Heiliging handhaven
„Want dit is Gods wil, de heiliging van u, . . . dat een ieder van u zou weten hoe hij in heiliging en eer in het bezit moet komen van zijn eigen vat.” — 1 Thess. 4:3, 4, NW.
1. Hoe kostbaar is Gods Woord?
JEHOVAH’S Woord komt tot ons in het boek dat wij de Bijbel noemen, hetwelk is samengesteld uit vele kleinere boeken, alle geïnspireerd door de grote Auteur, die getrouwe menselijke schrijvers heeft gebruikt om aldus zijn geest te openbaren ten aanzien van de aangelegenheden waarmede de Bijbel zich bezighoudt. Dat Woord van God is beproefd en getoetst en het is zuiver (Spr. 30:5). Door alle eeuwen heen is het bewaard om thans te midden van een verdorven en in verval geraakt samenstel van dingen helder en rein te staan. Daar de grote Bron er van volledig, rechtvaardig en heilig is, is dit Woord voldoende en er behoeft niet aan toegevoegd noch aan afgedaan te worden (Deut. 4:2; Openb. 22:18, 19, NW). Er bestaat geen twijfel over dat personen die rechtvaardigheid liefhebben en alles wat er bij betrokken is, zich tot dit heilige Woord van God moeten wenden omdat daarin alleen leiding in oprechtheid te vinden is. Het te gelegener tijd komende woord is zo zuiver, heilig en kostbaar, en zo prachtig in zijn samenstellende delen, dat het wordt vergeleken met gouden appels in zilveren omlijstingen. „Gouden appelen op zilveren pronkschalen, zoo is hij, die een woord spreekt te gepaster tijd.” „Gelijk gouden appels in een omlijsting van gebeeldhouwd zilver is een woord dat op zijn tijd wordt gesproken.” „Gouden vruchten op zilveren [gebeelde] schalen: zijn woorden, te pas gesproken.” — Spr. 25:11, Ned. PB, AT, PC.
2. Welke waarheid wordt in de inhoud van Gods Woord gevonden, en welke houdingen hebben mensen ten opzichte daarvan aangenomen?
2 Alhoewel een zeer op prijs gesteld sieraad of vat van zuiver goud of zilver mag zijn, kan het, indien het door onreine of onachtzame handen wordt gegrepen, grovelijk worden misbruikt, onderste boven worden gegooid en van zijn kostbare inhoud worden ontdaan. Dit is door goddeloze mensen gedaan doordat zij het Woord van Gods waarheid hebben misbruikt. In de prachtige en van levensbelang zijnde inhoud van de Bijbel treffen wij de waarheid aan betreffende heiliging, en toch vragen wij ons af wat voor een begrip de mensen van zelfs de zogenaamde „Christelijke” wereld tegenwoordig omtrent heiliging hebben en wat voor waardering zij er voor tonen. Schijnheiligheid kennen zij in al haar verfoeilijke betekenissen. Schijnheiligheid en huichelarij spreiden een goedkoop vernisje over de gehele structuur van de oude wereld in een vergeefse poging de verdorvenheid welke zich onder elk deel van het oude samenstel van dingen bevindt, te verbergen. Zij die de publieke opinie in bepaalde banen leiden, en vooral de religieuze onderwijzers van de gehele Christenheid, hebben wegens hun meedogenloze krachtsinspanning om hun goddeloze handelwijze te rechtvaardigen door schriftuurplaatsen verkeerd toe te passen, de mensen beroofd van een begrip omtrent ware heiliging zoals ze in Gods Woord wordt uiteengezet. Katholieke, Protestantse, Joodse en andere bedienaren der religie zijn over het algemeen het volk ter wille in zijn genotzucht, en zij zelf doen mee aan God-onterende praktijken, hetgeen tot gevolg heeft dat het gevoel voor waarden van de mensheid in zulk een mate wordt verdraaid, dat een persoon die datgene wat een gruwel in Gods ogen is, oprecht betreurt, waarlijk een uitzondering is (Ezech. 9:4). En toch zijn er veel van zulke uitzonderingen, oprechte personen die rechtvaardigheid liefhebben. Zij kunnen met zekerheid weten dat in weerwil van de huichelachtige schijnheiligheid welke in de naam van God wordt beoefend, nu evenals altijd ware heiliging de verstandige loopbaan is die Christenen dienen te volgen. Laten zij kijken naar de heiligheid van de grote Auteur, de heiligheid van zijn Woord der waarheid en de heiligheid van de daarin opgetekende onverderfelijke leerstellingen.
3. Vermeld in welke verhouding de apostel Paulus stond tot de gemeente te Thessalonica, en de aanmoediging welke hij aan hen en aan ons gaf met betrekking tot heiliging.
3 Het was waarschijnlijk omstreeks 49 of 50 n. Chr. dat de apostel Paulus, terwijl hij op zijn tweede predikingstocht was, de Christelijke gemeente te Thessalonica oprichtte. Sedert het begin ondergingen die Christenen vanwege hun geloof een hevige religieuze vervolging. Hun volharding was een vreugde voor hun oudere broeder, Paulus, en toen hij aan hen schreef, prees hij hen wegens hun geloof en hij moedigde hen met grote nadruk aan hun heiliging te handhaven en voort te gaan op de loopbaan van rechtvaardigheid, waarop zij hun schreden hadden gezet. Het was goed dat Paulus hun zo schreef als hij in Eén Thessalonicenzen deed, en dezelfde woorden van Paulus kunnen een hulp zijn voor hen die Jehovah God thans liefhebben opdat zij hun heiliging kunnen handhaven, indien Christenen in deze tijd zich er slechts voor willen openstellen.
4. Wat is de oorsprong van heiliging van Christenen?
4 Heiliging van de Christelijke gemeente vond haar oorsprong niet bij de apostel Paulus. De Auteur er van en Degene die er in heeft voorzien, is Jehovah God zelf. Door bemiddeling van zijn Zoon, Christus Jezus, werd het voor het eerst mogelijk in zulk een verhouding tot God te geraken, en Jezus zelf maakte gewag van heiliging. Paulus toont aan dat heiliging Jehovah’s wil was voor de leden van het lichaam van Christus, de gezalfde Christelijke gemeente, waarvan de Christenen in Thessalonica een deel waren.
5. Geef Schriftuurlijke bewijzen met betrekking tot wat Gods wil is voor Christenen.
5 In de tekst die als eerste bovenaan is aangehaald, geeft Paulus te kennen dat ’dit Gods wil is, de heiliging van u’ (1 Thess. 4:3, NW). Verder aantonend dat heiliging Jehovah’s wil voor Christenen is, drukte Paulus zich in het tiende hoofdstuk van Hebreeën op soortgelijke wijze uit, toen hij het ambt van Christus Jezus besprak en diens priesterlijke werk ten behoeve van zijn lichaam, zijn geestelijke gemeente. Paulus past de profetie van Psalm 40:9 op Christus Jezus toe, waar staat: „Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste” (NBG). Paulus zegt het aldus: „Wanneer hij daarom in de wereld komt, zegt hij: . . . ’„Zie! hier ben ik (in de rol des boeks staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.”’ Krachtens de bovengenoemde ’wil’ zijn wij eenmaal voor altijd door de offerande van het lichaam van Jezus Christus geheiligd” (Hebr. 10:5, 7, 10, NW). Even stellig als het dus de wil van Jehovah God was die door Jezus werd gedaan, is het Zijn wil dat Christenen worden geheiligd, wat heiliging ook moge zijn.
6. Vermeld wat er wordt te kennen gegeven door de titel van dit artikel, en noem drie dingen die ons behulpzaam zullen blijken te zijn.
6 Wanneer wij spreken over heiliging handhaven, geven wij te kennen dat heiliging iets is wat niet automatisch wordt behouden maar voortdurend moet worden nagestreefd. En dat is ook zo. Wat een aanmoediging moet het in dit opzicht voor de Christenen te Thessalonica zijn geweest Paulus’ brief te ontvangen! Het moet hen nog vastberadener hebben gemaakt om, getrouw aan hun God, voort te gaan op de weg die zij waren ingeslagen, toen zij lazen: „Ten slotte, broeders, verzoeken wij u en manen wij u aan krachtens de Here Jezus dat gij, evenals gij het onderricht van ons hebt ontvangen aangaande de wijze waarop gij behoort te wandelen en God behoort te behagen, zoals gij in werkelijkheid reeds wandelt, zoudt voortgaan het vollediger te doen. . . . Want dit is Gods wil, de heiliging van u, dat gij u onthoudt van hoererij; dat een ieder van u zou weten hoe hij in heiliging en eer in het bezit moet komen van zijn eigen vat” (1 Thess. 4:1-4, NW). Opdat wij heiliging kunnen handhaven, moeten wij natuurlijk weten wat heiliging is, hoe ze wordt verkregen en hoe ze kan worden gehandhaafd.
WAT IS HEILIGING?
7. Ga er toe over de definitie van „heiliging” te geven, en toon aan dat ze gerechtvaardigd is en de tegenstelling waarop ze de nadruk legt.
7 Heiliging betekent in overeenstemming met Jehovah God te zijn, die nimmer van zijn heiligheid en rechtvaardigheid afstapt en nimmer verandert. De rechtvaardigheid van Jehovah maakt het volledig gerechtvaardigd dat zijn schepselen zich aan hem toewijden. In werkelijkheid wordt heiliging voorafgegaan door het zich persoonlijk opdragen om Gods wil te doen, en de persoon doet deze stap, terwijl hij daarna tevens een dienovereenkomstige handelwijze volgt, wegens zijn aanbidding van Jehovah God. Hierdoor wordt stellig de nadruk gelegd op de buitengewoon grote tegenstelling die er bestaat tussen Jehovah’s moraliteit in elk opzicht en de immoraliteit in elk opzicht van de tegenwoordige beschaving. Deze heiligheid van God spoort aan tot zijn daden en zet aan tot de rechtvaardige daden welke zijn schepselen in gehoorzaamheid aan hem en in aanbidding van hem verrichten; en daarom zijn de woorden die hij tot Israël heeft gesproken, dat reeds in een wetsverbond met hem stond, passend: ’Ik ben Jehovah, uw God; heiligt u en weest heilig, want Ik ben heilig; verontreinigt uzelf niet . . . Want Ik ben Jehovah, die u uit het land Egypte heb doen trekken, om u tot een God te zijn; weest heilig, want Ik ben heilig.’ — Lev. 11:44, 45, NBG.
8. Welke toepassing heeft Leviticus 11:44, 45 op hen die tot de Christelijke gemeente behoren?
8 Deze heiliging wegens Jehovah’s heiligheid eindigde niet met de natie Israël. In beginsel strekte ze zich daarentegen met dringender kracht uit tot de Christelijke gemeente van gezalfde volgelingen van Christus Jezus, zodat de apostel Petrus heiliging zowel beoefende als predikte. Door dit te doen, gaf Petrus aan andere Christenen te kennen hoe noodzakelijk het was dat zij hun heiliging handhaafden, zeggende: „Versterkt daarom uw geest tot activiteit, blijft volledig evenwichtig en stelt uw hoop op de onverdiende goedgunstigheid die u ten deel zal vallen bij de openbaring van Jezus Christus. Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die gij vroeger in uw onwetendheid had, maar wordt ook gij zelf, in overeenstemming met de heilige die u heeft geroepen, heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, omdat ik heilig ben.’” — 1 Petr. 1:13-16, NW.
9. Licht het waarschuwende voorbeeld van Israël toe.
9 Israël als natie is in gebreke gebleven zijn heiliging te handhaven, en het heeft daarom Gods goedkeuring en zegen verbeurd. Christenen dienen dit waarschuwende voorbeeld ter harte te nemen. — 1 Kor. 10:6-11.
10. Ga verder met de krachtige definitie van „heiliging.”
10 Het woord „heiligen” betekent gewijd of heilig maken, afzonderen voor een heilige dienst. Dat is een algemeen erkende definitie van dit Nederlandse woord, en het heeft eveneens de betekenis van vrijmaken van zonde, reinigen van morele verdorvenheid. Het is stellig een krachtige uitdrukking en houdt veel betekenis in.
IS ZE WERKELIJK? MOGELIJK?
11. Is heiliging een werkelijkheid, en waarom antwoordt gij aldus?
11 Wat zullen wij zeggen? Is heiliging voor Christelijke mannen en vrouwen die thans op aarde zijn, werkelijk, of is ze slechts een uitdrukking die door religieuze organisaties in hun leerstellingen en leringen is opgenomen terwijl ze geen werkelijkheid is en geen praktische toepassing heeft? Heiliging is werkelijk, evenals Jehovah God zelf een werkelijkheid is en heilig is. Indien wij geloof hechten aan de duidelijke uiteenzetting van Gods Woord, zoals hiervoor is aangehaald, weten wij dat Jehovah’s heiligheid iets werkelijke is, en dat niets er van is voorgewend. De Zoon van God, Christus Jezus, stelde de dingen niet verkeerd voor toen hij kort voor zijn dood in een gebed tot zijn hemelse Vader zeide: „Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven. . . . Ik doe een verzoek voor hen; ik doe een verzoek, niet voor de wereld, maar voor hen die gij mij hebt gegeven, . . . Heilige Vader, waak over hen uit achting voor uw naam, die gij mij hebt gegeven, opdat zij één zullen zijn evenals wij. . . . Ik heb hun uw woord gegeven, doch de wereld heeft hen gehaat, omdat zij geen deel van de wereld zijn evenals ik geen deel van de wereld ben. . . . Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid. . . . En ik heilig mij ten behoeve van hen, opdat ook zij door middel van waarheid geheiligd mogen worden.” — Joh. 17:6-19, NW.
12. Op welke tegenstelling wordt de aandacht gevestigd wanneer wij de situatie beschouwen waarin Jezus verkeerde toen hij de tekst van Johannes 17:6-19 uitsprak?
12 Hoe armzalig is het vals-religieuze vernisje van schijnheiligheid naast de gezonde woorden van de Meester, welke werden gesproken uit het diepst van het hart van iemand die de dood aan een martelpaal voor ogen had! Even stellig als Jezus heeft geleefd en is gestorven wegens zijn aanbidding van Jehovah God, net zo zeker is de werkelijkheid van zijn eigen heiliging, waarover hij hier sprak, en ook van de heiliging van zijn metgezellen, of lichaamsleden, van wie hij hier eveneens gewag maakte.
13. Hoe beschouwden Paulus en Petrus heiliging, zoals door hen werd uiteengezet?
13 Volgens Paulus was ze werkelijk voor de Thessalonicenzen, want hij zeide tot hen: ’Zoals gij in werkelijkheid reeds wandelt, dat gij zoudt voortgaan het vollediger te doen’ (1 Thess. 4:1, NW). En toen Petrus ons zijn voorgaande aanmaning tot heiligheid gaf, misleidde hij ons niet met betrekking tot de werkelijkheid van heiliging. Waar het hier dus om gaat, is, dat heiliging echt is, geen holle frase die slechts op de lippen wordt genomen, maar een praktische Christelijke levenswijze, Gods wil voor zijn volk en een werkelijkheid.
14. Vermeld de feiten met betrekking tot onvolmaakte mensen en de vraag welke er door wordt opgeworpen.
14 Maar iemand zal in alle oprechtheid kunnen denken: Wij zijn zwakke en onvolmaakte schepselen en erfelijk belast met zonde; dus ook al is heiliging Gods wil voor Christenen en zelfs toegegeven dat het in zijn ogen iets werkelijks is, hoe kunnen wij dan worden geheiligd, heilig en aan rechtvaardigheid toegewijd zijn, of voor een heilige dienst worden afgezonderd? Hierop zeggen wij aan de hand van de Schrift dat het mogelijk is heiliging te bereiken.
15, 16. Overweeg de aangelegenheid of heiliging mogelijk is van het standpunt van Jehovah, Christus Jezus en de gemeente te Rome uit.
15 Er is niemand die de menselijke zwakheden welke de onze zijn, beter kent dan Jehovah God zelf. Christus Jezus was en is zich goed bewust van onze toestand, terwijl hij de reden en het geneesmiddel er voor zelfs beter begrijpt dan wij, en toch hebben wij zijn voorgaande woorden van verzekering. Ook de apostel Paulus schreef aan een andere gemeente over heiliging, en deze gemeente bestond uit zowel Joden als niet-Joden, terwijl ze zich bevond in een stad die in haar tijd waarschijnlijk de meest verdorven stad op aarde was: de heidense stad Rome, de hoofdstad van het heidense Romeinse rijk. Rome is beschreven als de poel of zinkput waarin alle verdorvenheid van het uitgestrekte Romeinse Rijk werd afgevoerd. Natuurlijk is het boze oude samenstel van dingen sedert die dagen van Rome niet vooruitgegaan. Het is slechter geworden en het is tegenwoordig verdorvener met zijn vernisje van vals Christendom; maar evenals Gods bepalingen voor zijn aanbidders in de dagen van de vroege gemeente te Rome van kracht waren, zijn ze ook in deze tijd volledig van kracht. Merk daarom op wat een consideratie de apostel Paulus had voor het onvermogen van zijn broeders in Rome en weet dat Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus en tot welzijn van zijn volk in deze tijd, dezelfde consideratie heeft als die welke door Paulus als volgt tot uitdrukking werd gebracht:
16 „Laat daarom de zonde niet in uw sterfelijke lichaam als koning heerschappij blijven voeren zodat gij hun begeerten zoudt gehoorzamen. Gaat evenmin er mede voort uw leden aan zonde aan te bieden als wapenen van onrechtvaardigheid, maar biedt u zelf aan God aan als hen die levend zijn uit de doden, biedt ook uw leden aan God aan als wapenen der rechtvaardigheid. Want de zonde moet geen meester over u zijn, aangezien gij niet onder de wet zijt maar onder de onverdiende goedgunstigheid. Wat volgt hieruit? Zullen wij een zonde begaan omdat wij niet onder de wet maar onder onverdiende goedgunstigheid zijn? Dat nooit! Weet gij niet dat wanneer gij u tot slaven blijft stellen van iemand om hem te gehoorzamen, gij slaven zijt van hem omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van zonde met dood in het vooruitzicht of van gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht? Maar God zij gedankt dat gij de slaven van zonde waart maar gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderwijs waaraan gij werd overgeleverd. Ja, aangezien gij van de zonde werd vrijgemaakt, zijt gij slaven van rechtvaardigheid geworden. Ik spreek in menselijke bewoordingen wegens de zwakheid van uw vlees: want evenals gij uw leden als slaven van onreinheid en wetteloosheid hebt gesteld met wetteloosheid in het vooruitzicht, stelt ook thans uw leden als slaven van rechtvaardigheid met heiligheid in het vooruitzicht.” — Rom. 6:12-20, NW.
17. Welke verandering in het leven van afzonderlijke personen ligt in „heiliging” opgesloten, en duurt heiliging automatisch voort bij Christenen?
17 Voor zowel de Christenen te Rome en te Thessalonica in die tijd als voor gezalfde Christenen in deze tijd in het jaar 1954, betekent heiliging dat zij hun leven hebben veranderd en dat een ieder van hen zich van een loopbaan van wetteloosheid heeft afgewend en een wettige loopbaan is gaan bewandelen voor het aangezicht van de grote Wetgever, Jehovah God. Deze heiliging is noodzakelijkerwijs iets wat nagestreefd en gehandhaafd moet worden. Ze duurt niet automatisch bij een persoon voort, want er is een verandering in het leven van een persoon mee gemoeid, welke verandering hij teweegbrengt nadat hij zich opdraagt om de Allerhoogste te dienen en hij moet hiermede voortgaan en hierin rijp worden. Deze verandering in het leven van een persoon betekent dat hij zijn opdracht aan de rechtvaardige God, en derhalve aan zijn rechtvaardige zaak, moet nakomen. Welke zaak op aarde is rechtvaardig? een nationale? een politieke? Welke zaak is vrij van enig spoor van verdorvenheid? Welke strijdvraag is het waard dat met verstand begaafde schepselen er hun toewijding aan geven? De juiste beslissing in de strijdvraag omtrent godheid, oppermacht en zuivere aanbidding, de ene rechtvaardige zaak en heilige onderneming, is de zaak van Jehovah God. Deze strijdvraag van Jehovah’s oppermacht beweegt hen die hem aanbidden, er toe zijn Godheid hoog te houden door de aandacht te vestigen op de feiten betreffende zijn verhouding tot zijn schepselen en de feiten met betrekking tot zijn geopenbaarde Woord, de Bijbel.
18. Vindt Jehovah onder de religiën van deze oude wereld een verdediger voor zijn zaak?
18 Vindt Jehovah onder de religiën van deze oude wereld een verdediger voor zijn zaak? Noem er een! Er is er geen. Een illustratie hiervan vinden wij in de geschriften van een vooraanstaande woordvoerder voor het Protestantisme. In zijn onlangs verschenen boek Het prediken in een revolutionnair tijdperk (Engels) verhaalt deze bisschop het volgende, terwijl hij verwijst naar een vorige schrijver, die vertelt over een vader en zoon in de kerk: „De bejaarde predikant las voor uit het Oude Testament, en de jongen vernam over de vreselijke God die plagen zond en over het volk deed komen en vurige slangen schiep opdat ze hen zouden aanvallen. Die nacht, toen de vader de slaapkamer van de jongen passeerde, riep de jongen hem, sloeg zijn armen om de hals van zijn vader, en terwijl hij hem dicht naar zich toe trok, zeide hij: ’Vader, u haat Jehovah: ik ook. Ik heb een afschuw van hem, die gemene wreedaard.’” Let nu op het commentaar dat door de schrijver werd geleverd met betrekking tot deze anekdote, en bepaal of hij de God van de Bijbel en de Schriftuurlijke verhalen van Gods daden van rechtvaardiging uit de oudheid, heeft hooggehouden: „Wij hebben een opvatting van verzoening welke volgens de geschiedenis is verbonden met een idee van een Godheid die te verafschuwen is, al lang verworpen. Wij kunnen ons God niet voorstellen als een boos, verschrikkelijk, zich wrekend Wezen, die vanwege Adams zonde zijn Shylockse pond vlees moet hebben. Geen wonder dat de eerlijke jongen in gerechtvaardigde afkeer kon zeggen: ’Gemene wreedaard.’”
19. Wie alleen houden Jehovah’s zaak hoog?
19 Het is een schande dat iemand de naam van Christus, die consequent Jehovah heeft hooggehouden, opneemt om de conclusie van een onvolmaakt, verkeerd ingelicht kind, dat Jehovah God een „gemene wreedaard” is, te rechtvaardigen. Deze situatie is echter niet nieuw. Wie op aarde zijn, zelfs van de tijd van Jezus tot nu toe, voor de God van de Hebreeuwse Geschriften opgekomen, terwijl zij Zijn oppermacht bekendmaakten, Hem liefde en toewijding gaven, en een beroep deden op hun medemens hetzelfde te doen? Wie in deze tijd volgen deze handelwijze ten behoeve van de zaak van Jehovah God? Die personen, en alleen zij, die weloverwogen, met verstand en liefde, hun leven veranderen zodat zelfs hun leden worden aangeboden als „slaven van rechtvaardigheid met heiligheid in het vooruitzicht.” Dat wil zeggen de heilige zaak van de heilige God dienen. Heiliging omvat dat iemand zijn leden, die hij heeft opgedragen, aan Jehovah aanbiedt ten einde tot heiligheid te geraken. Deze heiligheid is iets werkelijks, kan worden bereikt en worden gehandhaafd.
HOE VERKREGEN?
20. Van wie is heiliging afkomstig?
20 In overeenstemming met andere teksten wordt door de Schriftuurplaatsen die hierboven zijn beschouwd, aangetoond dat heiliging van Jehovah God afkomstig is. Hij trekt door middel van zijn Woord der waarheid mensen tot zich door bemiddeling van Christus door hen met zijn rechtvaardigheid aan te trekken. Hij heeft het door middel van de voorziening van Christus’ rantsoen, voor onvolmaakte mensen mogelijk gemaakt een positie voor het aangezicht van God te hebben waarin zij in een verzoende verhouding tot hem staan, daar zij rechtvaardig zijn verklaard door de verdienste van Jezus’ slachtoffer en hun geloof daarin. „Maar het is aan hem [God] te danken dat gij in eendracht met Christus Jezus zijt, die ons wijsheid van God is geworden, ook rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door rantsoen” (1 Kor. 1:30, NW). Jehovah God is degene aan wie gelovigen zich opdragen; derhalve is heiliging waarlijk van Jehovah afkomstig. Jezus gaf dit te kennen, zeggende: „Zegt gij tot mij, die door de Vader is geheiligd en in de wereld is gezonden: ’Gij lastert,’ omdat ik heb gezegd dat ik Gods Zoon ben?” — Joh. 10:36, NW.
21. Welk aandeel heeft de waarheid in heiliging?
21 Wanneer wij de middelen beschouwen waardoor heiliging wordt verkregen, denken wij eveneens direct aan Jezus’ woorden welke aantonen dat de waarheid het middel is, toen hij tot zijn hemelse Vader zeide: „Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid” (Joh. 17:17, NW). Gods geopenbaarde Woord is daarom noodzakelijk voor de rechtvaardige loopbaan van heiliging. Jehovah, die de leden van de Christelijke gemeente van het lichaam van Christus, die zich hebben opgedragen, heeft geheiligd door hun de roep tot het hemelse koninkrijk te doen toekomen en hen met zijn geest te zalven, zondert hen af voor zijn heilige, gewijde dienst, door hen te wijden, en hij leidt hen door middel van zijn Woord der waarheid. O ja, maar hoe komt de waarheid in de eerste plaats tot mannen en vrouwen in hun persoonlijke leven? Het is zeker dat Jehovah God niet naar beneden komt en bij hen zit en hen in zijn Woord onderwijst. Evenmin doet Christus Jezus dit, want hij is de hemelse Koning. Wanneer de apostel Paulus aan dezelfde gemeente van de Thessalonicenzen schrijft, toont hij aan hoe de waarheid, die heiligt, tot de mensen komt, want hij brengt in herinnering hoe ze tot hen die in Thessalonica wonen, is gekomen, zeggende: „God heeft u van het begin af uitgekozen voor redding door u met geest te heiligen en door uw geloof in de waarheid. Juist tot deze bestemming heeft hij u geroepen door middel van het goede nieuws dat wij bekendmaken, . . . Daarom, broeders, staat vast.” — 2 Thess. 2:13-15, NW.
22. Toon aan welk aandeel de Christelijke bediening heeft in heiliging.
22 Moeten wij hieruit opmaken dat het de bekendmaking van het goede nieuws was, zoals dit door Paulus aan de Thessalonicenzen was gebracht, waardoor Gods Woord der waarheid tot hen was gekomen, hetwelk zij geloofden en waarin zij geloof stelden, en dat tot gevolg had dat zij door God werden uitgekozen voor redding door heiliging? Ja, precies! Gedurende het gehele Christelijke tijdperk was het zo, en tegenwoordig is het zo, dat mannen en vrouwen in deze gezegende verhouding tot hun God van heiliging geraken of in een toestand komen waarin zij aan hem zijn toegewijd, doordat andere Christelijke bedienaren van het evangelie, die aan hen zijn voorafgegaan, met de boodschap van Gods Woord naar hen toe zijn gekomen en deze Bijbelse waarheid tot hen hebben gepredikt, welke zij hebben gehoord en waaraan zij gehoor hebben gegeven. „Opdat ik een openbare dienaar van Christus Jezus zou zijn voor de natiën, en zou deelnemen aan de heilige werken van het goede nieuws van God, opdat de offerande, namelijk, deze natiën, aangenaam mocht blijken te zijn, daar ze met heilige geest is geheiligd.” — Rom. 15:16, NW.
23. Beschrijf een thans bestaande verhouding van „oudere” en „jongere” geestelijke broeders.
23 Geestelijk gesproken, was Paulus hun oudere broeder en zij waren zijn jongere broeders in Thessalonica, omdat zij deze boodschap van Gods Woord van hem hadden ontvangen. Dat Christelijke voorbeeld is niet veranderd. Het is in deze tijd hetzelfde. Sedert in 1914 het Koninkrijk werd geboren, en in 1918 de Heer tot de tempel is gekomen voor het oordeel, en sedert de boodschap van Gods opgerichte koninkrijk sinds 1920 over de gehele aarde op actieve wijze is bekendgemaakt, zijn de aantallen van hen die Jehovah aanbidden, toegenomen totdat er thans in 143 landen honderdduizenden personen zijn die gehoor hebben gegeven aan de prediking door bedienaren van het evangelie die geestelijk gesproken, „ouder” zijn dan zij, evenals de Thessalonicenzen gehoor gaven aan de prediking van de apostel Paulus. Er zijn thans bedienaren van het evangelie die actief zijn in de dienst voor God en die Jehovah’s zaak gedurende vele jaren hebben hooggehouden. Enkelen van hen staan nog met al hun kracht in de dienst terwijl zij zelfs voordat in 1914 het Koninkrijk werd geboren, bedienaren van het goede nieuws waren. Velen van hen hebben een aandeel gehad aan het tegenwoordige Christelijke Bijbelse onderwijzingswerk gedurende alle jaren dat dit werk in zijn tegenwoordige toenemende voorspoed aan de gang is, hetgeen sedert 1919 het geval is. Deze getrouwe dienstknechten van God hebben veel gepredikt, en naarmate de jaren voorbijgingen, hebben anderen zich bij hen aangesloten, en aldus is het werk toegenomen. Thans zijn er ongeveer 20.000 personen op aarde die er blijk van geven tot de overgeblevenen of het overblijfsel van het door God geheiligde lichaam van Christus te behoren, zoals is gebleken uit het aantal personen dat in 1954 van de symbolen van het Gedachtenisfeest heeft gebruikt.
24. Waarin onderscheiden wij onze „oudere broeder”?
24 Degenen van ons wier ogen pas onlangs door de Bijbelse waarheid zijn geopend om het wonder van Jehovah te zien, herkennen in deze oudere broeders, bedienaren van het evangelie die in een soortgelijke verhouding tot ons staan als de apostel Paulus tot de gemeente in Thessalonica. Bovendien, en dit is nog belangrijker, herkennen wij in de organisatie van het gezalfde overblijfsel een liefderijke oudere broeder, en indien wij thans aan God zijn toegewijd, weten wij dat de reden waarom wij zijn uitgekozen voor redding, terwijl wij geloof in de waarheid hebben, is, dat deze „oudere broeder” het goede nieuws tot ons heeft gepredikt. Het allerbelangrijkste is echter dat wij allen de bediening van onze waarlijk oudste Broeder, Christus Jezus, erkennen, zowel zijn bediening in het verleden als in de tegenwoordige tijd. Dit erkennen wij met vreugde, terwijl wij door bemiddeling van Jezus Christus alle dank en lof aan Jehovah God geven.