaardige haat jegens het mensengeslacht waarvoor hij gekomen was om het los te kopen, noch preste die haat hem ertoe in opstand te komen tegen God en de goddelijke wil. In de tempel, waar hij uiting gaf aan zijn medelijden met het bedrogen, onderdrukte volk, veroordeelde hij openlijk de religieuze huichelarij en zei: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat gij er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat gij dit niet toe” (Matth. 23:1-13). Drie dagen later vierde Jezus, zonder een geest van opstandigheid tegen God, met zijn apostelen het joodse Pascha te Jeruzalem. Onmiddellijk daarna stelde hij een nieuwe viering in, een nieuw avondmaal, ter gedachtenis van zijn dood als een menselijk slachtoffer.
31. Hoe werd Jezus’ aanspraak op het behalen van de zegepraal over de wereld niet gelogenstraft door wat hij kort voordien in verband met de wijn en het Koninkrijk had gezegd?
31 Toen Jezus de betekenis verklaarde van de beker wijn die bij dit gedachtenismaal gedronken moest worden, zei hij tot zijn getrouwe apostelen: „Drinkt allen hieruit; want dit betekent mijn ’bloed van het verbond’, dat ten behoeve van velen vergoten zal worden tot vergeving van zonden” (Matth. 26:26-28). Uit die woorden sprak geen haat jegens het mensengeslacht, noch enige opstandigheid tegen Gods wil met betrekking tot hem, welke wil ook inhield dat hij een offerandelijke dood moest sterven. In de loop van het gesprek dat daarna werd gevoerd, zei Jezus vervolgens tot zijn apostelen: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen Israëls te oordelen” (Luk. 22:28-30). Later, aan het einde van zijn gesprek en voordat hij een laatste gebed tot God opzond, zei Jezus tot hen: „In de wereld zult gij verdrukking hebben. Maar schept moed! Mij is de zegepraal; ik heb de wereld overwonnen.” — Joh. 16:33, The New English Bible.
32. (a) Waarom had Jezus op dat nachtelijke uur het recht aanspraak te maken op de zegepraal over de wereld? (b) Hoe werd zijn aanspraak door zijn getuigenis voor Pilatus ondersteund?
32 Had Jezus op dat uur van de nacht van 14 Nisan het recht om aanspraak te maken op de zegepraal over de gehele wereld? Met het oog op zijn getrouwe, liefdevolle levenswandel tot op die tijd, kunnen wij antwoorden: Ja! Het was geen ijdele grootspraak van Jezus ter verheerlijking van zichzelf. Dit bleek wel uit de onwankelbare loopbaan van gehoorzaamheid aan God die hij in de daaropvolgende uren volgde. Toen Jezus voor de hoogste plaatselijke vertegenwoordiger van de caesar van het Romeinse Rijk stond, weigerde hij te ontkennen dat hij Gods gezalfde Koning was maar zei hij tot de bestuurder Pontius Pilatus: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron. . . . Gij zegt zelf dat ik een koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid.” Hoewel zijn Messiaanse koningschap iets was dat hem door zijn haters ten laste werd gelegd als een wettige grond waarop de Romeinen hem ter dood konden brengen, verloochende Jezus Gods koninkrijk niet. — Joh. 18:36, 37.
33. (a) Hoe werd Jezus’ zegepraal aan de martelpaal voltooid, en hoe werd dit nog geen drie dagen later bewezen? (b) Welke zegepraal met betrekking tot deze wereld wacht de verheerlijkte Jezus nog?
33 Kort daarna, toen Jezus op de Calvarieberg aan de martelpaal genageld hing en zijn haters voorbijgingen en hem beschimpten, maakte hij zich niet gelijk aan hen door hen met gelijke munt te betalen. Toen Jezus omstreeks drie uur ’s middags zei: „Het is volbracht!” waarop hij het hoofd boog en de laatste adem uitblies, had hij inderdaad de zegepraal over de wereld behaald, en dat zonder gewapend conflict (Joh. 19:30; 1 Petr. 2:22-24). De wereld had hem als mens gedood, maar hij stierf onoverwonnen. De met haat vervulde wereld putte geen voldoening uit zijn dood. Ze kon niet voorkomen, en heeft dit ook niet gedaan, dat hij de glorierijke prijs voor zijn zegepraal over de wereld kreeg. Er waren nog geen drie volle dagen verstreken of zijn hemelse Vader, de Almachtige God, wekte hem uit de doden op als een verbazingwekkende zegepraal over de dood en verhoogde hem vervolgens door hem aan zijn rechterhand op de troon te plaatsen, ver buiten het bereik van de met haat vervulde wereld hier op aarde, die slechts Gods voetbank is (Fil. 2:5-11; 1 Petr. 3:22). Er wacht hem nog een andere soort van zegepraal, de zegepraal met zijn heilige engelenstrijders in de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. — Openb. 16:14, 16; 19:11-21.
[Illustratie op blz. 77]
Jezus liet de haat van de wereld niet de zegepraal over hem behalen door hem ermee te doen ophouden wonderen en goede werken te verrichten. Neen, maar binnen enkele uren voordat hij ter dood werd veroordeeld, genas hij nog op miraculeuze wijze het oor van een man toen Petrus dit er had afgeslagen